ECLI:NL:RBGEL:2025:664

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
29 januari 2025
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
10998126
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot betaling van servicekosten door eigenaar van bungalows op recreatiepark

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland, is de eisende partij, FA Recrejans V.O.F., een recreatiepark exploitant, die de gedaagde partij, eigenaar van twee bungalows op het park, heeft aangeklaagd voor het niet betalen van servicekosten. De servicekostenovereenkomst verplicht de gedaagde partij om maandelijks een bedrag te betalen voor onderhoud en voorzieningen op het park. De gedaagde heeft in de afgelopen 23 jaar herhaaldelijk nagelaten deze kosten te voldoen, wat heeft geleid tot meerdere rechtszaken. In deze procedure heeft de gedaagde partij opnieuw aangevoerd dat hij niet hoeft te betalen omdat bepaalde voorzieningen ontbreken, maar dit verweer is door de rechter verworpen op basis van eerder gegeven uitspraken die bindende kracht hebben (gezag van gewijsde). De kantonrechter heeft geoordeeld dat de gedaagde partij opnieuw moet betalen, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De procedure begon met een dagvaarding op 11 maart 2024, gevolgd door een mondelinge behandeling en een tussenvonnis. De rechter heeft de gedaagde partij veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 2.073,84, vermeerderd met rente, en heeft de proceskosten vastgesteld op € 1.680,54. Het vonnis is uitgesproken op 29 januari 2025.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: 10998126 \ CV EXPL 24-894
Vonnis van 29 januari 2025
in de zaak van
FA RECREJANS V.O.F.,
te Zelhem,
eisende partij,
hierna te noemen: Recrejans,
gemachtigde: AGIN Pranger Gerechtsdeurwaarders Juristen Incassospecialisten,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.
De zaak in het kort
De gedaagde partij is eigenaar van twee bungalows op een recreatiepark van de eisende partij. Tussen hen geldt een servicekostenovereenkomst die er op neer komt dat de gedaagde partij een maandelijks bedrag betaalt aan eisende partij, die het park onderhoudt en zorgt voor de voorzieningen.
In de afgelopen 23 jaren heeft de gedaagde partij regelmatig nagelaten om de servicekosten te betalen. Hierover zijn al heel wat procedures bij de rechter gevoerd.
Het belangrijkste verweer van de gedaagde partij - dat hij niet hoeft te betalen omdat bepaalde voorzieningen er niet meer zijn - is al meerdere keren door de rechter verworpen. Ook in deze procedure heeft dat al eerder gegeven inhoudelijke oordeel van de rechter bindende kracht tussen partijen. Dat betekent dat dat verweer in deze zaak geen stand houdt. De gedaagde partij wordt (weer) veroordeeld tot betaling van de servicekosten.

1.procedure

De procedure is begonnen met de dagvaarding van Recrejans. Die is op 11 maart 2024 bij [gedaagde] bezorgd. [gedaagde] heeft hier mondeling op gereageerd tijdens de rolzitting van
3 april 2024. Op diezelfde dag is er een tussenvonnis gewezen waarin is bepaald dat een mondelinge behandeling zal worden gehouden. Deze heeft plaatsgevonden op 18 juli 2024. Daaraan voorafgaand had [gedaagde] nog een brief met twee nadere producties ingestuurd. Aan het begin van de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] de kantonrechter gewraakt. Daarop is de mondelinge behandeling geschorst en is de zaak naar de wrakingskamer verwezen. Op 16 september 2024 heeft de wrakingskamer het wrakingsverzoek afgewezen. De mondelinge behandeling is vervolgens voortgezet op 14 december 2024. Aan het begin van deze zitting heeft Recrejans een eiswijziging ingediend. Daarna hebben partijen hun standpunten nader toegelicht. Daarvan heeft de griffier aantekeningen gemaakt. Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter bepaald dat er een vonnis zal komen.

2.De feiten

2.1.
Recrejans exploiteert sinds maart 2021, als rechtsopvolger van de vorige exploitant Recreatiecentrum Het Zonnetje B.V., een recreatiepark genaamd ‘Het Zonnetje’ te Zelhem.
2.2.
[gedaagde] is eigenaar van twee bungalows op het park.
2.3.
Tussen partijen bestaat een serviceovereenkomst. In de kern staat daarin dat de eigenaar van een bungalow een bepaald maandelijks bedrag moet betalen en dat de exploitant van het park zich verbindt om bepaalde diensten te verrichten [1] en de bungaloweigenaar gebruik zal laten maken van de op het terrein aanwezige voorzieningen.
2.4.
In de notariële akte van levering van 2 november 2002 betreffende de twee bungalows wordt in artikel 7 verwezen naar een notariële akte, [2] waarin is bepaald dat de eigenaar/eigenaren van een aantal daarin omschreven percelen het recht krijgen gebruik te maken van een aantal recreatievoorzieningen op het park. In de akte staat hierover: ‘
Partijen zijn overeengekomen dat de eigenaar/eigenaren (…) recht krijgen gebruik te maken van recreatievoorzieningen, zoals een zwembad, een tennisbaan, een midgetgolfbaan, een speeltuin, een petit restaurant-café en een overdekte recreatieruimte, voor zover die voorzieningen te eniger tijd aanwezig zullen zijn (…)’.
2.5.
Recrejans heeft de servicekosten [3] over de periode mei 2023 tot en met februari 2024 voor een totaalbedrag van € 2.236,18 bij [gedaagde] in rekening gebracht door het sturen van facturen.
2.6.
[gedaagde] heeft de facturen pas na het uitbrengen van de dagvaarding, op 18 maart 2024, betaald.
2.7.
Lopende deze procedure heeft [gedaagde] vervolgens de facturen over de maanden april tot en met november 2024 (voor een totaalbedrag van € 1.871,04) weer niet betaald.

3.Het geschil

3.1.
Recrejans vordert, na wijziging van eis, dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van:
i. de hoofdsom van € 1.871,04 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente over
€ 2.236,18 vanaf het moment dat [gedaagde] in verzuim is komen te verkeren,
ii. de buitengerechtelijke kosten van € 335,43,
iii. een nader te begroten reële proceskostenvergoeding,
iv. de nakosten, te vermeerderen met de explootkosten en de wettelijk rente, indien betekening van het vonnis noodzakelijk is.
3.2.
Recrejans legt tegen de achtergrond van voormelde feiten het volgende aan haar vordering ten grondslag. [gedaagde] is een vergoeding verschuldigd voor de door Recrejans uit hoofde van de serviceovereenkomst verleende diensten. De in dit kader verstuurde facturen over de periode mei 2023 tot en met februari 2024 zijn ondanks herhaalde sommatie niet voldaan. Recrejans maakt daarnaast aanspraak op vergoeding van de door haar in dit kader gemaakte buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente over de hoofdsom.
Na het uitbrengen van de dagvaarding heeft [gedaagde] de facturen van mei 2023 tot en met maart 2024 betaald. Op de mondelinge behandeling heeft Recrejans haar eis gewijzigd en een overzicht van de actuele betalingsachterstand van april 2024 tot en met november 2024 overgelegd. Die achterstand bedraagt op dit moment € 1.871,04, aldus Recrejans.
3.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering van Recrejans.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Beroep op gezag van gewijsde
4.1.
Er moet in deze zaak beoordeeld worden of [gedaagde] de door Recrejans in rekening gebrachte servicekosten moet betalen. Volgens [gedaagde] is dat niet het geval omdat de voorzieningen op het park – waarop hij volgens notariële aktes recht heeft – ontbreken en/of beneden peil zijn. Recrejans is het daar, op inhoudelijke gronden, niet mee eens. Los daarvan doet Recrejans een beroep op het gezag van gewijsde van eerdere beslissingen in vonnissen tussen partijen. Volgens Recrejans heeft de rechter zich al vaker gebogen over de discussie tussen partijen, waarbij [gedaagde] telkens in het ongelijk is gesteld.
Eerdere procedures
4.2.
Tussen (de rechtsvoorganger van) Recrejans en [gedaagde] heeft vanaf 2002 bijna ieder jaar een procedure in eerste aanleg gespeeld over de servicekosten:
2002, zaak- en rolnummer 171630 CV 02-1818
2003, zaak- en rolnummer 196797 CV 03-1899
2004, zaak- en rolnummer 205450 CV 04-454
2005, zaak- en rolnummer 251372 CV 05-1835
2006, zaak- en rolnummer 266565 CV 06-466
2006, zaak- en rolnummer 283202 CV 06-2068
2007, zaak- en rolnummer 300351 CV 07-534
2009, zaak- en rolnummer 358625 CV 09-244
2010, zaak- en rolnummer 393683 CV 10-237
2012, zaak- en rolnummer 495625 CV 12-2312
2014, zaak- en rolnummer 3308072 CV 14-5848
2015, zaak- en rolnummer 4562094 CV 15-7339
2017, zaak- en rolnummer 5935061 CV 17-2497
2019, zaak- en rolnummer 7692969 CV 19-1828
2020, zaak- en rolnummer 8292914 CV 20-309
2022, zaak- en rolnummer 98833352 CV 22-1365
2022, zaak- en rolnummer 10150689 CV 22-2856 [4] .
Er is gezag van gewijsde
4.3.
In het laatst gewezen vonnis uit 2023 is ook al geoordeeld over de vraag of eerdere beslissingen in vonnissen over de servicekosten bindende kracht (gezag van gewijsde) hebben tussen partijen [5] en wat voor gevolg dat heeft voor geschilpunten waarover al eerder is beslist. Meer in het bijzonder is ingegaan op het (inhoudelijke) geschilpunt dat [gedaagde] iedere procedure blijft opwerpen over de uitleg van de leveringsakte.
In het vonnis uit 2023 staat:
In de eerdere vonnissen heeft de rechter overwogen dat in de leveringsakte geen verplichting voor Het Zonnetje (inmiddels Recrejans) is te lezen
‘om de daar genoemde voorzieningen steeds volledig in stand te houden , dan wel zorg te dragen voor compenserende voorzieningen/diensten voor de voorzieningen/diensten die op enig moment niet langer aanwezig zullen zijn op de percelen’. [6]
4.4.
In het vonnis van 2023 is verder overwogen dat de beslissing over de uitleg van de leveringsakte definitief is geworden en dat dit niet meer met dezelfde argumenten kan worden aangetast. [7] Dit geldt dus ook voor deze procedure. Kortom; het weer gevoerde verweer van [gedaagde] gaat niet op, het geschil is namelijk al beslecht.
4.5.
[gedaagde] heeft voor het overige de door Recrejans gestelde betalingsachterstand niet betwist. De gevorderde hoofdsom en de wettelijke rente worden daarom toegewezen.
Buitengerechtelijke kosten
4.6.
Recrejans maakt ook aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Deze vergoeding is toewijsbaar tot een bedrag van € 202,80, omdat dat (lagere) bedrag is genoemd in de aanmaning als bedoeld in artikel 6:96 lid 6 BW.
Proceskosten
4.7.
Recrejans vordert dat [gedaagde] wordt veroordeeld in de ‘nader te begroten’ volledige proceskosten. In het vonnis uit 2023 is het toetsingskader voor de vraag of de volledige proceskosten moeten worden vergoed weergegeven. [8] Aangezien [gedaagde] hierna toch weer hetzelfde verweer heeft gevoerd en daarmee misbruik maakt van procesrecht, heeft Recrejans op zich terecht gesteld dat zo’n veroordeling op dit moment in beginsel op zijn plaats is. Maar Recrejans heeft niet gesteld en /of onderbouwd toegelicht wat de omvang is van haar werkelijke proceskosten, terwijl zij dat op meerdere momenten had kunnen doen. [9] Recrejans wordt om die reden niet alsnog in de gelegenheid gesteld om die toelichting te geven. Er zal daarom geen reële proceskostenveroordeling volgen.
4.8.
De omstandigheden in deze zaak geven in lijn met het vorige vonnis wel aanleiding om het aantal punten voor het salaris van de gemachtigde te verhogen tot 4 punten. De door Recrejans verzochte ver-tienvoudiging (x 10) van de punten wordt niet gehonoreerd. Dit omdat het zou kunnen dat dat bedrag (€ 2,380,00) hoger is dan de werkelijke proceskosten.
4.9.
De proceskosten, die [gedaagde] als de in het ongelijk gestelde partij aan Recrejans zal moeten betalen, worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
113,54
- griffierecht
496,00
- salaris gemachtigde
952,00
(4 punten × € 238,00)
- nakosten
119,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.680,54.
4.10.
De over de nakosten gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen zoals hierna onder de beslissing is vermeld.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Recrejans te betalen een bedrag van € 2.073,84, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 2.236,18, vanaf de respectieve vervaldata van de onderliggende facturen, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.680,54, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten en de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.E. Sijsma en in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2025.
fh

Voetnoten

1.onder andere vuilnisafvoer, onderhoud van waterleiding, dakgoten en wegen
2.verleden op 26 maart 1993 voor notaris Dyserinck te ’s-Gravenhage
3.en ook de slagboomcontributie, vuilstortrecht en kosten voor Canal Digital en Videma
4.Het vonnis in deze zaak is gewezen op 8 maart 2023 en is gepubliceerd onder nummer ECLI:NL:RBGEL:2023:1181.
5.artikel 236 lid 1 Rv: Beslissingen die de rechtsbetrekking in geschil betreffen en zijn vervat in een in kracht van gewijsde gegaan vonnis, hebben in een ander geding tussen dezelfde partijen bindende kracht.
6.rechtsoverweging 4.7.
7.rechtsoverweging 4.9.
8.rechtsoverweging 4.15
9.bij de dagvaarding, op of voorafgaand aan de zitting van 18 juli 2023 en op of voorafgaand aan de zitting van 14 december 2024