ECLI:NL:RBGEL:2025:67

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
8 januari 2025
Publicatiedatum
8 januari 2025
Zaaknummer
11110377 CV EXPL 24-1808
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van beëindigingsvergoeding wegens voortijdige beëindiging leaseovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 8 januari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkgever en een werknemer over een beëindigingsvergoeding. De werknemer, [gedaagde in conv], was in dienst bij [eiseres in conv] en had een leaseauto ter beschikking gekregen. Na zijn ontslag op 30 juni 2023 heeft de werkgever een schadeloosstelling van € 3.952,87 in rekening gebracht wegens de voortijdige beëindiging van de leaseovereenkomst. De werknemer heeft hiertegen verweer gevoerd en vorderingen ingesteld in reconventie, waaronder een verzoek om achterstallig loon en wettelijke verhoging.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de leaseovereenkomst voortijdig is beëindigd en dat de werknemer de overeengekomen schadeloosstelling aan de werkgever dient te betalen. De vordering van de werkgever tot betaling van € 2.616,27 is toegewezen, evenals de wettelijke rente over dit bedrag. De vorderingen van de werknemer in reconventie zijn afgewezen, omdat de werkgever terecht een bedrag van € 1.336,60 op de eindafrekening heeft ingehouden. De proceskosten zijn toegewezen aan de werkgever, die grotendeels in het gelijk is gesteld.

De uitspraak benadrukt de geldigheid van de lease- en mobiliteitsregeling en de verplichtingen die voortvloeien uit de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en de leaseovereenkomst. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vordering van de werkgever niet in strijd is met goed werkgeverschap en dat de werknemer onvoldoende onderbouwd heeft betwist dat hij de schadeloosstelling verschuldigd is.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Apeldoorn
Zaaknummer: 11110377 \ CV EXPL 24-1808
Vonnis van 8 januari 2025
in de zaak van
[eiseres in conv],
te [vestigingsplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiseres in conv] ,
gemachtigde: mr. J.A. Abraha,
tegen
[gedaagde in conv],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde in conv] ,
gemachtigde: Stichting Achmea Rechtsbijstand.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie
- de brief van mr. Abraha van 22 juli 2024
- de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie
- de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie
- de brief van mr. Abraha van 12 november 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde in conv] is op 1 september 2017 bij [eiseres in conv] in dienst getreden in de functie van Assistant Audit. Hij was laatstelijk werkzaam in de functie van Junior Manager tegen een loon van € 4.349,00 bruto per maand exclusief vakantieslag en overige emolumenten. Op de arbeidsovereenkomst zijn de Algemene Arbeidsvoorwaarden en Regelingen van [eiseres in conv] van toepassing.
2.2.
In de loop van de arbeidsovereenkomst is aan [gedaagde in conv] een leaseauto ter beschikking gesteld.
2.3.
In bijlage III van het Algemene Arbeidsvoorwaarden Reglement is een Lease- en mobiliteitsregeling opgenomen. In artikel 3.2.11 van die regeling is, voor zover hier van belang, bepaald:

Beëindiging van de leaseovereenkomst op eigen initiatief
In geval de leaseovereenkomst wordt beëindigd op initiatief van de medewerker vanwege beëindiging
van het dienstverband, dient de medewerker de leaseauto mee te nemen (naar een nieuwe werkgever).
Indien dat niet mogelijk is, dient de medewerker daarvoor een schadeloosstelling in de vorm van een
eigen bijdrage te betalen aan de werkgever. (…)
Onder tussentijdse beëindiging wordt hierbij een beëindiging van de leaseovereenkomst verstaan gedurende de looptijd van het leasecontract vanaf de ingangsdatum van de leaseovereenkomst.
In een basis schadeloosstelling is de medewerker een aantal leasetermijnen, te vermeerderen met 21% BTW, aan de werkgever verschuldigd, afhankelijk van het jaar waarin de leaseovereenkomst op verzoek van de medewerker wordt beëindigd en ongeacht of de auto kan worden doorgeplaatst naar een andere medewerker. Dit aantal termijnen neemt af met de looptijd van de leaseovereenkomst. Bij een looptijd van 48 maanden:
Beëindiging leaseovereenkomst in het eerste jaar
4 leasetermijnen
2.4.
In oktober 2022 is aan [gedaagde in conv] op zijn aanvraag een nieuwe leaseauto ter beschikking gesteld.
2.5.
De arbeidsovereenkomst is na opzegging door [gedaagde in conv] op 30 juni 2023 geëindigd.
2.6.
[eiseres in conv] heeft aan [gedaagde in conv] een schadeloosstelling van € 3.952,87 in rekening gebracht vanwege voortijdige beëindiging van de leaseovereenkomst. Daarvan is een bedrag ad € 1.336,60 verrekend met de eindafrekening van het dienstverband. Het restant bedrag ad € 2.616,27 is onbetaald gebleven.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiseres in conv] vordert - samengevat - dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde in conv] zal veroordelen om aan [eiseres in conv] te betalen:
I. een bedrag van € 2.616,27, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 24 augustus 2023 tot de dag van volledige betaling;
II. de proceskosten.
3.2.
[eiseres in conv] legt aan de vordering het volgende ten grondslag.
Tussen [eiseres in conv] en [gedaagde in conv] is een leaseovereenkomst tot stand gekomen. [gedaagde in conv] heeft die overeenkomst voortijdig beëindigd en is daarom de in artikel 3.2.11 van de lease- en mobiliteitsregeling overeengekomen vergoeding ter hoogte van vier leasetermijnen ad in totaal € 3.952,87 verschuldigd. Na verrekening van een bedrag van € 1.336,60 netto met de eindafrekening van het dienstverband resteert een openstaand bedrag van € 2.616,27. Op grond van artikel 6:119a BW is [gedaagde in conv] over dat bedrag wettelijke handelsrente verschuldigd geworden.
3.3.
[gedaagde in conv] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiseres in conv] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiseres in conv] in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
i
n reconventie
3.5.
[gedaagde in conv] vordert - samengevat - dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [eiseres in conv] zal veroordelen om aan [gedaagde in conv] te betalen:
I. een bedrag van € 2.118,43 bruto aan achterstallig loon;
II. een bedrag van € 1.059,22 bruto aan wettelijke verhoging;
III. de wettelijke rente over de hiervoor genoemde bedragen vanaf iedere vervaldag tot aan de dag van volledige betaling;
IV. de proceskosten.
3.6.
[gedaagde in conv] legt aan de vorderingen het volgende ten grondslag.
[eiseres in conv] heeft ten onrechte een bedrag van € 1.336,60 netto, zijnde een bedrag van € 2.118,43 bruto op de eindafrekening ingehouden. Dit bedrag dient zij alsnog aan [gedaagde in conv] te voldoen. Op grond van artikel 7:625 BW is [eiseres in conv] daarover de wettelijke verhoging van 50% ad € 1.059,22 verschuldigd geworden. Ten slotte vordert [gedaagde in conv] op grond van artikel 6:119 BW wettelijke rente over voormelde bedragen.
3.7.
[eiseres in conv] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [gedaagde in conv] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [gedaagde in conv] in de kosten van deze procedure.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
4.1.
[eiseres in conv] legt aan haar vordering de stelling ten grondslag dat sprake is van voortijdige beëindiging van een tussen haar en [gedaagde in conv] tot stand gekomen leaseovereenkomst. [gedaagde in conv] voert in de eerste plaats als verweer dat het leasecontract niet geëindigd is en stelt daartoe dat hij de leaseauto heeft overgedaan aan één van zijn collega’s.
4.1.1.
[gedaagde in conv] wijst in het kader van zijn verweer op de als productie 6 door [eiseres in conv] overgelegde leaseovereenkomst. Die overeenkomst is echter gesloten door [bedrijf 1] en [eiseres in conv] en geldt dus niet in de verhouding tussen [eiseres in conv] en [gedaagde in conv] . Door [eiseres in conv] is onweersproken gesteld dat [gedaagde in conv] via de digitale omgeving van [eiseres in conv] een leaseauto met een fiscale waarde van € 62.758,10, een maandelijkse leasetermijn van € 988,22 inclusief btw en een looptijd van 48 maanden heeft aangevraagd, welke aanvraag door [eiseres in conv] is geaccepteerd als gevolg waarvan tussen haar en [gedaagde in conv] een leaseovereenkomst tot stand is gekomen. Er zijn dus twee (lease)overeenkomsten met betrekking tot dezelfde auto, namelijk één tussen [eiseres in conv] en BMW en één tussen [eiseres in conv] en [gedaagde in conv] . In deze procedure gaat het er om of de overeenkomst tussen [eiseres in conv] en [gedaagde in conv] voortijdig is geëindigd. In dat kader is de lease- en mobiliteitsregeling van belang. Als onweersproken staat vast dat die regeling op de tussen [eiseres in conv] en [gedaagde in conv] gesloten overeenkomst van toepassing is. In die regeling is bepaald dat een leaseovereenkomst eindigt op het moment dat de arbeidsovereenkomst eindigt. Dat vervolgens voor dezelfde leaseauto een nieuwe leaseovereenkomst met een collega wordt gesloten, doet daaraan niet af. Het verweer dat de leaseovereenkomst niet is geëindigd, moet gelet op het voorgaande worden verworpen.
4.2.
Nu de arbeidsovereenkomst op initiatief van [gedaagde in conv] is geëindigd, is op de voortijdige beëindiging van de leaseovereenkomst tussen hem en [eiseres in conv] het bepaalde in artikel 3.2.11 van de lease- en mobiliteitsregeling van toepassing.
4.3.
Voor zover [gedaagde in conv] stelt dat artikel 3.2.11 ‘veel weg heeft van een onredelijk bezwarend beding’ geldt het volgende. [gedaagde in conv] heeft aan die pas bij dupliek voor het eerst ingenomen stelling geen rechtsgevolg verbonden. Hij stelt niet, en dat is ook niet gebleken, dat hij het beding buitengerechtelijk heeft vernietigd en vordert in deze procedure ook geen vernietiging van het beding. Artikel 3.2.11 van de lease- en mobiliteitsregeling maakt dan ook onderdeel uit van de tussen partijen gesloten overeenkomst.
4.4.
[gedaagde in conv] heeft ten slotte aangevoerd dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dan wel in strijd met goed werkgeverschap is om aanspraak te maken op de schadeloosstelling van artikel 3.2.11 van de lease- en mobiliteitsregeling. [eiseres in conv] heeft geen schade geleden door voortijdige beëindiging van de overeenkomst. De leaseauto is immers overgenomen door een collega, aldus [gedaagde in conv] .
4.4.1.
Een en ander is door [eiseres in conv] gemotiveerd betwist. Er is door [eiseres in conv] wel degelijk schade geleden. Na beëindiging van een leaseovereenkomst vindt er een inname van de auto plaats. Als de auto vervolgens wordt overgenomen door een collega, vindt een nieuwe uitgifte van die auto plaats. De aan de inname en uitgifte van de auto verbonden kosten komen voor rekening van [eiseres in conv] . Daarnaast vindt er bij voortijdige beëindiging van de leaseovereenkomst geen vermindering van het aantal stilstaande auto’s in het wagenpark van [eiseres in conv] plaats. Verder voert [eiseres in conv] aan dat het beperken van het aantal leaseovereenkomsten dat tussentijds wordt beëindigd een in rechte te respecteren belang is. Het vorderen van de schadeloosstelling als opgenomen in artikel 3.1.11 is om voormelde redenen niet naar redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar en evenmin in strijd met goed werkgeverschap. Het had op de weg van [gedaagde in conv] gelegen om op deze gemotiveerde betwisting te reageren. Nu hij dit heeft nagelaten, moet zijn verweer op dit punt als onvoldoende onderbouwd worden gepasseerd.
4.5.
De conclusie is dat [gedaagde in conv] de overeengekomen schadeloosstelling aan [eiseres in conv] dient te betalen. Het ter zake gevorderde bedrag van € 2.616,27 is dan ook toewijsbaar.
4.6.
[eiseres in conv] vordert tevens wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW, maar dat sprake is van een handelsovereenkomst is gesteld noch gebleken, zodat slechts de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW toewijsbaar is.
4.7.
[gedaagde in conv] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiseres in conv] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
112,99
- griffierecht
496,00
- salaris gemachtigde
476,00
(2 punten × € 238,00)
- nakosten
119,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.203,99
4.8.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
in reconventie
4.9.
Gelet op hetgeen in conventie is overwogen, was [gedaagde in conv] bij einde dienstverband een beëindigingsvergoeding aan [eiseres in conv] verschuldigd. [eiseres in conv] heeft dan ook terecht € 1.336,60 op de eindafrekening ingehouden. De vordering van [gedaagde in conv] is dus niet toewijsbaar.
4.10.
[gedaagde in conv] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. De proceskosten van [eiseres in conv] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
238,00
(1 punt × € 238,00)
Totaal
238,00

5.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde in conv] om aan [eiseres in conv] te betalen een bedrag van € 2.616,27, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 24 augustus 2023, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde in conv] in de proceskosten van € 1.203,99, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
5.3.
veroordeelt [gedaagde in conv] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.5.
wijst de vorderingen van [gedaagde in conv] af,
5.6.
veroordeelt [gedaagde in conv] in de proceskosten van € 238,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
in conventie en in reconventie
5.7.
veroordeelt [gedaagde in conv] tot betaling van de kosten van betekening als [gedaagde in conv] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.8.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Engelbert-Clarenbeek en in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2025.
(mk)