ECLI:NL:RBGEL:2025:6778

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 juli 2025
Publicatiedatum
13 augustus 2025
Zaaknummer
451994
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbod tot verdere executie van verstekvonnis in kort geding tussen Marnix Peter William en Alje BV

In deze zaak vorderen eisers, Marnix Peter William en een tweede eiser, in kort geding een verbod op de verdere executie van een verstekvonnis dat op 23 april 2025 door de rechtbank Gelderland is uitgesproken. Dit verstekvonnis veroordeelde hen tot betaling van een aanzienlijk bedrag aan de gedaagde partij, Alje BV, en werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Eisers hebben verzet aangetekend tegen dit verstekvonnis, omdat zij niet in de eerdere procedure waren verschenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat Alje al executoriaal beslag had gelegd op de aandelen van eisers in hun persoonlijke holdings. De eisers stellen dat de executie hen in privé raakt, omdat zij afhankelijk zijn van de vergoedingen die zij van deze holdings ontvangen. De rechtbank heeft de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat het belang van eisers bij het behoud van de bestaande toestand zwaarder weegt dan het belang van Alje bij de uitvoerbaarheid van het verstekvonnis. Daarom heeft de rechtbank Alje verboden om de executie van het verstekvonnis voort te zetten totdat er onherroepelijk is beslist op het door eisers ingestelde verzet. Tevens is Alje veroordeeld om de deurwaarder te instrueren de executie te staken en zijn de proceskosten aan eisers toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/451994 / KG ZA 25-159
Vonnis in kort geding van 21 juli 2025
in de zaak van

1.MARNIX PETER WILLIAM [eiser 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiser 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eiser 1] en [eiser 2] .
advocaat: mr. J.L.J.J. Nelissen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AL JE BV’S B.V.,
gevestigd te Leeuwarden,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Alje,
advocaat: mr. J.W. Janssens.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 6
- de drie aanvullende producties van de zijde van [eiser 1] en [eiser 2]
- de mondelinge behandeling van 7 juli 2025
- de pleitnota van [eiser 1] en [eiser 2]
- de pleitnota van Alje.

2.De feiten

2.1.
[eiser 1] en [eiser 2] hebben in 2020 de vof met de naam ‘Holoconnects’ opgericht. [eiser 1] en [eiser 2] waren de enige twee vennoten van Holoconnects. De vof is op 27 maart 2024 omgezet naar een bv met de naam Holoconnects Netherlands B.V. [eiser 1] en [eiser 2] zijn via hun persoonlijke holdings, [naam b.v.] (van [eiser 1] ) en [naam b.v. 2] (van [eiser 2] ) (middellijk) aandeelhouder in Holoconnects Netherlands B.V. [eiser 1] en [eiser 2] zijn bij voornoemde persoonlijke holdings in dienst.
2.2.
Alje is een beheersmaatschappij. Enig bestuurder van Alje is de heer A.L. [naam 1] (hierna: [naam 1] ).
2.3.
Vanaf 25 augustus 2021 zijn [eiser 1] en [eiser 2] , Alje (c.q. [naam 1] ) en de heer [naam 2] een samenwerking met elkaar aangegaan betreffende het ontwerpen en het op de markt brengen van hologrammen. Partijen hebben bij aanvang van de samenwerking op schrift gestelde afspraken gemaakt voor een kennismakingsperiode van 25 augustus 2021 tot en met 25 februari 2022.
2.4.
Partijen hebben de samenwerking in 2022 voorgezet maar vanaf begin 2023 hebben [eiser 1] en [eiser 2] aan Alje en [naam 1] laten weten dat zij de samenwerking willen beëindigen.
2.5.
Partijen hebben in de periode van mei tot en met oktober 2023 over en weer diverse (op schrift gestelde) voorstellen gedaan om te komen tot een (financiële) afwikkeling van het samenwerkingsverband, onder meer in de vorm van (concept) uittredingsovereenkomsten.
2.6.
Bij dagvaarding van 3 mei 2024 hebben Alje en [naam 1] [eiser 1] en [eiser 2] in rechte betrokken en gevorderd om [eiser 1] en [eiser 2] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 20.000,00 aan zowel Alje als [naam 1] , bij wijze van voorschot op de financiële afwikkeling van voornoemd samenwerkingsverband. Bij vonnis in kort geding van de kantonrechter van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 10 juni 2024 (met zaak-/rolnummer 11035071 \ VV EXPL 24-44) is de vordering voor een deel toegewezen en zijn [eiser 1] en [eiser 2] veroordeeld tot betaling aan zowel Alje als [naam 1] van een bedrag van € 10.000,00 als voorschot vooruitlopend op de definitieve afrekening van het samenwerkingsverband.
2.7.
Tussen [eiser 1] en [eiser 2] en [naam 1] is op enig moment een minnelijke regeling tot stand gekomen.
2.8.
Alje heeft [eiser 1] en [eiser 2] bij dagvaarding van 17 maart 2025 wederom in rechte betrokken. [eiser 1] en [eiser 2] zijn in die procedure niet verschenen. [eiser 1] en [eiser 2] zijn bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard verstekvonnis van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 23 april 2025 hoofdelijk veroordeeld tot betaling aan Alje van (i) een bedrag van € 200.000,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente en te verminderen met een reeds door [eiser 1] en [eiser 2] betaald bedrag van € 10.000,00, (ii) een bedrag van € 17.500,00 aan managementvergoeding, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, (iii) een bedrag van € 1.144,72 aan onkostenvergoeding, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente en (iv.) de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente. Aan deze vorderingen heeft Alje onder meer ten grondslag gelegd dat tussen partijen een uittredingsovereenkomst tot stand is gekomen die door [eiser 1] en [eiser 2] dient te worden nagekomen.
2.9.
Het verstekvonnis is op 2 mei 2025 aan [eiser 1] en [eiser 2] betekend met gelijktijdig bevel om aan de inhoud daarvan te voldoen. Hieraan hebben [eiser 1] en [eiser 2] geen gehoor gegeven.
2.10.
[eiser 1] en [eiser 2] hebben bij dagvaarding van 8 mei 2025 verzet tegen het verstekvonnis ingesteld. De verzetdagvaarding bevat tevens reconventionele vorderingen.
2.11.
Alje is op of omstreeks 22 mei 2025 aangevangen met de executie van het verstekvonnis door executoriaal beslag te (doen) leggen op de aandelen van [eiser 1] en [eiser 2] in hun persoonlijke holdings, [naam b.v.] en [naam b.v. 2] , alsmede derdenbeslag te (doen) leggen onder voornoemde persoonlijke holdings van [eiser 1] en [eiser 2] op alle vorderingen en/of roerende zaken die deze holdings verschuldigd zijn en/of worden aan [eiser 1] en [eiser 2] in privé.
2.12.
[eiser 1] en [eiser 2] hebben bij e-mailbericht van 7 mei 2025 de bij de executie betrokken deurwaarder verzocht om verdere executoriale maatregelen op te schorten in afwachting van de uitkomst van de verzetprocedure. Bij e-mailbericht van 16 mei 2025 heeft de deurwaarder laten weten opdracht te hebben gekregen om de executie voort te zetten. Bij brief van 19 mei 2025 heeft ook de advocaat van Alje bevestigd de executie niet te zullen stopzetten.

3.Het geschil

3.1.
[eiser 1] en [eiser 2] vorderen bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad:
Alje te verbieden over te gaan tot (voortzetting van) de executie van het verstekvonnis van de rechtbank Gelderland d.d. 23 april 2025, met zaak-/rolnummer C/05/449116 /HAZA 25-114, totdat op het door [eiser 1] en [eiser 2] ingestelde verzet onherroepelijk is beslist, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50.000,00 per dag dat Alje dit bevel overtreedt;
Alje te veroordelen om binnen twee dagen na dit vonnis deurwaarder Van Schendel schriftelijk te instrueren dat deze de executie hangende de verzetprocedure staakt en gestaakt houdt, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50.000,00 ineens en 5.000,00 per dag dat Alje in overtreding blijft;
met veroordeling van Alje in de kosten van deze procedure.
3.2.
Alje voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser 1] en [eiser 2] met veroordeling van [eiser 1] en [eiser 2] in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het verstekvonnis van 23 april 2025 is uitvoerbaar bij voorraad verklaard zodat Alje over een executoriale titel beschikt om dat vonnis ten uitvoer te leggen. Gebleken is dat Alje inmiddels executoriaal beslag heeft doen leggen op de aandelen van [eiser 1] en [eiser 2] in hun persoonlijke holdings, [naam b.v.] en [naam b.v. 2] , alsmede derdenbeslag onder voornoemde holdings voor bedragen die verschuldigd zijn c.q. worden aan [eiser 1] en [eiser 2] in privé. Er loopt op dit moment een verzetprocedure. Alje heeft aan [eiser 1] en [eiser 2] desgevraagd te kennen gegeven de executie niet te zullen opschorten totdat de verzetprocedure is afgerond. De vraag die aldus in deze procedure moet worden beantwoord, is of de (verdere) tenuitvoerlegging van het verstekvonnis op de voet van artikel 438 lid 2 Rv moet worden verboden totdat in de lopende verzetprocedure is beslist. Het spoedeisend belang bij die vordering is gegeven. Alje heeft dat ook niet betwist.
4.2.
Bij het beoordelen van de vordering tot schorsing van de executie van het verstekvonnis van de rechtbank van 23 april 2025 geldt het volgende toetsingskader. [1] Het uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende het inmiddels ingestelde verzet, uitvoerbaar moet zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde (in dit geval [eiser 1] en [eiser 2] ) bij behoud van de bestaande toestand, zolang niet op het ingestelde verzet is beslist, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen (in dit geval Alje) bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan. Daarbij moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen. De kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende verzet blijft buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing berust op een kennelijke misslag.
4.3.
Voorop wordt gesteld dat de rechtbank in het verstekvonnis de beslissing over de uitvoerbaar bij voorraadverklaring niet heeft gemotiveerd. Daarom mogen bij de beoordeling van de vraag, of er omstandigheden zijn die meebrengen dat het belang van [eiser 1] en [eiser 2] bij behoud van de bestaande toestand totdat op het ingestelde verzet is beslist zwaarder weegt dan het belang van Alje bij de uitvoerbaarheid bij voorraad van het verstekvonnis van 23 april 2025, ook omstandigheden worden betrokken die niet nieuw zijn.
4.4.
Voor zover [eiser 1] en [eiser 2] zich op het standpunt stellen dat het niet-verschijnen in de procedure die tot het verstekvonnis heeft geleid, niet of niet ten volle aan hen kan worden toegerekend, omdat zij niet met die procedure bekend waren, wordt als volgt overwogen. Niet in geschil is dat [eiser 1] en [eiser 2] in voornoemde procedure op een correcte wijze zijn opgeroepen en dit blijkt genoegzaam ook uit de in het geding gebrachte dagvaarding van 17 maart 2025. [eiser 1] en [eiser 2] hebben tijdens de mondelinge behandeling desgevraagd toegelicht dat zij de dagvaarding in die procedure weliswaar hebben ontvangen maar dat deze aan hen is gestuurd in een dikke envelop met meerdere (proces)stukken uit andere procedures, zodat dat het voor hen niet duidelijk was dat de dagvaarding in kwestie de onderhavige zaak betrof. Dit is echter een omstandigheid die voor eigen rekening en risico van [eiser 1] en [eiser 2] dient te komen, zodat niet reeds om die reden grond bestaat om de verdere tenuitvoerlegging van het vonnis te verbieden.
4.5.
Een belangenafweging leidt evenwel wél tot die conclusie. Het belang van Alje bij tenuitvoerlegging van het verstekvonnis is gelegen in de spoedige betaling van het bedrag waartoe [eiser 1] en [eiser 2] in het verstekvonnis zijn veroordeeld. Dat maakt echter nog niet dat van Alje niet kan worden gevergd dat zij wacht op de uitkomst van de verzetprocedure, die inmiddels ingesteld. Dat heeft Alje klaarblijkelijk ook zelf ingezien. Tijdens de mondelinge behandeling heeft Alje namelijk verklaard dat het beslag op de aandelen van [eiser 1] en [eiser 2] in respectievelijk [naam b.v.] en [naam b.v. 2] feitelijk is geschorst nu zij in het (overigens niet in het geding gebrachte) verzoekschrift, waarin wordt verzocht om verlof om de aandelen te mogen verkopen, heeft verzocht om de mondelinge behandeling in die procedure pas in te plannen nadat de verzetprocedure is afgerond. Het voorgaande betekent dat in dit kort geding enkel nog voorligt het belang van Alje bij de (voortzetting van de) executie van het derdenbeslag onder de persoonlijke holdings als voornoemd. [eiser 1] en [eiser 2] hebben toegelicht dat dit derdenbeslag hen in privé raakt omdat zij in ieder geval voor een (al dan niet substantieel) deel van hun inkomen afhankelijk zijn van de (management)vergoedingen die zij van de persoonlijke holdings ontvangen. Daarbij komt dat het vonnis op basis waarvan nu wordt geëxecuteerd is gewezen in een verstekprocedure waarin dus geen verweer is gevoerd. Het daarin neergelegde oordeel is daarom niet gebaseerd op een tussen partijen gevoerd debat over de aanspraken van Alje. In die procedure is onweersproken aangevoerd dat tussen (onder meer) partijen overeenstemming bestond over de uittreding van Alje (en [naam 1] ) en dat er een perfecte uittredingsovereenkomst ligt die door [eiser 1] en [eiser 2] dient te worden nagekomen, terwijl op basis van de in dit kort geding door [eiser 1] en [eiser 2] ingebrachte stukken blijkt dat in de verstekprocedure niet alle maar slechts een selectief deel van de correspondentie tussen partijen over de (financiële) afwikkeling van de samenwerking is overgelegd. Uit het geheel van die correspondentie komt een ander beeld naar voren zodat daaruit naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet althans niet zonder meer kan worden afgeleid dat tussen partijen, ondanks de uitvoerige onderhandelingen daarover en de voorstellen daartoe over en weer, integrale overeenstemming bestond over alle essentialia van die overeenkomst. Partijen waren het blijkens de in dit kort geding overgelegde (e-mail)correspondentie in ieder geval (nog) niet eens over welke (rechts)personen precies partij bij de uittredingsovereenkomst zouden worden en ook bestond, zoals door de advocaat van Alje ter zitting ook is erkend, in ieder geval ook nog geen overeenstemming over de (vorm van de) door [eiser 1] en [eiser 2] aan (onder meer) Alje te verstrekken zekerhe(i)d(en) en de hoofdelijke verbondenheid daarvoor. Tegen de hiervoor geschetste achtergrond is het minstgenomen discutabel of in de verzetprocedure eenzelfde oordeel zou zijn gegeven als de bodemrechter over dezelfde feiten zou hebben beschikt..
4.6.
Tegen die achtergrond prevaleert het belang van [eiser 1] en [eiser 2] bij een verbod tot verdere executie van het verstekvonnis totdat in de verzetprocedure onherroepelijk is beslist boven het belang van Alje bij voortzetting van de executie hangende dat verzet. Dat betekent dat Alje zal worden verboden over te gaan tot (voorzetting van) de executie van het verstekvonnis, zoals gevorderd onder 1. [eiser 1] en [eiser 2] hebben voorts belang bij toewijzing van de vordering onder 2., strekkende tot een instructie aan de deurwaarder dat deze de executie hangende de verzetprocedure staakt en gestaakt houdt. Alje heeft tegen die vordering ook geen afzonderlijk verweer gevoerd. De gevorderde dwangsommen zullen worden gematigd en gemaximeerd op de in het dictum weergegeven wijze.
4.7.
Alje zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser 1] en [eiser 2] worden tot op heden begroot op:
- dagvaarding
122,35
- griffierecht
331,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.738,35

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verbiedt Alje over te gaan tot (voortzetting van) de executie van het verstekvonnis van de rechtbank Gelderland van 23 april 2025, met zaak-/rolnummer C/05/449116 /HA ZA 25-114, totdat op het door Locke en [eiser 2] ingestelde verzet onherroepelijk is beslist,
5.2.
veroordeelt Alje om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis de bij de executie betrokken deurwaarder Van Schendel schriftelijk te instrueren dat deze de executie hangende de verzetprocedure staakt en gestaakt houdt,
5.3.
veroordeelt Alje om aan [eiser 1] en [eiser 2] een dwangsom te betalen van € 1.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de veroordelingen onder 5.1. en 5.2. voldoet, tot een maximum van € 50.000,00 is bereikt,
5.4.
veroordeelt Alje in de proceskosten van € 1.738,35, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als Alje niet tijdig aan deze veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.T. Boks en in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2025.
1328

Voetnoten

1.Hoge Raad 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026 (Strandhotel).