ECLI:NL:RBGEL:2025:6800

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 juli 2025
Publicatiedatum
13 augustus 2025
Zaaknummer
453941
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over levering horeca-interieur en verhoging dwangsommen

In deze zaak, die op 22 juli 2025 door de Rechtbank Gelderland is behandeld, gaat het om een kort geding tussen een besloten vennootschap (eiseres) en een vennootschap onder firma (gedaagde) over de levering van maatwerkbanken en barkrukken. Eiseres vordert dat gedaagde deze meubels binnen twee dagen na betekening van het vonnis levert, op straffe van een dwangsom van € 75.000,00. Gedaagde voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van eiseres, met een tegenvordering in reconventie voor een bedrag van € 47.137,56. De rechtbank oordeelt dat gedaagde in verzuim is met de levering van de meubels, die eerder zijn afgesproken in een overeenkomst van 29 januari 2025. Eiseres heeft recht op nakoming van deze afspraken, en de rechtbank verhoogt de dwangsom tot € 30.000,00 indien gedaagde niet binnen de gestelde termijnen levert. De rechtbank wijst de vordering in reconventie van gedaagde af, omdat deze niet aannemelijk heeft gemaakt dat aan de voorwaarden voor toewijzing van een geldvordering in kort geding is voldaan. Gedaagde wordt veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die op € 2.118,40 worden begroot.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/453941 / KG ZA 25-230
Vonnis in kort geding van 22 juli 2025
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres in conv],
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiseres in conv] ,
advocaten: mrs. J.J. Timmermans en W.E. Boogert,
tegen
de vennootschap onder firma
[gedaagde in conv],
kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde in conv] ,
advocaat: mr. J. Meerman.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 16
- de akte overlegging producties met eis in reconventie van [gedaagde in conv] met bijgevoegd producties 1 tot en met 7
- de mondelinge behandeling van 17 juli 2025
- de pleitnota van [gedaagde in conv] .

2.Het geschil

in conventie
2.1.
[eiseres in conv] vordert in conventie een bevel om de maatwerkbanken, conform overeengekomen specificaties, en de barkrukken binnen twee dagen na betekening van dit vonnis te leveren, op straffe van verbeurte van een eenmalige dwangsom van € 75.000,00 en met veroordeling van [gedaagde in conv] in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
2.2.
[gedaagde in conv] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres in conv] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiseres in conv] in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente.
2.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
2.4.
[gedaagde in conv] vordert in reconventie betaling van een bedrag van € 47.137,56 binnen drie dagen na het vonnis, althans een in goede justitie te betalen bedrag, te vermeerderen met de kosten van het geding en de wettelijke rente.
2.5.
[eiseres in conv] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [gedaagde in conv] .
2.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
2.7.
De feiten en de beoordeling
in conventie en in reconventie
2.8.
Partijen hebben op 29 januari 2025 een overeenkomst gesloten voor de levering van horeca-interieur, waaronder maatwerkbanken en barkrukken. In de overeenkomst (productie 2 van de zijde van [eiseres in conv] ) is de volgende betalingsvoorwaarde opgenomen:
“50% aanbetaling (…) Resterende 50% 2 dagen voor levering order per bank (…)”
2.9.
Op 17 april 2025 hebben partijen nieuwe afspraken gemaakt over de levering van voornoemd meubilair, waarbij zij zijn overeengekomen dat de barkrukken aan het eind van week 17 en de maatwerkbanken uiterlijk op 29 april 2025 worden geleverd.
2.10.
Tussen partijen is er een eerder kort geding geweest over hetzelfde onderwerp en daarin is mondeling uitspraak gedaan. Uit het proces-verbaal van het mondeling vonnis van 5 juni 2025 volgt dat [gedaagde in conv] veroordeeld is tot levering van de maatwerkbanken en barkrukken, zoals weergegeven onder 1.7 van dat proces-verbaal, binnen twee dagen na betekening van dat vonnis. Tevens is [gedaagde in conv] veroordeeld om aan [eiseres in conv] een dwangsom te betalen van € 3.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan deze veroordeling voldoet. [gedaagde in conv] is ook in de proceskosten veroordeeld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.11.
In overweging 1.7. van het proces-verbaal van het mondeling vonnis van 5 juni 2025 is het volgende opgenomen:
“ [eiseres in conv] heeft recht op nakoming van de afspraken zoals deze zijn vastgelegd op 17 april 2025. Daarbij zijn geen nadere voorwaarden gesteld. [gedaagde in conv] is onverkort gehouden tot levering binnen de daar genoemde termijnen. Dat betekent dat de vordering tot levering van de barkrukken en het restant van de maatwerkbanken kan worden toegewezen. (…) Blijkbaar zijn die banken nog niet gestoffeerd. [gedaagde in conv] heeft daarom het staaltje van de stof waarmee die banken moeten worden gestoffeerd aan [eiseres in conv] gegeven en verzocht om goedkeuring van de ten opzichte van de eerder geleverde banken afwijkende kleur. Ook dit is een voorwaarden die [gedaagde in conv] niet kan stellen. Zij is verplicht tot levering, conform afspraak. Partijen, dat is niet in geschil, hebben kleur ‘Reynaldo Elektra -562’ afgesproken. Alle maatwerkbanken moeten dan ook in die kleur worden geleverd. (…)
Uit de producties kan (…) niets anders worden afgeleid dan dat partijen overeenstemming hebben bereikt over een hoogte van 80 cm inclusief pootjes. Er zijn geen aanwijzingen dat op dat punt wijzigingen zijn aangebracht. Dat betekent dat nakoming inhoudt dat [gedaagde in conv] maatwerkbanken moet leveren met een hoogte van 80 cm inclusief pootjes. (…)”
2.12.
[gedaagde in conv] heeft geen appel ingesteld tegen dit vonnis. Het vonnis is betekend op 10 juni 2025. [eiseres in conv] heeft meerdere aanmaningen aan [gedaagde in conv] verzonden maar de maatwerkbanken en barkrukken zijn tot op heden niet aan [eiseres in conv] geleverd. De dwangsommen zijn inmiddels opgelopen tot € 40.000,00. Op 3 juli 2025 zijn de verbeurde dwangsommen van € 40.000,00 door de deurwaarder aangezegd en is [gedaagde in conv] bevolen om deze te betalen aan [eiseres in conv] binnen twee dagen na betekening van het exploot. Op diezelfde dag heeft [gedaagde in conv] een e-mailbericht aan [eiseres in conv] verzonden waarin [gedaagde in conv] aangeeft na ontvangst van betaling de levering van de barkrukken en maatwerkbanken te willen inplannen onder de voorwaarde: “Gehele schade c.q. dwangsom gaat per direct van tafel”.
2.13.
De vorderingen van [eiseres in conv] in conventie komen grotendeels overeen met de vorderingen die in de eerdere kort geding-procedure zijn toegewezen. De vorderingen in deze procedure komen in feite neer op een vordering tot verhoging van de dwangsommen zoals opgelegd in 2.2. van het mondeling vonnis, omdat deze onvoldoende prikkel zijn gebleken voor [gedaagde in conv] om aan de veroordeling onder 2.1. van het vonnis van 5 juni 2025 te voldoen, door levering conform de afgesproken specificaties van de maatwerkbanken en barkrukken. Een (eenmalige) hoge dwangsom is dan ook noodzakelijk om [gedaagde in conv] te bewegen tot levering van voornoemd meubilair, zo stelt [eiseres in conv] . Zij vordert daarom een eenmalige dwangsom van € 75.000,00.
2.14.
[gedaagde in conv] heeft (ook ter zitting) erkend dat de barkrukken klaarstaan om aan [eiseres in conv] geleverd te worden. [gedaagde in conv] wil alleen wel vóór levering betaald worden dan wel zekerheid dat zij betaald krijgt als de barkrukken eenmaal geleverd zijn. Dit is op zich geen reden om niet tot levering over te gaan. [gedaagde in conv] is gehouden de barkrukken te leveren en zij is op dat punt reeds lange tijd in verzuim. Zij zal daarom nu wederom worden veroordeeld tot nakoming en omdat de eerdere prikkel onvoldoende is gebleken, zal de dwangsom nu worden verhoogd tot een eenmalig bedrag van € 30.000,00. Dit bedrag zal worden verbeurd indien niet alsnog binnen twee dagen na betekening van dit vonnis wordt geleverd.
2.15.
Wat betreft de maatwerkbanken wordt verwezen naar hetgeen daarover is overwogen in mondeling vonnis van 5 juni 2025. Tussen partijen is niet langer in geschil in welke kleur de maatwerkbanken geleverd moeten worden. [gedaagde in conv] heeft aangegeven dat er nu maatwerkbanken klaarstaan in de eerder genoemde kleur. De maatwerkbanken hebben alleen een totale hoogte van 90 cm in plaats van 80 cm. Volgens [gedaagde in conv] zijn daarover nadere afspraken gemaakt tussen [eiseres in conv] en de leverancier van de banken. [gedaagde in conv] verwijst daarvoor naar een tekening die is aangehecht bij haar productie 2 (op pagina 23 van 24). Dit is betwist door [eiseres in conv] . [eiseres in conv] wijst erop dat in diezelfde productie 2 (op pagina 20) de tekening waarnaar [gedaagde in conv] verwijst met een groot rood kruis erdoor wordt weergegeven met daarbij de mededeling: “Dit zijn niet de juiste maten voor de bank leuning moet een stuk lager”. Volgens [eiseres in conv] is de eerder genoemde tekening afkomstig van de leverancier zelf die standaardbanken levert van 90 cm hoogte. Dat strookt ook met de datum die onderaan die tekening staat, namelijk 23 november 2023. Deze tekening is dus gemaakt voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst tussen [eiseres in conv] en [gedaagde in conv] op 29 januari 2025. In die overeenkomst wordt enkel verwezen naar andere tekeningen waarin wel een hoogte van in totaal 80 cm inclusief pootjes genoemd wordt. [eiseres in conv] heeft er dan ook gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat zij maatwerkbanken geleverd zou krijgen met een hoogte van 80 cm. Dat [gedaagde in conv] ook van die hoogte uit zijn gegaan, blijkt uit alle andere tekeningen die door [gedaagde in conv] zelf in het geding zijn gebracht. Uit die tekeningen kan niets anders worden afgeleid dan dat (maatwerk)banken moesten worden gemaakt met een hoogte van 80cm inclusief pootjes. Al met al is er dan geen enkele aanwijzing dat partijen -bij het sluiten van de overeenkomst of op een later moment- een andere hoogte dan 80 cm hebben afgesproken. [gedaagde in conv] zal daarom worden veroordeeld tot levering van de maakwerkbanken in de eerder genoemde kleur met een hoogte van 80 cm inclusief pootjes.
2.16.
Omdat ter zitting duidelijk is geworden dat deze maatwerkbanken nu niet klaarstaan -de maatwerkbanken die nu klaarstaan hebben immers een hoogte van 90 cm- en deze maatwerkbanken ook niet op een hele korte termijn kunnen worden geproduceerd, kan de verhoging van de dwangsom zoals nu gevorderd niet het beoogde doel bereiken. Daarom zal dit deel van de vordering worden afgewezen en zal een dwangsom worden opgelegd die in overeenstemming is met de situatie zoals die tussen partijen bestaat en de termijn die minimaal nodig is om de maatwerkbanken conform voornoemde specificaties aan [eiseres in conv] te leveren. Tijdens de zitting is door [gedaagde in conv] toegelicht dat het (wat haar betreft) gaat om een aanpassing aan de maatwerkbanken die al klaarstaan en dat een termijn van zestien weken voor het doen van de benodigde aanpassingen reëel is. Dat betekent dat de termijn waarop [gedaagde in conv] de maatwerkbanken aan [eiseres in conv] dient te leveren zal worden gesteld op zestien weken na betekening van dit vonnis. De in dit kader op te leggen dwangsom zal eveneens worden gesteld op een eenmalig bedrag van € 30.000,00. Dit bedrag zal worden verbeurd indien de maatwerkbanken niet binnen zestien weken na betekening van dit vonnis worden geleverd.
2.17.
[gedaagde in conv] vordert in reconventie betaling van een bedrag van € 47.137,56. Dit bedrag bestaat uit 50% van de hoofdsom en een bedrag aan meerwerk. Deze vordering zal worden afgewezen. Daarvoor is het volgende redengevend. Het gaat om een geldvordering in kort geding en [gedaagde in conv] heeft niet aannemelijk gemaakt dat aan de voorwaarden voor de toewijzing van een geldvordering in kort geding is voldaan. De vordering is op geen enkele wijze toegelicht. Bovendien heeft mr. Meerman ter zitting aangegeven dat de vordering alleen maar bedoeld is om ervoor te zorgen dat [eiseres in conv] voornoemd bedrag ook gaat betalen als de maatwerkbanken en barkrukken zijn geleverd. [eiseres in conv] heeft ter zitting aangegeven dat zij daartoe bereid is maar dat dan wel duidelijkheid moet bestaan over het bedrag dat nog in rekening kan worden gebracht omdat het meerwerk wordt betwist en het openstaande bedrag kan worden verrekend met de inmiddels verbeurde dwangsommen en de proceskosten uit de vorige procedure. Het is aldus nog maar zeer de vraag of [eiseres in conv] onderaan de streep nog enig bedrag aan [gedaagde in conv] moet voldoen. Hier heeft [gedaagde in conv] vervolgens niet meer op gereageerd.
2.18.
[gedaagde in conv] is in het ongelijk gesteld in conventie en in reconventie en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen.
2.19.
De proceskosten van [eiseres in conv] worden in conventie begroot op:
- kosten van de dagvaarding
119,40
- griffierecht
714,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.118,40
2.20.
De proceskosten in reconventie zullen worden begroot op nihil.
2.21.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten in conventie wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

3.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
3.1.
veroordeelt [gedaagde in conv] tot levering van de barkrukken binnen 2 (twee) dagen na betekening van dit vonnis,
3.2.
veroordeelt [gedaagde in conv] om aan [eiseres in conv] een dwangsom te betalen van € 30.000,00 ineens indien [gedaagde in conv] niet aan de veroordeling onder 3.1. voldoet,
3.3.
veroordeelt [gedaagde in conv] tot levering van de maatwerkbanken met een hoogte van 80 centimeter inclusief pootjes en ook overigens conform hetgeen is overwogen in 1.7. van het mondeling vonnis van 5 juni 2025 binnen 16 (zestien) weken na betekening van dit vonnis,
3.4.
veroordeelt [gedaagde in conv] om aan [eiseres in conv] een dwangsom te betalen van € 30.000,00 ineens indien [gedaagde in conv] niet aan de veroordeling onder 3.3. voldoet,
3.5.
veroordeelt [gedaagde in conv] in de proceskosten van € 2.118,40, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde in conv] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.6.
veroordeelt [gedaagde in conv] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
3.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.8.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
3.9.
wijst de vordering af,
3.10.
veroordeelt [gedaagde in conv] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres in conv] begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.T. Boks en in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2025.
1328