In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 8 januari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkgever en een werknemer over een beëindigingsvergoeding. De werknemer, [gedaagde in conv], was in dienst bij [eiseres in conv] en had een leaseauto ter beschikking gekregen. Na zijn ontslag op 30 juni 2023 heeft de werkgever een schadeloosstelling van € 3.952,87 in rekening gebracht wegens de voortijdige beëindiging van de leaseovereenkomst. De werknemer heeft hiertegen verweer gevoerd en vorderingen ingesteld in reconventie, waaronder een verzoek om achterstallig loon en wettelijke verhoging.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de leaseovereenkomst voortijdig is beëindigd en dat de werknemer de overeengekomen schadeloosstelling aan de werkgever dient te betalen. De vordering van de werkgever tot betaling van € 2.616,27 is toegewezen, evenals de wettelijke rente over dit bedrag. De vorderingen van de werknemer in reconventie zijn afgewezen, omdat de werkgever terecht een bedrag van € 1.336,60 op de eindafrekening heeft ingehouden. De proceskosten zijn toegewezen aan de werkgever, die grotendeels in het gelijk is gesteld.
De uitspraak benadrukt de geldigheid van de lease- en mobiliteitsregeling en de verplichtingen die voortvloeien uit de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en de leaseovereenkomst. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vordering van de werkgever niet in strijd is met goed werkgeverschap en dat de werknemer onvoldoende onderbouwd heeft betwist dat hij de schadeloosstelling verschuldigd is.