ECLI:NL:RBGEL:2025:658

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
29 januari 2025
Zaaknummer
11263310
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling of overgemaakt bedrag een lening of investering betreft

In deze zaak heeft eiseres een bedrag van € 9.000,00 overgemaakt aan gedaagde. De centrale vraag is of dit bedrag moet worden beschouwd als een lening die terugbetaald moet worden of als een investering die niet terugbetaald hoeft te worden. Tijdens de mondelinge behandeling op 21 januari 2025 heeft de kantonrechter, mr. M.J.C. van Leeuwen, de zaak behandeld. Eiseres stelt dat het bedrag een lening betreft, terwijl gedaagde aanvoert dat het een investering was. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de communicatie tussen partijen, met name via Whatsapp, wijst op een lening. Gedaagde heeft in deze berichten erkend dat hij het bedrag verschuldigd is, wat de kantonrechter als bewijs voor de lening beschouwt.

De kantonrechter heeft verder geoordeeld dat de vordering opeisbaar is geworden op 26 april 2024, zes weken na de ingebrekestelling door eiseres. Gedaagde is in verzuim geraakt door het bedrag niet terug te betalen en is vanaf die datum wettelijke rente verschuldigd. Eiseres heeft ook buitengerechtelijke incassokosten gevorderd, maar deze vordering is afgewezen omdat niet is aangetoond dat gedaagde een aanmaning heeft ontvangen die voldoet aan de wettelijke eisen.

De kantonrechter heeft gedaagde veroordeeld tot betaling van het geleende bedrag, vermeerderd met rente, en tot betaling van de proceskosten. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat het onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook als gedaagde in hoger beroep gaat. De uitspraak is openbaar gedaan in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Nijmegen
Zaaknummer: 11263310 \ CV EXPL 24-2527
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 21 januari 2025
in de zaak van
[eiser],
[woonplaats eiser] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. A. Dogan,
tegen
[gedaagde],
[woonplaats gedaagde] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. W.G.A. van Hoogstraten.
De zitting wordt gehouden in het gebouw van de rechtbank in Nijmegen.
De zaak wordt behandeld door mr. M.J.C. van Leeuwen, kantonrechter, en [naam griffier] als griffier.

1.De procedure

1.1.
In het dossier zitten de volgende stukken:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- het tussenvonnis waarin een mondelinge behandeling is bepaald.
1.2.
Op 21 januari 2025 is de zaak besproken tijdens de mondelinge behandeling. Daarvan heeft de griffier aantekeningen gemaakt. Aan de kant van de eisende partij waren [eiser] en mr. A. Dogan aanwezig. Aan de kant van gedaagde partij waren [gedaagde] en mr. W.G.A. van Hoogstraten aanwezig.
1.3.
Na sluiting van de inhoudelijke behandeling heeft de kantonrechter op zitting mondeling uitspraak gedaan.

2.De beoordeling

2.1.
Niet in geschil is dat [eiser] € 9.000,00 heeft overgemaakt aan [gedaagde] . [eiser] stelt echter dat dit een lening aan [gedaagde] betrof, terwijl [gedaagde] heeft aangevoerd dat het een investering van [eiser] was. De vraag die zich aldus in deze zaak voordoet is of het bedrag dat [eiser] heeft overgemaakt een lening betrof die moet worden terugbetaald of dat het bedrag als een investering van [eiser] moet worden beschouwd.
2.2.
De kantonrechter is van oordeel dat de overgelegde stukken alleen wijzen op een lening van [eiser] aan [gedaagde] . Beide partijen spreken daar in hun Whatsapp-berichten herhaaldelijk over, terwijl over de door [gedaagde] gestelde investering door [eiser] niets terug te vinden is. [gedaagde] stelt in de Whatsapp-berichten wel iets over het niet vastleggen van de overeenkomst en dat hij er daarom niet aan gebonden is. Een mondelinge overeenkomst kan echter ook bindend zijn. Bovendien heeft [gedaagde] meermaals tegenover [eiser] de verschuldigdheid van het bedrag erkend. De kantonrechter concludeert dan ook dat er sprake is van een lening van [eiser] aan [gedaagde] , welke moet worden terugbetaald.
2.3.
De vraag die vervolgens aan de orde is, is wanneer de vordering opeisbaar is geworden. De kantonrechter is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat er tussen partijen een tijdstip voor terugbetaling is bepaald. Uit artikel 7:129e BW volgt dan dat de opeisbaarheid van de vordering ontstaat op het tijdstip dat zes weken zijn verstreken, nadat de uitlener, in dit geval [eiser] , heeft medegedeeld tot opeising over te gaan. De kantonrechter acht de ingebrekestelling van 14 maart 2024 daarbij leidend. In deze brief heeft [eiser] aan [gedaagde] verzocht om het uitgeleende bedrag van € 9.000,00 terug te storten op haar rekeningnummer. [gedaagde] heeft hieraan niet voldaan, waardoor de vordering op 26 april 2024, zes weken na de brief van 14 maart 2024, opeisbaar is geworden en vanaf dat moment op grond van nakoming toewijsbaar is.
2.4.
Omdat [gedaagde] het geleende bedrag niet binnen deze zes weken heeft terugbetaald, is hij op 26 april 2024 in verzuim geraakt en op grond van artikel 6:119 BW de wettelijke rente verschuldigd. De wettelijke rente wordt dan ook toegewezen vanaf 26 april 2024 tot de dag van volledige betaling.
2.5.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De gevorderde vergoeding komt niet voor toewijzing in aanmerking. Er is namelijk niet gebleken dat aan [gedaagde] een aanmaning is verstuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. De kantonrechter zal de vordering tot vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten daarom afwijzen.
2.6.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Omdat [eiser] heeft geprocedeerd op basis van een toevoeging, zal [gedaagde] niet worden veroordeeld tot betaling van de explootkosten en betekeningskosten
.De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- griffierecht
87,00
- salaris gemachtigde
678,00
(2 punten × € 339,00)
- nakosten
135,00
Totaal
900,00
2.7.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan het gerechtshof vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 9.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 26 april 2024, tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 900,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Deze mondelinge uitspraak is gewezen door mr. M.J.C. van Leeuwen en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
Hiervan is dit proces-verbaal opgemaakt.