ECLI:NL:RBGEL:2025:676

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 januari 2025
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
445943
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over verbeurde dwangsommen in kort geding tussen aandeelhouders van een besloten vennootschap

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, betreft het een kort geding waarin eisers, twee besloten vennootschappen, vorderingen hebben ingesteld tegen een derde besloten vennootschap, die als gedaagde partij optreedt. De kern van het geschil draait om de vraag of er dwangsommen zijn verbeurd door de gedaagde partij en of de door gedaagde gelegde beslagen moeten worden opgeheven. De eisers hebben in een eerder vonnis van 12 december 2024 veroordelingen gekregen, waaronder de verplichting om medewerking te verlenen aan de inschrijving van gedaagde als medebestuurder van hun vennootschap. Gedaagde heeft echter beslag gelegd op de activa van eisers, wat hen heeft doen besluiten om een kort geding aan te spannen. De voorzieningenrechter heeft in deze procedure de feiten en de rechtsverhouding tussen partijen onderzocht, waarbij onder andere is gekeken naar de naleving van de veroordelingen uit het eerdere vonnis. De rechter heeft vastgesteld dat er geen sprake is van een juridische of feitelijke misslag in het eerdere vonnis en dat de eisers niet tijdig hebben voldaan aan hun verplichtingen. De vorderingen van eisers zijn afgewezen, en zij zijn veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak is gedaan op 30 januari 2025.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/445943 / KG ZA 25-3
Vonnis in kort geding van 30 januari 2025
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres 1],
statutair gevestigd te [plaatsnaam] , kantoorhoudende te [plaatsnaam] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres 2],
statutair gevestigd te gemeente [plaatsnaam] , kantoorhoudende te [plaatsnaam] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eisers] en afzonderlijk [eiseres 1] en [eiseres 2] ,
advocaat: mr. C.P.R. Vrakking,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
statutair gevestigd te [plaatsnaam] , kantoorhoudende te [plaatsnaam] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat mr. H.J. van Amerongen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 9 van 8 januari 2025,
- het verzoek wijziging eis, ingediend op 13 januari 2025,
- de mondelinge behandeling van 16 januari 2025,
- de pleitnota van [eisers] ,
- de pleitnota van [gedaagde] .

2.De feiten

2.1.
[eiseres 1] en [gedaagde] zijn gezamenlijk bevoegd bestuurders van de besloten vennootschap [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ). [gedaagde] houdt 1/3 van het geplaatste aandelenkapitaal in [bedrijf 1] . De overige 2/3 van het geplaatste aandelenkapitaal wordt gehouden door [eiseres 1] (1/3) en [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ) (1/3).
2.2.
Mevrouw [naam 1] is enig aandeelhouder en bestuurder van [eiseres 1] en indirect aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 2] . De heer [naam 2] (hierna: [naam 2] ) is enig aandeelhouder en bestuurder van [eiseres 2] . De heer [naam 3] (hierna: [naam 3] ) is enig aandeelhouder en bestuurder van [gedaagde] .
2.3.
Sinds 2008 assisteert [naam 2] [eiseres 1] en [gedaagde] bij het voeren van de boekhouding en het bijhouden van de administratie van [bedrijf 1] .
2.4.
In april 2024 heeft [naam 2] te kennen gegeven via zijn vennootschap [eiseres 2] de door [eiseres 1] en [bedrijf 2] gehouden aandelen in [bedrijf 1] te willen kopen. De aandelenoverdracht is nog niet geëffectueerd. Bij machtiging van 1 juli 2024 is [eiseres 2] door [eiseres 1] en [bedrijf 2] gemachtigd om het stemrecht uit te oefenen op de aandelen in [bedrijf 1] .
2.5.
Op verzoek van [eiseres 1] is [eiseres 2] op enig moment een (boeken)onderzoek gestart naar het handelen van [gedaagde] . Naar aanleiding daarvan is tussen partijen een geschil ontstaan over onder meer vermeende privéopnames door [naam 3] van de zakelijke rekening van [bedrijf 1] . [naam 3] is in verband daarmee op 23 juli 2024 op staande voet ontslagen.
2.6.
[eiseres 1] heeft een algemene vergadering van aandeelhouders (AVA) uitgeroepen, die heeft plaatsgevonden op 16 augustus 2024. In de notulen daarvan is vermeld dat [gedaagde] als bestuurder van [bedrijf 1] is ontslagen.
2.7.
[gedaagde] heeft [bedrijf 1] , [eiseres 1] en [eiseres 2] bij dagvaarding van 11 november 2024 gedagvaard in een kort geding bij deze rechtbank (C/05/443328 / KG ZA 24-372). De mondelinge behandeling daarvan heeft op 19 november 2024 plaatsgevonden.
2.8.
[eiseres 1] en [eiseres 2] hebben een AVA uitgeroepen, die heeft plaatsgevonden op 27 november 2024. Op de agenda stond de benoeming/bekrachtiging van [eiseres 2] tot bestuurder van [bedrijf 1] en de bekrachtiging van het besluit ontslag [gedaagde] . [gedaagde] is op die AVA niet verschenen.
2.9.
Bij vonnis van 12 december 2024 in voormeld kort geding heeft de voorzieningenrechter vooralsnog geoordeeld dat [gedaagde] niet rechtsgeldig is ontslagen als statutair bestuurder van [bedrijf 1] en zijn [bedrijf 1] , [eiseres 1] en [eiseres 2] hoofdelijk veroordeeld om binnen 24 uur na betekening van het vonnis:
[gedaagde] actief toegang te verlenen tot alle systemen van [bedrijf 1] , door zo nodig het toezenden van de juiste inloggegevens van die systemen en die toegang niet te blokkeren of onbereikbaar te maken op welke wijze dan ook, zulks voor de duur dat het bestuurderschap van [gedaagde] voortduurt;
op eerste verzoek van [gedaagde] aan de accountant en door nog aan te wijzen leveranciers kenbaar te maken dat [gedaagde] nog steeds medebestuurder is en dat zij mogen en dienen te communiceren met [gedaagde] in haar hoedanigheid van medebestuurder terzake van [bedrijf 1] ;
rekening en verantwoording af te leggen over alle verplichtingen die zijn aangegaan namens [bedrijf 1] vanaf 1 juli 2024, waaronder een volledig overzicht van de afgesloten contracten en geldtransacties;
volledige medewerking te verlenen aan het opnieuw inschrijven van [gedaagde] als medebestuurder met gezamenlijk bevoegdheid van [bedrijf 1] en het uitschrijven van [eiseres 2] als medebestuurder van [bedrijf 1] in het handelsregister,
alles op straffe van een dwangsom van € 2.500,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de veroordelingen voldoen, tot een maximum van € 100.000,00 is bereikt.
2.10.
[gedaagde] heeft het vonnis van 12 december 2024 op 18 december 2024 aan [eisers] laten betekenen.
2.11.
Op 24 december 2024 is op verzoek van [gedaagde] ten laste van [eiseres 2] executoriaal beslag gelegd onder de Rabobank met betrekking tot verbeurde dwangsommen.
2.12.
Op 3 januari 2025 is op verzoek van [gedaagde] ten laste van [eiseres 1] executoriaal beslag gelegd op de aandelen in [bedrijf 1] met betrekking tot verbeurde dwangsommen.
2.13.
In een uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel, gedateerd op 8 januari 2025, is vermeld dat [eiseres 1] en [eiseres 2] bestuurders zijn van [bedrijf 1] . Daarin is vermeld dat [eiseres 2] op 27 november 2024 in functie is getreden als algemeen directeur en dat hij alleen/zelfstandig bevoegd is. De registratiedatum daarvan is 18 december 2024.
2.14.
Door geen van partijen is hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 12 december 2024.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert, na wijziging van eis, dat de voorzieningenrechter, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
1. de door [gedaagde] gelegde beslagen met onmiddellijke ingang opheft;
subsidiair:
2. de executie van de beslagen schorst zolang nog niet in een in kracht van gewijsde gegane uitspraak in hoger beroep is beslist over het al dan niet in stand blijven van het vonnis, alsmede;
primair en subsidiair:
3. [gedaagde] veroordeelt tot het verlenen van haar medewerking om de toegang tot de systemen van [bedrijf 1] te herstellen, waarbij [gedaagde] een lijst dient aan te leveren met de systemen waartoe de toegang moet worden hersteld en door [eiseres 2] toegang te verlenen tot het e-mailaccount [mailadres 1] , op straffe van een dwangsom van € 2.500,00 per dag zonder maximum;
4. [gedaagde] veroordeelt zorg te dragen voor de onmiddellijke opheffing van de blokkade die nu rust op het e-mailaccount [mailadres 2] , op straffe van een dwangsom van € 2.500,00 per dag zonder maximum;
5. [gedaagde] verbiedt opnieuw enig beslag te leggen of enige andere executiemaatregel ten laste van [eiseres 1] en [eiseres 2] te treffen in verband met dezelfde vorderingen als waarop de beslagen nu zijn gebaseerd, op straffe van een dwangsom van € 2.500,00 per dag zonder maximum;
6. [gedaagde] veroordeelt in de kosten en de nakosten van de procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na betekening van het vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.
3.2.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eisers]
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Mr. Van Amerongen heeft namens [gedaagde] op 15 januari 2025 om 17:30 uur via Veilig Mailen producties ingediend. Gelet op het bezwaar van [eisers] , dat de producties buiten de in het geldende procesreglement genoemde termijn voor indiening van (nadere) stukken zijn ingediend en [eisers] zich hierop niet heeft kunnen voorbereiden, en het feit dat de producties niet conform artikel 3.5 van het procesreglement, te weten via het Aansluitpunt Rechtspraak – Digitale Toegankelijkheid of via het webportaal ‘Mijn Rechtspraak’, zijn toegezonden, zijn de producties door de voorzieningenrechter geweigerd. Van een bijzonder spoedeisend geval op grond waarvan stukken mogen worden ingediend door toezending via Veilig Mailen is niet gebleken.
4.2.
Partijen hebben ter mondelinge behandeling gedeeltelijke overeenstemming bereikt. Zij zijn overeengekomen dat de dwangsommen, die zijn opgelegd in het kort geding vonnis van 12 december 2024, vanaf 14 januari 2025 niet verder oplopen. Verder hebben partijen afgesproken dat [naam 2] en [eiseres 1] alle medewerking zullen verlenen aan [gedaagde] (i) die (nog) nodig is voor de toegang van [gedaagde] tot de systemen van [bedrijf 1] , (ii) in verband met de overdracht van het bestuur van [eiseres 2] aan [gedaagde] en (iii) voor het volledig herstel van de toegang van [gedaagde] tot de Rabobankrekeningen van [bedrijf 1] en tot de Rabobankapp voor internetbankieren. Tevens is afgesproken dat [naam 2] aan [gedaagde] alle contracten zal verstrekken die in de periode na 1 juli 2024 namens [bedrijf 1] met derden zijn afgesloten. De tussen partijen gemaakte afspraken zijn door de voorzieningenrechter vastgelegd in een proces-verbaal. Voor het overige hebben partijen de voorzieningenrechter verzocht om vonnis te wijzen, waaronder over de vraag of de in het vonnis van 12 december 2024 opgelegde dwangsommen zijn verbeurd in de periode tot 14 januari 2025.
4.3.
Het vereiste spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van de vorderingen van [eisers]
De vordering onder I.
4.4.
[eisers] legt aan de vordering tot opheffing van de door [gedaagde] gelegde beslagen ten grondslag dat zij deels al heeft voldaan aan de veroordelingen in het vonnis van 12 december 2024 en dat voor wat betreft de overige veroordelingen [gedaagde] zelf de nakoming daarvan frustreert. Door het executeren van de dwangsommen maakt [gedaagde] misbruik van recht, aldus [eisers]
[gedaagde] betwist dat [eisers] aan de in het vonnis opgenomen veroordelingen heeft voldaan en betwist dat zij nakoming van de veroordelingen verhindert. Volgens [gedaagde] mocht zij dan ook overgaan tot executie van het vonnis.
4.5.
Opheffing van een executoriaal beslag kan onder andere aan de orde zijn als het beslag onrechtmatig is gelegd omdat geen dwangsommen zijn verbeurd. Bij de beoordeling van de vraag of dwangsommen zijn verbeurd moet de executierechter onderzoeken of de door de dwangsomrechter verlangde prestatie waaraan de dwangsom is verbonden is verricht. De executierechter heeft niet tot taak de door de dwangsomrechter besliste rechtsverhouding zelfstandig opnieuw te beoordelen, maar dient zich ertoe te beperken de ter uitvoering van het veroordelend vonnis verrichte handelingen te toetsen aan de inhoud van de veroordeling (zoals die door uitleg moet worden vastgesteld). Daarbij moeten doel en strekking van de veroordeling tot richtsnoer worden genomen, aldus dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel.
4.6.
Uitgangspunt is het vonnis van 12 december 2024 (zie hierboven onder 2.9).
De discussie tussen partijen spitst zich toe op de vraag of [eisers] tijdig heeft voldaan, dan wel heeft kunnen voldoen aan de veroordelingen in het vonnis en of [eisers] dwangsommen heeft verbeurd in de periode vanaf de betekening van het vonnis op 18 december 2024 tot 14 januari 2025. Voor het antwoord op die vraag is uitleg nodig van de verplichtingen op naleving waarvan de dwangsommen zijn gesteld.
De veroordeling in het vonnis van 12 december 2024 onder 5.1. iv)
4.7.
[eisers] is in het vonnis van 12 december 2024 onder 5.1. sub iv) veroordeeld om volledige medewerking te verlenen aan het opnieuw inschrijven van [gedaagde] als medebestuurder met gezamenlijke bevoegdheid van [bedrijf 1] en het uitschrijven van [eiseres 2] als medebestuurder van [bedrijf 1] in het handelsregister. [eisers] stelt zich op het standpunt dat zij al ten tijde van het vonnis van 12 december 2024 aan deze veroordeling heeft voldaan en verwijst ter onderbouwing van dat standpunt naar het door haar overgelegde uittreksel van de Kamer van Koophandel van 8 januari 2025 waaruit dit zou blijken. [gedaagde] betwist gemotiveerd dat [eisers] aan de veroordeling heeft voldaan.
4.8.
Anders dan [eisers] meent, is niet aannemelijk geworden dat zij heeft voldaan aan die veroordeling. Op het door [eisers] overgelegde uittreksel staan [eiseres 1] en [eiseres 2] nog altijd als bestuurders van [bedrijf 1] vermeld. Daarin is vermeld dat [eiseres 2] op 27 november 2024 als bestuurder van [bedrijf 1] in functie is getreden en dat dit op 18 december 2024 door de Kamer van Koophandel is geregistreerd. Dat volgens [eisers] hieruit kan worden afgeleid dat [eiseres 2] ten tijde van het vonnis van 12 december 2024 al niet meer in het handelsregister stond ingeschreven als medebestuurder van [bedrijf 1] , kan de voorzieningenrechter niet vaststellen. Een overzicht van de historie van wijzigingen in de inschrijvingen in het handelsregister is niet overgelegd. Als het al zo zou zijn dat de Kamer van Koophandel pas op 18 december 2024 de registratie van [eiseres 2] als bestuurder heeft verwerkt in het handelsregister op grond van de notulen van de AVA van 27 november 2024, zoals [eisers] stelt, dan had het gelet op het vonnis van 12 december 2024 op de weg van [eisers] gelegen om per ommegaande ervoor te zorgen dat de registratie van de bestuursleden vervolgens weer op de juiste manier door de Kamer van Koophandel in het handelsregister werd verwerkt. Vastgesteld moet worden dat [eisers] dat niet heeft gedaan, althans pas in januari 2025 heeft [naam 2] naar eigen zeggen een verzoek ingediend bij de Kamer van Koophandel om de registratie van [eiseres 2] als medebestuurder weer te wijzigen in [gedaagde] . De conclusie is dat op grond van het uittreksel van de Kamer van Koophandel van 8 januari 2025 niet kan worden vastgesteld dat [eisers] [gedaagde] tijdig conform de veroordeling in het vonnis van 12 december 2024 als medebestuurder van [bedrijf 1] heeft ingeschreven en [eiseres 2] als medebestuurder van [bedrijf 1] heeft uitgeschreven. Bij gebreke van een verdere onderbouwing en ter zake relevante en verifieerbare stukken, alsmede gelet op de tegenstrijdige verklaringen van partijen op dit punt, moet vooralsnog worden aangenomen dat op dit onderdeel de dwangsommen tot 14 januari 2025 zijn verbeurd.
De veroordelingen in het vonnis van 12 december 2024 onder 5.1. sub i) en iii)
4.9.
[eisers] is in het vonnis van 12 december 2024 veroordeeld om [gedaagde] , kort samengevat, actief toegang te verlenen tot alle systemen van [bedrijf 1] (sub i) en om rekening en verantwoording af te leggen over alle verplichtingen die zijn aangegaan namens [bedrijf 1] vanaf 1 juli 2024, waaronder een volledig overzicht van de afgesloten contracten en geldtransacties (sub iii). Niet in geschil is dat partijen op 14 januari 2025 erin zijn geslaagd om gezamenlijk de toegang tot de systemen te herstellen, waarbij [naam 2] namens [eiseres 2] aan [gedaagde] rekening en verantwoording heeft afgelegd voor de [eiseres 2] bekende transacties sinds 1 juli 2024. [eisers] stelt zich op het standpunt dat zij in het geheel geen dwangsommen heeft verbeurd, temeer nu [gedaagde] haar heeft tegenwerkt om eerder aan de veroordelingen te kunnen voldoen. Gelet op gemotiveerde verweer van [gedaagde] heeft [eisers] echter onvoldoende gesteld en onderbouwd, waaruit volgt dat [gedaagde] het nakomen van de veroordelingen heeft gefrustreerd. Zo is onweersproken dat de advocaat van [gedaagde] na het vonnis van 12 december 2024 op 13 december 2024 een e-mailbericht heeft gestuurd aan de voormalige advocaat van [eisers] , [naam 4] , om in overleg de zaken te regelen waartoe [eisers] en [bedrijf 1] zijn veroordeeld, zodat het vonnis niet betekend hoefde te worden. Daarop heeft de advocaat van [eisers] echter niets vernomen, waarna [gedaagde] het vonnis op 18 december 2024 aan [eisers] en [bedrijf 1] heeft laten betekenen. Pas op 27 december 2024 heeft de (huidige) advocaat van [eisers] aan de advocaat van [gedaagde] gevraagd om concreet aan te geven op welk punt [eisers] geen gehoor zou geven aan de veroordeling in kort geding, omdat
“niet bekend is dat het vonnis aan [eiseres 1] is betekend of dat er een verzoek tot medewerking is gedaan namens uw cliënte”. [gedaagde] betwist evenwel dat [eisers] voldoende heeft aangeboden om aan de veroordelingen te voldoen. Ter zitting is ook gebleken dat [naam 2] wel degelijk wist tot welke systemen toegang zou moeten worden gegeven. Dat [eisers] daarvan niet op de hoogte werd gesteld door [gedaagde] en daarom niet tijdig heeft kunnen voldoen aan de veroordelingen, is dan ook niet aannemelijk. Dat [naam 2] volgens [eisers] geen toegang tot de systemen kon geven, omdat [gedaagde] zijn account had geblokkeerd waarop codes en wachtwoorden binnenkwamen, is door [gedaagde] eveneens betwist. Evenals de stelling dat [naam 2] op 6 januari 2025 een lijst heeft achtergelaten in het kantoor van [bedrijf 1] met daarop de betreffende rekening en verantwoording. Verder is onweersproken dat [naam 2] op 6 januari 2025 weliswaar de bankpas en de reader van de Rabobankrekening heeft achtergelaten bij [gedaagde] , maar niet de benodigde pincode. Onbetwist is dat de advocaat van [gedaagde] dit aan de advocaat van [eisers] heeft gemeld. Pas op 14 januari 2025 is de pincode door [eisers] verschaft aan [gedaagde] . Op grond van het voorgaande is in het bestek van dit kort geding dan ook niet aannemelijk geworden dat door toedoen van [gedaagde] [eisers] niet eerder dan op 14 januari 2025 aan het vonnis van 12 december 2024 kon voldoen. Dat sprake is van schuldeisersverzuim van [gedaagde] , van welke stelling [eisers] de stelplicht en bewijslast draagt, is vooralsnog niet gebleken. Op grond hiervan is niet aannemelijk geworden dat [eisers] ten aanzien van deze veroordelingen geen dwangsommen heeft verbeurd tot 14 januari 2025.
De veroordeling in het vonnis van 12 december 2024 onder 5.1. sub ii)
4.10.
[eisers] is in het vonnis van 12 december 2024 veroordeeld om op eerste van verzoek van [gedaagde] aan de accountant en door nog aan te wijzen leveranciers kenbaar te maken dat [gedaagde] nog steeds medebestuurder is en dat zij mogen en dienen te communiceren met [gedaagde] in haar hoedanigheid van medebestuurder van [bedrijf 1] . Ter zitting is vast komen te staan dat [gedaagde] een dergelijk verzoek (nog) niet heeft gedaan aan [eisers] Bovendien is [naam 2] thans nog steeds de accountant. Met betrekking tot deze veroordeling is de conclusie dan ook dat er nog geen dwangsommen zijn verbeurd.
Tussenconclusie
4.11.
Dat [eisers] inmiddels (geheel) aan het vonnis van 12 december 2024 heeft voldaan en dat [gedaagde] misbruik maakt van zijn executiebevoegdheid is gelet op het voorgaande niet aannemelijk geworden. Er is dan ook geen grond om de ten laste van [eisers] gelegde beslagen op te heffen. De vordering onder I. wordt dan ook afgewezen.
De vordering onder II.
4.12.
De voorzieningenrechter ziet geen reden tot schorsing van de gelegde beslagen. Ter zitting is gebleken dat tegen het vonnis van 12 december 2024 geen hoger beroep is ingesteld. Het vonnis is inmiddels in kracht van gewijsde gegaan. Naar vaste jurisprudentie geldt dat als een vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging betrekking heeft op een uitspraak waartegen geen rechtsmiddel meer open staat (zoals in dit geval) de rechterlijke beslissing in beginsel steeds ten uitvoer kan worden gelegd. Schorsing van de tenuitvoerlegging is dan slechts in zeer uitzonderlijke gevallen mogelijk. De voorzieningenrechter kan de tenuitvoerlegging van een rechterlijke beslissing in die gevallen slechts beëindigen of schorsen, indien hij van oordeel is dat sprake is van misbruik van de executiebevoegdheid (artikel 3:13 BW). Daarvan kan sprake zijn als [gedaagde] , mede gelet op de belangen van [eisers] die door de executie zullen worden geschaad, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van de bevoegdheid om tot executie over te gaan. Dat zal onder meer het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van de na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van [eisers] een noodtoestand zal doen ontstaan waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
4.13.
Dat sprake is van een juridische of feitelijke misslag in het vonnis van 12 december 2024 is gesteld noch gebleken. Voor zover [eisers] stelt dat sprake is van een noodtoestand omdat feitelijk sprake is van een lock-up situatie waardoor [bedrijf 1] niet (goed) bestuurd kan worden en geen (salaris)betalingen kunnen worden verricht, is van die situatie thans geen sprake meer. Ter zitting is immers komen vast te staan dat [gedaagde] sinds 14 januari 2025 weer toegang heeft tot de systemen en de bankrekeningen van [bedrijf 1] en partijen hebben daarover voor zover nodig nog afspraken gemaakt welke zijn vastgelegd in een proces-verbaal. Aan een belangenafweging komt de voorzieningenrechter dan ook niet toe. Bovendien heeft [eisers] onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waarom haar belang zwaarder zou moeten wegen dan het belang van [gedaagde] . Het voorgaande leidt tot afwijzing van de subsidiaire vordering onder II.
De vordering onder III.
4.14.
[eisers] vordert [gedaagde] te veroordelen tot het verlenen van haar medewerking om de toegang tot de systemen van [bedrijf 1] te herstellen, waarbij [gedaagde] een lijst dient aan te leveren met de systemen waar de toegang tot moet worden hersteld en door [eiseres 2] toegang te verlenen tot het e-mailaccount [mailadres 1] op straffe van een dwangsom. Ter zitting is komen vast te staan dat [gedaagde] vanaf 14 januari 2025 weer toegang heeft tot de Rabobank rekeningen, alsmede tot de systemen van [bedrijf 1] . Voor het overige hebben partijen op dit punt ter zitting afspraken gemaakt, welke zijn vastgelegd in het proces-verbaal. Deze vordering wordt dan ook afgewezen bij gebrek aan belang.
De vordering onder IV.
4.15.
[eisers] vordert verder nog [gedaagde] te veroordelen zorg te dragen voor de onmiddellijke opheffing van de blokkade die nu rust op het e-mailaccount [mailadres 2] op straffe van een dwangsom. [eisers] heeft evenwel onvoldoende toegelicht welk belang zij daarbij heeft. [gedaagde] heeft ter zitting nog verklaard dat waar nodig berichten voor de heer [naam 5] naar hem worden doorgestuurd. Deze vordering wordt daarom eveneens afgewezen bij gebrek aan belang.
De vordering onder V.
4.16.
[eisers] vordert tot slot [gedaagde] te verbieden opnieuw enig beslag te leggen of enige andere executiemaatregel ten laste van [eisers] te treffen in verband met dezelfde vordering als waarop de beslagen op zijn gebaseerd op straffe van een dwangsom. Uitgangspunt is dat slechts in zeer uitzonderlijke gevallen plaats is voor een algemeen beslagverbod, bijvoorbeeld in het geval dat de beslaglegger klaarblijkelijk misbruik maakt van het recht om beslag te leggen. Nu [eisers] geen feiten en/of omstandigheden heeft gesteld en onderbouwd die kunnen leiden tot de conclusie dat sprake is van een dergelijke uitzonderlijk geval zal de vordering, mede gelet op de betwisting van [gedaagde] , worden afgewezen.
De proceskosten
4.17.
[eisers] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht
714,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.999,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eisers] af,
5.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten van € 1.999,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eisers] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Peerdeman en in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2025.