ECLI:NL:RBGEL:2025:661

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
31 januari 2025
Publicatiedatum
29 januari 2025
Zaaknummer
11080399 \ CV EXPL 24-1409
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van commissie na frauduleuze TVL-aanvraag

In deze zaak vordert eiser, een eenmanszaak in telemarketing, de terugbetaling van een commissie van € 19.200,- die hij heeft betaald aan gedaagde, een eenmanszaak in administratie- en incassobeheer, in verband met een TVL-subsidieaanvraag. Eiser heeft gedaagde benaderd om de aanvraag te verzorgen, maar na controle bleek dat hij geen recht had op de subsidie. Eiser stelt dat gedaagde de commissie moet terugbetalen op basis van een afspraak die is gemaakt via e-mail. Gedaagde betwist de vordering en stelt dat eiser met een andere partij heeft gecontracteerd.

De procedure begon met een tussenvonnis op 21 juni 2024 en de mondelinge behandeling vond plaats op 7 januari 2025. Tijdens de behandeling waren beide partijen aanwezig met hun gemachtigden. De kantonrechter heeft de feiten en de argumenten van beide partijen zorgvuldig gewogen. Het oordeel van de rechter is dat eiser er redelijkerwijs vanuit mocht gaan dat de aanvraag door gedaagde werd uitgevoerd, omdat gedaagde de factuur voor de commissie heeft gestuurd en eiser heeft aangemaand om te betalen.

De rechter oordeelt dat gedaagde gehouden is het bedrag van € 19.200,- aan eiser te betalen, evenals de wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke kosten. Gedaagde wordt in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten dragen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Nijmegen
zaakgegevens 11080399 \ CV EXPL 24-1409 \ 560 \ 40140
uitspraak van
vonnis
in de zaak van
[eiser]h.o.d.n.
[bedrijf 1]
wonende te [woonplaats]
eisende partij
gemachtigde mr. P. Van Schayik-Biermans (DAS Rechtsbijstand)
tegen
[gedaagde]h.o.d.n.
[bedrijf 2]
wonende te [woonplaats]
gedaagde partij
gemachtigde mr. R. Plieger
Partijen worden hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 21 juni 2024 en de daarin genoemde processtukken;
- de aanvullende producties (14 t/m 16) van [eiser] ;
- de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 januari 2025. [eiser] was aanwezig en werd bijgestaan door mr. P. Van Schayik-Biermans. [gedaagde] was aanwezig met zijn gemachtigde mr. R. Plieger. Van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling aan de orde is gekomen heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.2.
Vervolgens is de datum van het vonnis bepaald op 31 januari 2025.

2.De feiten

2.1.
[eiser] drijft een eenmanszaak op het gebied van telemarketing.
2.2.
[gedaagde] drijft eenmanszaak op het gebied administratie- / incassobeheer.
2.3.
Tussen partijen bestaat al een paar jaar een zakelijke relatie waarbij [gedaagde] in eerste instantie incassowerkzaamheden voor de eenmanszaak van [eiser] uitvoerde en later ook de financiële administratie verzorgde.
2.4.
Op of omstreeks 22 december 2020 hebben partijen telefonisch contact gehad, tijdens welk gesprek (onder meer) de mogelijkheid tot het aanvragen van TVL-subsidie is besproken.
2.5.
Na dit gesprek is [eiser] telefonisch benaderd door [naam 1] (hierna te noemen [naam 1] ). [naam 1] heeft [eiser] om zijn DigiD-inloggegevens gevraagd, om de TVL-aanvraag te kunnen verzorgen.
2.6.
[eiser] en [naam 1] hebben afgesproken dat [eiser] 25% van het daadwerkelijk te ontvangen subsidiebedrag als commissie zou betalen. [gedaagde] heeft uit naam van [bedrijf 2] een factuur van € 19.200,00 (02.200.00) aan [eiser] gestuurd met vervaldatum 26 december 2020.
2.7.
Bij e-mail van 28 december 2020 is, naar aanleiding van een telefoongesprek tussen [eiser] en [naam 1] , de volgende afspraak bevestigd door [naam 1] :
“(..) mocht door controle blijken dat deze aanvraag onterecht is en je een bedrag moet terug betalen. Zal de door jou teveel betaalde fee terug betaald worden. (..)”
2.8.
[eiser] heeft op 29 december 2020 € 19.200,00 overgemaakt aan [gedaagde] .
2.9.
Na een controle bleek dat [eiser] geen recht had op de TVL-subsidie.
2.10.
Op 8 januari 2021 heeft [eiser] een factuur van € 19.200,00 aan [gedaagde] / [bedrijf 2] gestuurd met vervaldatum 22 januari 2021.
2.11.
[gedaagde] heeft de factuur van [eiser] niet betaald.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen aan hem te betalen een hoofdsom van € 19.200,-, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente vanaf 22 januari 2021, € 967,00 aan buitengerechtelijke kosten, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, waaronder de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[eiser] legt het volgende aan zijn vordering ten grondslag. Omdat [eiser] geen recht had op een TVL-subsidie, is [gedaagde] , op grond van de e-mail van 28 december 2020, gehouden de betaalde commissie terug te betalen. Ondanks aanmaning heeft [gedaagde] het bedrag van € 19.200,- niet terug betaald. Hij is daarom ook de buitengerechtelijke kosten en wettelijke (handels)rente verschuldigd.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Daarop wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vraag die partijen verdeeld houdt is of [gedaagde] gehouden is € 19.200,00 aan [eiser] te betalen, hetgeen [eiser] stelt en [gedaagde] betwist. [gedaagde] voert aan dat [eiser] de verkeerde partij heeft aangesproken omdat niet hij maar [naam 1] de TVL-aanvraag heeft gedaan. [eiser] stelt echter ook niet dat [gedaagde] de aanvraag heeft uitgevoerd. Beoordeeld dient echter te worden of [eiser] er redelijkerwijs van uit mocht gaan dat [naam 1] namens [gedaagde] / [bedrijf 2] handelde en [eiser] [gedaagde] kan aanspreken op de toezegging tot terugbetaling door [naam 1] in de e-mail van 28 december 2020.
4.2.
Tussen partijen staat vast dat zij op 22 december 2020 telefonisch contact hebben gehad en dat tijdens dat gesprek is gesproken over de mogelijkheid van het aanvragen van TVL-subsidie. Hoewel [gedaagde] betwist dat hij tijdens dat gesprek heeft aangegeven dat de subsidie aanvraag door [naam 1] uitgevoerd zou (kunnen) worden, heeft [eiser] onbetwist gesteld dat hij kort na het gesprek met [gedaagde] door [naam 1] is gebeld in verband met de TVL-aanvraag. Vast staat ook dat [gedaagde] na dat gesprek vanuit [bedrijf 2] een factuur aan [eiser] heeft gestuurd voor € 19.200,-, betreffende de commissie-afspraak tussen [eiser] en [naam 1] . [gedaagde] voert in dit kader aan dat hij de factuur louter in opdracht van [eiser] heeft verstuurd, hetgeen [eiser] overigens betwist, maar daarmee ligt niet in lijn dat [gedaagde] [eiser] vervolgens meerdere malen heeft aangemaand om die factuur te betalen. Indien en voor zover [gedaagde] , zoals hij stelt, de factuur slechts heeft opgesteld met als doel dat [eiser] het één en ander kon verantwoorden voor de Belastingdienst en verder niets met de afspraken rondom de TVL-aanvraag te maken zou hebben, valt niet in te zien waarom [naam 1] , die volgens [gedaagde] een eigen onderneming heeft, niet zelf een factuur aan [eiser] heeft gestuurd of dat [gedaagde] [naam 1] zelf contact met [eiser] zou laten opnemen in verband met een te late betaling van de commissie.
4.3.
Gelet op de feitelijke gang van zaken en de onvoldoende betwiste stelling van [eiser] dat hij [naam 1] op kantoor van [bedrijf 2] heeft zien werken, mocht [eiser] op grond van de gegeven omstandigheden van het geval er redelijkerwijs vanuit gaan dat [naam 1] de TVL-aanvraag uit naam of onder de vleugels van [gedaagde] / [bedrijf 2] heeft verricht. Als gevolg daarvan kan [eiser] [gedaagde] ook aanspreken op nakoming van de op 28 december 2020 gemaakte terugbetaalafspraak. Aangezien tussen partijen niet ter discussie staat dat de TVL-aanvraag op onjuiste gronden is ingediend, is [gedaagde] gehouden het bedrag van € 19.200,- aan [eiser] te betalen. De gevorderde hoofdsom wordt daarom toegewezen.
4.4.
De meegevorderde wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke kosten worden eveneens toegewezen nu [gedaagde] de verschuldigdheid ervan niet (gemotiveerd) heeft betwist.
4.5.
[gedaagde] wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten, waaronder de nakosten, dragen. De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen vanaf veertien dagen na de datum van het vonnis.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] aan [eiser] te betalen een bedrag van € 20.167,00 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 22 januari 2021 over € 19.200,00 tot de dag dat alles is betaald;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van [eiser] vastgesteld op € 140,24 aan dagvaardingskosten, € 706,00 aan griffierecht,
€ 1.086,00 (€ 543,00 * 2) aan salaris voor de gemachtigde en € 135,00 aan kosten die na dit vonnis zullen ontstaan, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na de datum van het vonnis tot de dag dat alles is betaald;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. M.J.C. van Leeuwen en in het openbaar uitgesproken op.