ECLI:NL:RBGEL:2025:6769

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 juli 2025
Publicatiedatum
13 augustus 2025
Zaaknummer
11729425
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering zorgverlener tegen bewindvoerder in kort geding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 25 juli 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een zorgverlener en de bewindvoerder van een onderbewindgestelde. De zorgverlener, vertegenwoordigd door mr. S. Buzhu, vorderde een betaling van € 25.000 aan restant zorgvergoeding, vermeerderd met wettelijke rente, en de uitvoering van de uitbetaling van het PGB-budget. De bewindvoerder, vertegenwoordigd door mr. H.L. Thiescheffer, voerde verweer en betwistte de bevoegdheid van de kantonrechter en de spoedeisendheid van de vordering. De kantonrechter oordeelde dat hij bevoegd was om kennis te nemen van de zaak, maar dat de zorgverlener onvoldoende had aangetoond dat er sprake was van een spoedeisend belang. De kantonrechter wees de vorderingen van de zorgverlener af en veroordeelde hem in de proceskosten van € 814,00. De uitspraak benadrukt het belang van een rechtsgeldige zorgovereenkomst en de rol van de bewindvoerder in het proces.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: 11729425 \ VV EXPL 25-106
Vonnis in kort geding van 25 juli 2025
in de zaak van
[eiser],
te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. S. Buzhu,
tegen
[naam bewindvoerder] VAN [naam onderbewindbestelde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. H.L. Thiescheffer.
Partijen worden hierna [eiser] (mannelijk enkelvoud), [naam bewindvoerder] (vrouwelijk enkelvoud) en [naam onderbewindbestelde] (vrouwelijk enkelvoud) genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties
- de conclusie van antwoord met producties
- de mondelinge behandeling van 15 juli 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.

2.De feiten

2.1.
Productie 1 bij eis betreft een kopie van een zorgovereenkomst. Deze is gedateerd op 7 januari 2025 en ondertekend door [eiser] en [naam onderbewindbestelde] , niet door een vertegenwoordiger. In de overeenkomst is onder meer geregeld dat de zorgovereenkomst ingaat op 12 augustus 2024, dat de zorginstelling een vast aantal van 28 uur per week werkt tegen een vaste vergoeding van € 5.250,- per maand en verder dat de werkzaamheden bestaan uit: begeleiding individueel, huishoudelijke hulp, persoonlijke verzorging en verpleging.
2.2.
In de zorgbeschrijving bij de zorgovereenkomst, een document dat als productie 2 bij eis is overgelegd, is een beschrijving van de zorgactiviteiten opgenomen. Dit document is gedateerd op 23 oktober 2024 en ondertekend door [eiser] en de pgb beheerder van dat moment: [naam 1] .
2.3.
Bij e-mail van 24 december 2024 (productie 4 bij eis) schrijft het Zorgkantoor Zilveren Kruis aan [naam 1] dat zij op 24 december 2024 contact hebben gehad over de aanvraag van het pgb en dat het pgb met ingang van 12 augustus 2024 wordt toegekend onder de mededeling dat zij binnen twee weken de toekenningsbeschikking krijgt.
2.4.
Bij productie 3 bij eis is een zorgovereenkomst zorginstelling overgelegd betreffende toekenningsbeschikking, waarin onder de kop ‘ondertekening’ staat vermeld dat deze op 1-1-0001 digitaal is ondertekend door [naam bewindvoerder] en [eiser] .
2.5.
Blijkens uittreksel curatele-en bewindregister heeft de kantonrechter te Utrecht op 31 januari 2025 bepaald dat vanaf 1 februari 2025 bewind is ingesteld over de (toekomstige) goederen van [naam onderbewindbestelde] wegens lichamelijke of geestelijke gesteldheid met benoeming van [naam bewindvoerder] tot bewindvoerder.
2.6.
Hafiana heeft als productie 14 bij eis een ‘verzamelnota ingekochte zorg’ overgelegd. Het betreft een factuur d.d. 20 februari 2025 van mevrouw [naam 2] van [naam 3] aan [eiser] voor verlening van zorgdiensten van 11 augustus 2024 t/m 14 februari 2025 van in totaal 284 uur (x € 40,- per uur =) € 11.360,-.
2.7.
In reactie op een vraag van [naam bewindvoerder] aan [eiser] over de relatie tussen [eiser] en [naam 3] mailt [eiser] op 24 februari 2025 (productie 5 bij antwoord) het volgende aan [naam bewindvoerder] :
“(…)
Ten eerste wil ik benadrukken dat MIMO’s care inderdaad een onderneming is van mijn nicht, maar deze staat volledig los van mijn onderneming. Ik werk uitsluitend binnen de WLZ en koop zorg in voor verpleging, verzorging en huishoudelijke hulp op basis van WLZ. MIMO daarentegen heeft enkel huishoudelijke hulp uitgevoerd binnen de WMO in het verleden en heeft verder geen enkele betrokkenheid bij mijn werkzaamheden. Behalve dat ik haar diensten inkoop.
(…)”
2.8.
Bij brief van 25 februari 2025 (productie 5 bij eis) bericht de SVB aan [naam bewindvoerder] dat de zorgovereenkomst met [eiser] is goedgekeurd door het zorgkantoor maar dat de zorgverlener nog niet betaald kan worden uit het Wlz-budget omdat het tarief dat is afgesproken met de zorgverlener hoger is dan het maximumtarief.
2.9.
Bij brief van 4 maart 2025 (productie 2 bij antwoord) bericht het Zorgkantoor Zilveren Kruis aan [naam onderbewindbestelde] dat de door haar ingestuurde zorgbeschrijving en zorgovereenkomst niet akkoord zijn, nu de handtekening van haar (wettelijk) vertegenwoordiger ontbreekt. Ook wordt in die brief gewezen op het belang van het bijhouden van de uren van de zorgverleners.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert na wijziging van eis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [naam bewindvoerder] tot:
  • de betaling van een bedrag van € 25.000,00, aan restant zorgvergoeding, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 8 april 2025 tot aan de dag van de volledige betaling,
  • het geven van uitvoering aan de uitbetaling via de Sociale Verzekeringsbank van het PGB-budget overeenkomstig de zorgovereenkomst van 12 augustus 2024 onder bepaling dat [naam bewindvoerder] bij gebreke van nakoming een dwangsom verbeurt van € 250,- per dag (of gedeelte daarvan) dat zij in gebreke blijft met een maximum van € 10.000,-
  • de betaling van de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering de stelling ten grondslag dat hij op grond van een zorgovereenkomst zorg heeft geleverd aan [naam onderbewindbestelde] tegen een vast maandtarief.
De door hem verzonden nota’s ten bedrage van in totaal € 31.170,- zijn niet betaald.
Uit praktische en juridische overwegingen beperkt hij de vordering in deze procedure tot € 25.000,-. Hij heeft een spoedeisend belang omdat hij een jonge ondernemer is die voor zijn levensonderhoud afhankelijk is van het ontvangen zorgbudget. Bovendien moet hij ingekochte zorg bij derden betalen.
3.3.
[naam bewindvoerder] voert verweer. Daarop wordt hierna voor zover nodig nader ingegaan.

4.De beoordeling

Bevoegdheid kantonrechter
4.1.
[naam bewindvoerder] stelt dat de kantonrechter niet bevoegd is om kennis te nemen van de vordering van [eiser] . [naam bewindvoerder] stelt daartoe dat [eiser] meent aanspraak te kunnen maken op een bedrag van € 31.170,- maar in deze procedure € 25.000 vordert, echter zonder de vordering onvoorwaardelijk te beperken.
4.2.
De kantonrechter is voorshands van oordeel dat hij wel bevoegd is om kennis te nemen van dit geschil. Een partij kan zijn vordering, ook met voorbehoud van het meerdere, beperken tot € 25.000, waardoor bevoegdheid van de kantonrechter wordt gecreëerd. Dit ligt echter anders als de totale vordering, dus inclusief het voorbehouden deel, een groter bedrag dan € 25.000 beslaat en de onderliggende rechtstitel wordt betwist. Het verweer van [naam bewindvoerder] in deze procedure wordt zo begrepen dat zij niet betwist dat [eiser] heeft verleend aan [naam onderbewindbestelde] en dat hij daarvoor aanspraak zou kunnen maken op enige vergoeding. [naam bewindvoerder] stelt echter dat zij eerst kan betalen indien a) er een door het Zorgkantoor goedgekeurde en (dus) rechtsgeldige zorgovereenkomst ligt, zoals [naam bewindvoerder] die later aan [eiser] heeft aangeboden, en b) indien [naam bewindvoerder] op basis van door [eiser] aangeleverde gegevens kan vaststellen welke omvang de werkzaamheden hebben gehad, wie deze heeft verricht en of het werkzaamheden betreft waarvoor haar specifieke budget is bestemd. [naam bewindvoerder] betwist dus naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter niet dat er op grond van een overeenkomst zorg kon worden geleverd is (de rechtstitel), maar wel de omvang van de betalingsverplichting en de mogelijkheid om tot betaling over te gaan zolang het Zorgkantoor niet instemt. Gelet op het voorgaande is de kantonrechter bevoegd om van onderhavige vordering kennis te nemen.
Criterium kort geding
4.3.
Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande uit een veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De kantonrechter zal daarbij niet alleen moeten onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist. In de afweging van de belangen van partijen moet de kantonrechter mede betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling mocht de bodemrechter anders beslissen.
Spoedeisend belang
4.4.
[eiser] heeft naar zijn stellingname een spoedeisend belang omdat hij een jonge ondernemer is die voor zijn levensonderhoud afhankelijk is van het te ontvangen zorgbudget waarvoor hij reeds zorg heeft geleverd. Bovendien, zo stelt hij verder, moet hij ook ingekochte zorg bij derden betalen, waarvoor hij verwijst naar de door hem overgelegde verzamelnota d.d. 20 februari 2025 van [naam 3] ter zake van ingekochte zorg ten bedrage van € 11.360,-. De kantonrechter plaatst daarbij de volgende kanttekening. Volgens de omschrijving in de betreffende factuur gaat het om verleende zorgdiensten, waarvoor verwezen wordt naar een gedetailleerd overzicht van gewerkte dagen en uren. Het gedetailleerde overzicht is niet in het geding gebracht. Opmerkelijk is verder dat [eiser] in een mail van 24 februari 2024 aan [naam bewindvoerder] schrijft dat Minsocare enkel huishoudelijke hulp heeft uitgevoerd.
4.5.
[naam bewindvoerder] betwist dat [eiser] een spoedeisend belang heeft bij zijn vordering. Het enkele feit dat de onderaannemer van [eiser] aanspraak maakt op betaling impliceert niet dat daarmee het spoedeisend belang is gegeven, aldus [naam bewindvoerder] .
4.6.
Ter zitting is namens [eiser] nader aangevoerd dat hij door de financieel nijpende situatie gedwongen was om tijdelijk in loondienst te treden voor de uren die hij bij [naam onderbewindbestelde] verrichtte omdat hij niet meer in zijn levensonderhoud kon voorzien. Hij heeft zijn eenmanszaak moeten staken. Zijn reputatie en zijn ondernemingsperspectief is geschaad.
4.7.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] onvoldoende heeft onderbouwd dat hij een spoedeisend belang heeft bij de onderhavige vordering. Hij heeft inmiddels een baan in loondienst. Niet voorstelbaar is dat [eiser] voor zijn levensonderhoud geheel en al afhankelijk was van de te verlenen zorg aan [naam onderbewindbestelde] . Dat bleek ook niet het geval te zijn, want ter zitting heeft hij daarover opgemerkt dat hij naast [naam onderbewindbestelde] nog aan twee anderen zorg verleende, verder dat hem dat gemiddeld € 6.000,- opleverde waarvan hij zorgverleners moest betalen en waarbij hij zelf voor zijn administratieve begeleiding zo’n € 1.000,- à
€ 1.500,- overhield. Los van het feit dat een en ander slechts stellingen van [eiser] betreffen die niet gestaafd zijn met bewijsstukken, blijkt er in ieder geval uit dat het bestaansrecht van zijn eenmanszaak al wankel was. Zijn stelling dat van enig restitutierisico geen sprake is, omdat hij een professionele zorgaanbieder is en er daarom geen aanwijzing is dat hij niet zou betalen, kan tegen de hiervoor door hem geschetste stand van zaken van de eenmanszaak die hij heeft moeten staken niet geplaatst worden. Van toegebrachte reputatieschade is verder niet gebleken. Een en ander vormt reden onderhavige vordering bij gebreke van een spoedeisend belang af te wijzen.
4.8.
Ten overvloede overweegt de kantonrechter nog het volgende. Voorshands oordelend is niet waarschijnlijk dat onderhavige vordering in een bodemprocedure zal worden toegewezen. Het standpunt van [naam bewindvoerder] dat zij eerst wil beschikken over een rechtsgeldige overeenkomst en dat zij ter zake van de nota’s verantwoording verlangt,
is alleszins begrijpelijk; sterker nog, een en ander behoort tot de taak van een bewindvoerder. [eiser] schiet dienaangaande vooralsnog duidelijk tekort.
4.9.
[eiser] wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [naam bewindvoerder] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
814,00
Totaal
814,00

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 814,00, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig daaraan voldoet en het vonnis daarna wordt betekend.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.C. van Leeuwen en in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2025.
548