ECLI:NL:RBGEL:2025:6695

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 augustus 2025
Publicatiedatum
8 augustus 2025
Zaaknummer
C/05/447333 / FA RK 25-450
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking inzake gezag en zorgregeling na echtscheiding met aanwijzingen van intieme terreur

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 11 augustus 2025 uitspraak gedaan over een verzoek tot vaststelling van een zorgregeling en gezag over een minderjarig kind na een echtscheiding. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. A. Pokrajac, verzoekt om een zorgregeling waarbij het kind om de twee weken in het weekend bij hem verblijft. De moeder, vertegenwoordigd door mr. M.E.F. Stol, verzet zich hiertegen en vraagt om beëindiging van het gezamenlijk gezag, omdat zij vreest voor haar veiligheid en die van het kind. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sinds de echtscheiding meer dan drie jaar geen contact is geweest tussen de vader en het kind, en dat er aanwijzingen zijn voor intieme terreur in de relatie tussen de ouders. De rechtbank heeft besloten dat er een raadsonderzoek moet komen om de situatie verder te onderzoeken en om te bepalen of contactherstel mogelijk is. De rechtbank heeft geen voorlopige zorgregeling vastgesteld en houdt verdere beslissingen aan tot het raadsonderzoek is afgerond, dat naar verwachting zes maanden zal duren. De rechtbank heeft een nieuwe zitting gepland in februari of maart 2026.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Arnhem
Zaakgegevens: C/05/447333 / FA RK 25-450
Datum uitspraak: 11 augustus 2025
beschikking over zorgregeling en gezag
in de zaak van
[naam verzoeker](hierna: de vader),
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. A. Pokrajac in Eindhoven,
tegen
[naam verweerder](hierna: de moeder),
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. M.E.F. Stol in Hilversum.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
- het verzoekschrift ingekomen bij de griffie op 7 februari 2025;
- aanvullende stukken van mr. Pokrajac van 18 februari 2025;
- het verweerschrift met zelfstandig verzoek ingekomen bij de griffie op 10 maart 2025;
- het bericht van mr. De Hosson van 3 april 2025 met productie 5;
- het verweerschrift op het zelfstandig verzoek, ingekomen bij de griffie op 7 april 2025.
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling van 24 juli 2025 zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Pokrajac;
- de moeder, bijgestaan door mr. T.E. Baak, kantoorgenoot van mr. Stol;
- een vertegenwoordigster van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).

2.De feiten

2.1.
Uit het huwelijk van de ouders is geboren het minderjarige kind:
[de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] , hierna: [de minderjarige] .
2.2.
Deze rechtbank heeft bij beschikking van 15 februari 2022 de echtscheiding tussen de ouders uitgesproken. Het huwelijk is op 20 juni 2022 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente [plaatsnaam] .
2.3.
De ouders hebben gezamenlijk het gezag over [de minderjarige] . In de echtscheidingsbeschikking is bepaald dat [de minderjarige] haar hoofdverblijfplaats bij de moeder heeft.

3.Het verzoek

3.1.
De vader verzoekt, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast te stellen op grond waarvan zij een weekend per twee weken bij de vader verblijft van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur en de helft van de vakanties en feestdagen, waarvoor de vader een concreet voorstel heeft gedaan, kosten rechtens
3.2.
De vader legt aan zijn verzoek ten grondslag dat hij [de minderjarige] sinds februari 2022 niet heeft gezien. Na de echtscheiding had de vader nog geen eigen woonruimte. Nu heeft hij dat wel. Hij heeft de afgelopen drie jaar gewerkt om zijn leven te beteren en voor [de minderjarige] te kunnen zorgen. De moeder stelt dat er mishandelingen zouden hebben plaatsgevonden, maar de vader bestrijdt dat hij gewelddadig is geweest. Hjj is nooit veroordeeld voor huiselijk geweld. Er is wel een tijdelijk huisverbod geweest, maar dat betreft een bestuursrechtelijke maatregel om rust te creëren. De vader wil graag betrokken zijn in het leven van [de minderjarige] en is bereid mee te werken aan een opbouwregeling. Hij staat open voor hulpverlening om te werken aan de onderlinge communicatie met de moeder.

4.Het verweer en zelfstandig verzoek

4.1.
De moeder voert verweer en verzoekt als zelfstandig verzoek te bepalen dat het gezamenlijk gezag wordt beëindigd en de moeder alleen met het gezag over [de minderjarige] wordt belast.
4.2.
De moeder stelt dat de vader haar tijdens en na de zwangerschap met regelmaat heeft bedreigd en haar heeft mishandeld. De gebeurtenissen zijn traumatisch voor de moeder. Ze heeft er grote moeite mee om zelfs maar te spreken over de vader. De vader erkent nog altijd niet dat hij agressief en gewelddadig is geweest. De moeder vreest voor haar eigen veiligheid en die van [de minderjarige] . Moviera is destijds ingeschakeld en de moeder had een Aware Alarmknop. Ook heeft de vader een huisverbod opgelegd gekregen. De moeder wijst erop dat in de echtscheidingsbeschikking is overwogen dat de vader hulpverlening moet accepteren. Dat heeft hij nooit gedaan en hij heeft ook nooit willen meewerken aan veiligheidsafspraken. Er dient eerst onderzoek gedaan te worden voordat er iets van contact kan worden opgestart. Op dit moment is er volgens de moeder geen basis voor contact.
Verder vindt de moeder dat het gezamenlijk gezag dient te worden beëindigd. De vader is niet in staat gezagsbeslissingen over [de minderjarige] te nemen. Er is geen enkel contact tussen partijen. Vorig jaar heeft de moeder nog vervangende toestemming moeten vorderen in kort geding voor een reis naar Marokko voor de begrafenis van haar vader.

5.Het verweer op het zelfstandige verzoek

5.1.
De vader verzoekt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek dan wel het verzoek af te wijzen. Volgens de vader is hij gewoon bereikbaar voor de moeder en heeft hij nooit gezagsbeslissingen tegengewerkt.

6.Het standpunt van de Raad

6.1.
De Raad vindt het nodig dat er een raadsonderzoek komt. [de minderjarige] kent haar vader feitelijk niet, aangezien er geen zorgregeling is geweest sinds de echtscheiding. De vader geeft aan dat zijn situatie nu stabiel is maar onduidelijk is of dat ook geldt voor zijn emotieregulatie. Na de echtscheiding heeft de politie maatregelen genomen. De ouders kijken totaal anders naar de situatie. Er lijkt nu geen erkenning te zijn voor wat er is gebeurd. Een raadsonderzoek is nodig zodat gekeken kan worden of voldaan is aan de voorwaarden voor een zorgregeling en of een eventueel ouderschapstraject kan slagen. Er kan nu niet zonder meer een zorgregeling worden vastgesteld. Er is sowieso hulpverlening nodig die een eventueel contactherstel gaan begeleiden. De Raad adviseert daarom op dit moment geen contactregeling vast te leggen maar het raadsonderzoek af te wachten. Voorkomen moet worden dat contact wordt gestart en dat het vervolgens weer stagneert. De Raad ziet in de huidige situatie, waarin de vader geen rol speelt in het leven van [de minderjarige] , wel aanknopingspunten voor eenhoofdig gezag, maar als de vader hulpverlening aangaat, kan het goed zijn dit af te wachten. De Raad kan dit in het onderzoek ook meenemen.

7.De beoordeling

Het wettelijk kader
7.1.
Op grond van artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen, als de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van een eerdere beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. In dat geval bepaalt de rechtbank aan wie van de ouders voortaan het gezag over de minderjarige toekomt. Artikel 1:251a lid 1 en 3 BW zijn van overeenkomstige toepassing.
7.2.
De rechter kan het verzoek tot beëindiging van het gezamenlijk gezag op grond van artikel 1:251a BW toewijzen als er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren raakt tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering komt, of als wijziging van het gezag om andere redenen in het belang van het kind noodzakelijk is.
7.3.
Verder kan de rechtbank op grond van artikel 1:253a BW op verzoek van een ouder een regeling vaststellen over de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan een toedeling aan ieder van de ouders van de zorg- en opvoedingstaken omvatten.
Inhoudelijke beoordeling
7.4.
De rechtbank stelt vast dat er al meer dan drie jaar geen contact is tussen [de minderjarige] en de vader. [de minderjarige] is nu vier jaar en heeft dus het merendeel van haar leven haar vader niet gekend. In de echtscheidingsbeschikking heeft de rechtbank overwogen dat een voorwaarde voor het kunnen vervullen van een ouderrol door de vader is dat hij hulpverlening accepteert en medewerking verleent. De rechtbank kan niet vaststellen dat hij dat tot op dit moment heeft gedaan. De vader stelt met name dat zijn situatie stabiel is omdat hij woonruimte heeft. Voor de rechtbank is onduidelijk of de vader ook daadwerkelijk hulpverlening is aangegaan voor zijn problematiek. Het enkel praktisch op orde hebben van zijn leven is onvoldoende voor contactherstel en ook niet hetzelfde als daadwerkelijk hulpverlening aangaan om problematiek te erkennen en daaraan te werken.
7.5.
De vader lijkt het er niet mee eens te zijn dat hij hulpverlening nodig zou hebben, maar de rechtbank kijkt daar anders tegenaan. De moeder stelt dat sprake is geweest van huiselijk geweld en zij heeft daarvan ook aangifte gedaan. Die aangifte is weliswaar geseponeerd, maar de vader is wel veroordeeld voor verbale bedreiging van de broer van de moeder. Voor de rechtbank staat in ieder geval vast dat er heel veel onrust is geweest in de relatie tussen de ouders en dat de moeder bang is voor de vader. In het dossier ziet de rechtbank aanwijzingen die erop lijken te wijzen dat sprake is geweest van (symptomen van) intieme terreur. Zo stelt de moeder dat zij een week voordat het escaleerde tussen partijen in 2021 een tas vol harddrugs vond. Zij heeft toen tegen de vader gezegd dat zij van plan was aangifte te doen. De vader heeft de moeder toen gezegd dat zij medeplichtig zou zijn omdat de tas in haar huis lag. Toen de moeder aangaf dat de vader het huis uit moest, is de vader bij het huis gebleven en gaan bonken op de deuren en ramen. Toen de politie kwam, heeft de moeder uit angst gezegd dat er niets aan de hand is. Ook het feit dat de vader nu geen erkenning geeft aan de angst die de moeder voor hem heeft, past in dit beeld. Dit alles heeft een impact op de moeder en op haar gevoel van veiligheid voor haarzelf en [de minderjarige] . Uit de stellingen van de vader kan de rechtbank niet afleiden dat de vader inzicht heeft in zijn aandeel in de situatie.
7.6.
De rechtbank vindt - in navolging van het advies van de Raad - een raadsonderzoek nodig waarbij wordt gekeken wat nodig is voor een eventueel contactherstel en waarin antwoord komt op de vraag welke hulpverlening de vader de afgelopen jaren heeft gehad. Hierbij kan ook gekeken worden of contactherstel tussen [de minderjarige] en de vader in haar belang is en welke hulp voor [de minderjarige] , de moeder en de vader nodig is om te kunnen komen tot contactherstel. Daarnaast acht de rechtbank het van belang dat de Raad onderzoek gaat doen naar het gezag. Op dit moment verloopt de communicatie tussen de ouders niet goed. De Raad dient te onderzoeken of hulpverlening in deze situatie passend en haalbaar is, mede gelet op de angst van de moeder en de houding van de vader over de problematiek, en in welke vorm. Het is nu te vroeg om vooruit te lopen op de vraag of hulpverlening kan helpen en wat contactherstel eventueel gaat opleveren.
De rechtbank verzoekt de Raad te rapporteren en te adviseren over in ieder geval de navolgende vragen:
- Is eenhoofdig gezag, zoals wordt verzocht door de moeder, in het belang van [de minderjarige] ?
  • Welke mogelijkheden zijn er voor een zorgregeling van [de minderjarige] met de vader?
  • Welke omstandigheden belemmeren op dit moment een zorgregeling? Zo ja, welke komen vanuit het kind en welke vanuit de ouder(s)? Zijn deze omstandigheden op te heffen en zo ja, hoe en op welke termijn?
  • Hoe zou een zorgregeling (vorm, opbouw en frequentie) er in het belang van [de minderjarige] uit moeten zien?
- In hoeverre komen er uit het onderzoek bevindingen naar voren die niet aan de orde zijn gekomen in voornoemde vragen en overwegingen, maar wel van belang zijn voor de te nemen beslissing?
7.7.
De rechtbank zal voor nu geen voorlopige zorgregeling vastleggen. [de minderjarige] heeft immers het grootste deel van haar leven geen contact met de vader gehad en op dit moment is er onvoldoende informatie om te kunnen vaststellen dat en zo ja onder welke voorwaarden contactherstel in haar belang is. De rechtbank heeft nu nog onvoldoende informatie wat hiervoor precies nodig is; dat zal uit het raadsonderzoek moeten blijken. De Raad heeft aangegeven ongeveer zes maanden nodig te hebben voor het onderzoek. De rechtbank zal daarom iedere verdere beslissing aanhouden tot een nader te plannen zitting in februari of maart 2026, zo mogelijk bij mr. Eskes. De Raad wordt verzocht uiterlijk twee weken voor de zitting het raadsrapport in te dienen.

8.De beslissing

De rechtbank:
8.1.
verzoekt de Raad onderzoek te doen, te rapporteren en te adviseren, zoals hiervoor in overweging 7.6. is overwogen;
8.2.
houdt iedere verdere beslissing aan tot
een nader te plannen mondelinge behandeling in februari of maart 2026;
8.3.
verzoekt de Raad om het raadsrapport uiterlijk twee weken voorafgaand aan de te plannen zitting aan de rechtbank en partijen beschikbaar te stellen.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.A. Eskes, (kinder)rechter, in tegenwoordigheid van mr. N.E. van Ginkel als griffier en in het openbaar uitgesproken op 11 augustus 2025.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.