ECLI:NL:RBGEL:2025:657

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 januari 2025
Publicatiedatum
29 januari 2025
Zaaknummer
11283212 \ CV EXPL 24-2678
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding na aanrijding op parkeerplaats met geschil over schadebedrag en buitengerechtelijke kosten

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 17 januari 2025 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen eiser en gedaagde, die beide betrokken waren bij een aanrijding op een parkeerplaats in Malden op 27 januari 2024. Eiser, vertegenwoordigd door mr. B.N. Wolters, vorderde schadevergoeding van gedaagde, die erkende dat zij tegen de auto van eiser was aangereden. De schade aan de auto van eiser werd door Autobedrijf [naam autobedrijf] begroot op € 1.391,--. Eiser vorderde dit bedrag, vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente, omdat gedaagde niet had betaald na ingebrekestelling.

Gedaagde betwistte de hoogte van de schade en voerde aan dat eiser had afgezien van het invullen van een schadeformulier ter plaatse, wat volgens haar zou leiden tot verval van recht. De kantonrechter oordeelde echter dat de erkenning van de aanrijding en de schade door gedaagde voldoende was om het causaal verband tussen de aanrijding en de schade vast te stellen. De kantonrechter concludeerde dat de schadevergoeding moest worden vastgesteld op € 800,--, omdat dit bedrag de waarde van de auto niet te boven ging.

Daarnaast wees de kantonrechter de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten af, omdat eiser zelf advocaat was en de kosten niet in redelijkheid waren gemaakt. De proceskosten werden toegewezen aan eiser, en gedaagde werd veroordeeld tot betaling van het toegewezen schadebedrag, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Nijmegen
zaakgegevens 11283212 \ CV EXPL 24-2678 \ 560 \ 44219
uitspraak van
vonnis
in de zaak van
[eiser]
wonende te [woonplaats eiser]
eisende partij
gemachtigde mr. B.N. Wolters
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats gedaagde]
gedaagde partij
gemachtigde [naam 1]
Partijen worden hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 30 augustus 2024 en de daarin genoemde processtukken
- de brief van [eiser] van 17 september 2024, met een productie
- de mondelinge behandeling van 9 januari 2025.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 27 januari 2024 is [gedaagde] op een parkeerplaats in Malden tijdens het inparkeren tegen de linker achterkant van de auto van [eiser] aangereden. [gedaagde] heeft samen met [eiser] , die op dat moment kwam aanlopen, de schade aan de auto van [eiser] beoordeeld. Omdat de schade mee leek te vallen heeft [eiser] aangegeven dat geen schadeformulier hoefde te worden ingevuld.
2.2.
Enig moment later heeft [eiser] geconstateerd dat de lak van zijn auto beschadigd was. Hij heeft op 7 februari 2024 telefonisch contact opgenomen met [gedaagde] om alsnog samen een schadeformulier in te vullen. Een daarvoor gemaakte afspraak op 10 februari 2024 is niet doorgegaan.
2.3.
[eiser] heeft daarna enkele keren tevergeefs geprobeerd om telefonisch contact met [gedaagde] te krijgen, waarna de partner van [gedaagde] , [naam 1] op
29 februari 2024 de volgende mail aan [eiser] heeft gestuurd:
”(…) Zoals bekend heeft mijn echtgenote een kras veroorzaakt op uw auto tijdens het inparkeren. Ter plekke is de situatie met u besproken en afgedaan als zijnde een onbeduidende kras op een, naar uw mening, oude auto.
Door hier later alsnog op terug te komen kan de indruk ontstaan dat de onbeduidende kras is uitgegroeid tot een fikse schade waarvan niet meer is vast te stellen door wie die is veroorzaakt. Deze indruk wordt versterkt gelet op de zeer geringe schade aan mijn auto en de tijd die u heeft genomen om alsnog contact op te nemen.(…)”
2.4.
Bij mail van 1 maart 2024 heeft [eiser] aan [naam 1] geschreven:
”(…)Tussen de auto’s staande leek het mee te vallen met alleen schade aan het plastic en een witte streep op het metalen deel. Thuisgekomen bleek de streep niet weg te poetsen en vervelender nog: tussen de plastic onderrand en de metalen bovenrand bleek de lak zodanig beschadigd dat er roestvorming kan ontstaan. Dat was voor mij reden om met uw echtgenote contact te zoeken. Ik mag dan in een oudere auto rijden, ik wil niet dat mijn auto roest. De schade moet dus worden hersteld.(…)”
2.5.
[eiser] en [naam 1] corresponderen vervolgens over een financiële afwikkeling van het geschil, maar hebben geen overeenstemming kunnen bereiken. [eiser] heeft de auto daarna laten beoordelen door Autobedrijf [naam autobedrijf] , die de kosten van herstel- en spuitwerk van de schade begroot op € 1.391,-- inclusief btw.
2.6.
[eiser] heeft [gedaagde] bij brief van 22 mei 2024 in de gelegenheid gesteld om het bedrag van € 1.391,50 binnen 14 dagen te voldoen en aangezegd dat hij de vordering uit handen zal geven als zij niet tijdig tot betaling over zal gaan. [gedaagde] heeft echter niet betaald.

3.De vordering en het verweer

3.1.
Volgens [eiser] is de schade aan zijn auto ontstaan doordat [gedaagde] daar tegenaan is gereden. De schade is door Autobedrijf [naam autobedrijf] begroot op € 1.391,-- en dient door [gedaagde] te worden vergoed. Omdat zij de schade van [eiser] ondanks ingebrekestelling en aanmaning niet heeft vergoed heeft [eiser] de vordering ter incasso uit handen gegeven. De buitengerechtelijke incassokosten vordert hij, net als de wettelijke rente, als vermogensschade.
3.2.
[eiser] vordert op die gronden dat de kantonrechter [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, zal veroordelen om aan hem te betalen een bedrag van € 1.391,-- aan hoofdsom, te vermeerderen met de buitengerechtelijke incassokosten van € 252,47 en de wettelijke rente vanaf 5 juni 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van de kosten van dit geding en de nakosten.
3.3.
[gedaagde] voert -kort en zakelijk weergegeven- het volgende aan. [eiser] heeft uitdrukkelijk afgezien van het invullen van een schadeformulier omdat de beschadiging aan zijn auto weinig voorstelde. De schade aan de auto betrof een kras en geen deuk. [eiser] heeft later contact opgenomen om alsnog een schadeformulier in te vullen, maar [gedaagde] weet niet wat er in de tussentijd nog aan schade is ontstaan. De auto betreft een Volvo van meer dan 22 jaar oud die feitelijk al is afgeschreven. Ten slotte is [gedaagde] het niet eens met de buitengerechtelijke kosten omdat [eiser] zelf advocaat is.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagde] erkent dat zij tegen de auto van [eiser] is aangereden en dat daarbij schade is ontstaan. Zij dient in beginsel de schade van [eiser] te vergoeden. [gedaagde] heeft onvoldoende concreet gesteld op grond waarvan een verval van recht of rechtsverwerking kan worden aangenomen. De enkele omstandigheid dat [eiser] ter plaatse geen schadeformulier heeft ingevuld is daarvoor onvoldoende, gezien de toelichting van [eiser] dat hij pas later heeft geconstateerd dat de omvang van de schade groter was dan hij aanvankelijk dacht. [eiser] heeft vrijwel direct daarna contact met [gedaagde] opgenomen. Haar standpunt valt niet te rijmen met de gemaakte afspraak om op 10 februari 2024 alsnog een schadeformulier in te vullen. Dat verweer faalt dus.
4.2.
Met de stelling van [gedaagde] dat zij niet kan bepalen wat er na 27 januari 2024 nog aan krassen is ontstaan op de auto van [eiser] betwist zij in feite het causaal verband tussen de aanrijding en de schade. [gedaagde] erkent dat bij haar aanrijding een kras is ontstaan, maar betwist dat het
dezekras is. Op de door [eiser] overgelegde foto’s is aan de linker achterzijde van de auto -het deel waar [gedaagde] tegenaan is gereden- duidelijk een horizontale kras te zien. In de brief van [eiser] van 21 februari 2024 staat dat bij thuiskomst bleek dat niet alleen de plastic onderrand is geraakt, maar dat ook de lak op het metaal bij de overgang van plastic en metaal is beschadigd. Dat is te zien op de foto. Samen met de erkenning van [gedaagde] dat lichte schade is ontstaan is daarmee voldoende aannemelijk dat de gestelde schade is ontstaan door de aanrijding op 27 januari 2024. De kantonrechter gaat daarom aan de (niet onderbouwde) betwisting van [gedaagde] voorbij.
4.3.
Aldus resteert de vraag welk bedrag aan schade toewijsbaar is. Volgens Autobedrijf [naam autobedrijf] kost herstel € 1.391,--. In dat bedrag zitten ook kosten voor het overspuiten van de onbeschadigde achterdeur opgenomen omdat anders kleurverschil zou ontstaan. [gedaagde] voert aan dat het onlogisch is om slechts de deur over te spuiten omdat vervolgens kleurverschil ontstaat tussen de deur en de voorkant van de auto. Op die stelling is [eiser] niet ingegaan. Volgens [gedaagde] bedragen de kosten van herstel van een diepe kras met lakschade € 245,--, welk bedrag zou volgen uit een online schadecalculator. Dat bedrag komt de kantonrechter erg laag voor en uit de calculator blijkt niet welke handelingen en kosten met dat bedrag zijn gedekt. De kantonrechter begroot de schade daarom
ex aequo et bonoop € 800,--, welk bedrag de waarde van de auto niet te boven gaat, zodat de auto niet
total lossis. Dit bedrag is, vermeerderd met de (onweersproken) wettelijke rente daarover, toewijsbaar.
4.4.
[eiser] maakt ook aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Bij de afweging of kosten voor toewijzing in aanmerking komen wordt een dubbele redelijkheidstoets gehanteerd: het moet in de gegeven omstandigheden redelijk zijn geweest om kosten te maken en de kosten moeten naar hun omvang redelijk zijn. De kantonrechter betrekt in de overweging of de kosten in redelijkheid zijn gemaakt dat de standpunten van partijen duidelijk waren op het moment dat [eiser] de vordering uit handen gaf en dat [gedaagde] toen reeds had aangegeven niet tot betaling te zullen overgaan. De aanmaning van de gemachtigde (en kantoorgenoot) van [eiser] verschilt inhoudelijk niet van de uitgebreide brieven die hij zelf eerder al had opgesteld en verstuurd. [eiser] is zelf advocaat en zijn gemachtigde is niet deskundiger dan hij, althans is dat niet gesteld of gebleken. De latere brief van zijn gemachtigde lijkt slechts te zijn gestuurd om aanspraak te kunnen maken op incassokosten. Deze omstandigheden samen leiden de kantonrechter tot de conclusie dat die kosten niet in redelijkheid zijn gemaakt, zodat de vordering wordt afgewezen
4.5.
Partijen hebben in hun correspondentie getracht om de schade onderling af te handelen maar zijn daarin niet geslaagd. [gedaagde] wilde maximaal € 215,-- vergoeden, wat gezien het toewijsbare schadebedrag geen redelijk voorstel was. [eiser] heeft zijn vordering dus terecht in rechte aanhangig gemaakt. [gedaagde] wordt overwegend in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten dragen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 800,--, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 5 juni 2024 tot de dag der algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van [eiser] vastgesteld op € 137,38 aan dagvaardingskosten, € 248,-- aan griffierecht, € 270,-- aan salaris voor de gemachtigde en € 77,50 aan kosten die na dit vonnis zullen ontstaan, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. M.J.C. van Leeuwen en in het openbaar uitgesproken op.