ECLI:NL:RBGEL:2025:6768

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 juli 2025
Publicatiedatum
13 augustus 2025
Zaaknummer
11701382
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van onzelfstandige woonruimte in kort geding met huurachterstand

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 16 juli 2025 uitspraak gedaan in een kort geding over de ontruiming van onzelfstandige woonruimte. De eiser, vertegenwoordigd door mr. J. Wassink, vorderde ontruiming van de woning die hij verhuurde aan de gedaagde, die in persoon procedeerde. De huurovereenkomst was aangegaan op 22 april 2023 voor een periode van twee jaar en eindigde op 22 april 2025. De eiser stelde dat de gedaagde de woning niet had verlaten en dat er sprake was van huurachterstand. De gedaagde erkende de huurachterstand, maar voerde aan dat hij moeite had met het vinden van andere woonruimte.

De kantonrechter oordeelde dat de huurovereenkomst op 22 april 2025 was geëindigd en dat de gedaagde zonder recht of titel in de woning verbleef. De vordering tot ontruiming werd toegewezen, evenals de vordering tot betaling van de huurachterstand en buitengerechtelijke kosten. De kantonrechter benadrukte het belang van de verhuurder om over een vrije woning te beschikken en wees de gedaagde erop dat hij contact moest opnemen met de gemeente voor hulp bij zijn schuldenproblematiek. De gedaagde werd veroordeeld tot ontruiming van de woning binnen veertien dagen na betekening van het vonnis en tot betaling van de achterstallige huur en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Nijmegen
Zaaknummer: 11701382 \ VV EXPL 25-32
Vonnis in kort geding van 16 juli 2025
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. J. Wassink,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling van 8 juli 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.

2.De feiten

2.1.
[eiser] verhuurt vanaf 22 april 2023 aan [gedaagde] onzelfstandige woonruimte in het pand aan de [adres] tegen een huurprijs van laatstelijk € 437,80 per maand inclusief servicekosten.
2.2.
De huurovereenkomst tussen partijen betreft een huurovereenkomst voor kamerbewoning voor bepaalde tijd. Artikel 2 van de huurovereenkomst luidt als volgt:
“Deze overeenkomst is aangegaan ingaande de datum: 22-4-2023 voor een duur van 2 jaar.
(…)”
2.3.
De gemachtigde van [eiser] heeft de volgende brieven aan [gedaagde] geschreven:
  • een brief van 5 februari 2025, waarin de beëindiging van de huurovereenkomst per 21 april 2025 wordt aangezegd en medegedeeld wordt dat er sprake is van een huurachterstand;
  • een brief van 20 februari 2025, waarin medegedeeld wordt dat [gedaagde] niet heeft gereageerd op de aanzegging van het einde van de huurovereenkomst, dat hij misschien in aanmerking komt voor schuldhulpverlening en dat zijn gegevens als hij daarmee instemt doorgegeven kunnen worden aan de gemeente Nijmegen die hem wellicht kan helpen bij de schuldenproblematiek;
  • een brief van 27 februari 2025, waarin gereageerd wordt op het voorstel van [gedaagde] in de zin dat beëindiging van de huurovereenkomst tegen de eerdere datum van
- een brief van 29 april 2025, waarin vastgesteld wordt dat [gedaagde] nog altijd niet de woning heeft verlaten.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert:
  • ontruiming van de onzelfstandige woonruimte in het pand aan de [adres] ,
  • betaling van:
o een bedrag van € 1.723,- aan huurachterstand,
o een bedrag van € 437,80 per maand vanaf 1 juni 2025 tot aan de ontruiming,
o een bedrag van € 312,72 aan buitengerechtelijke kosten,
o rente en proceskosten.
3.2.
[eiser] legt primair aan de vordering ten grondslag dat de huurovereenkomst per
21 april 2025 is geëindigd, subsidiair dat er sprake is van ernstige tekortkomingen in de nakoming van de huurovereenkomst. De ernstige tekortkomingen hebben betrekking op de ontstane huurachterstand en op de poging van [gedaagde] tot onderhuur.
3.3.
[gedaagde] voert aan dat hij wel wist dat de huur af ging lopen maar dat hij niet echt op de termijn had gelet, verder dat hij moeite heeft om andere woonruimte te vinden. Voor het overige erkent hij dat er sprake is van een huurachterstand.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang van de vordering vloeit voort uit de stellingen van [eiser] .
4.2.
Voor toewijzing van een vordering tot ontruiming is slechts plaats indien met een grote mate van waarschijnlijkheid in een bodemprocedure de ontbinding van de huurovereenkomst zal worden uitgesproken. Bovendien moet sprake zijn van een zodanig ernstige tekortkoming dat het belang van de verhuurder om over een vrije woning te beschikken moet prevaleren boven het belang van de huurder om in de woning te blijven.
4.3.
Vaststaat dat de huurovereenkomst voor de duur van twee jaar is aangegaan, dat die termijn per 22 april 2025 is geëindigd en dat [gedaagde] op 5 februari 2025 schriftelijk daarover is geïnformeerd. Het is gelet op een en ander aannemelijk dat in een bodemprocedure geoordeeld zal worden dat [gedaagde] vanaf 22 april 2025 zonder recht of titel in het gehuurde verblijft. De vordering tot ontruiming is dan ook op de primaire grondslag toewijsbaar.
4.4.
[gedaagde] erkent de huurachterstand. Deze wordt dan ook toegewezen, evenals de betaling van de huurprijs c.q. vergoeding tot aan het moment van de ontruiming.
4.5.
[eiser] vordert verder vergoeding van een bedrag van € 312,72 aan buitengerechtelijke incassokosten. De hoogte van de vordering moet worden beoordeeld op grond van artikel 6:96 BW en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). Wat betreft de vereiste kosteloze aanmaning verwijst [eiser] naar productie 2 bij dagvaarding. Daarin wordt [gedaagde] aangemaand voor een (destijds verschuldigd) bedrag van € 1.381,80. Daarbij past een bedrag van € 250,80 aan buitengerechtelijke kosten. Dit bedrag wordt toegewezen.
4.6.
Ten overvloede wijst de kantonrechter [gedaagde] er nogmaals op, ook ter zitting aan hem meegegeven, dat het voor hem gelet op deze zaak en overige schulden die hij zegt te hebben uiterst belangrijk is om direct contact op te nemen met de gemeente Nijmegen.
4.7.
[gedaagde] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis de onzelfstandige woonruimte in het pand aan de [adres] te ontruimen met alle daarin aanwezige personen en zaken, tenzij deze zaken van [eiser] zijn, en de sleutels af te geven aan [eiser] ,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om te betalen aan [eiser] :
a. a) een bedrag van € 1.723,00 aan achterstallige huur tot en met 31 mei 2025, te vermeerderen met de wettelijke rente over de verschuldigde huurtermijnen vanaf 2 juni 2025 tot de dag van voldoening,
b) een bedrag van € 437,80 per maand aan huur c.q. vergoeding vanaf 1 juni 2025 tot en met het eind van de maand waarin de daadwerkelijke ontruiming heeft plaatsgevonden,
c) een bedrag van € 250,80 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, vanaf 2 juni 2025 tot de dag van volledige betaling,
5.3
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 145,45 aan kosten dagvaarding, € 257,- aan griffierecht en € 543,- aan salaris gemachtigde, een en ander te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de wettelijke rente als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordeling voldoet,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.C. van Leeuwen en in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2025.
548