Uitspraak
RECHTBANK Gelderland
1.De procedure
2.De feiten
Bijgaand ontvang je als vanmiddag telefonisch besproken de opdrachtbevestiging ten behoeve van de verkoop van jouw perceel aan [adres] .
Sinds 3 december 2020 bent u in privé eigen van dit perceel (…) Met [bedrijf 2] bent u een recht van koop overeengekomen welke geldt tot en met 30 september 2022. Uitoefening van dit recht dient [bedrijf 2] uiterlijk 7 oktober 2022 aan u kenbaar te maken. Indien [bedrijf 2] gebruik van dit recht dient vervolgens de koopsom vastgesteld te worden. De wijze waarop de koopsom tot stand komt, staat vast. Maar de gevolgen ingeval koper en verkoper het niet eens worden over de koopsom, zijn niet vastgelegd. Dit is één van de voorbeelden uit de intentie-overeenkomst die extra aandacht verdienen (…)
- òf van de intentie-overeenkomst met [bedrijf 2] af te kunnen zien;
- òf definitief prijsovereenstemming met [bedrijf 2] te bereiken voordat de regeling omtrent bepaling van de koopsom conform de intentie-overeenkomst van toepassing is (lees: dat er sprake is van een onherroepelijke woonbestemming.
- Bemiddelen bij versnelde uitoefening van de koopoptie door [bedrijf 2] .
- Begeleiden van mogelijke verkoop aan een derde.
- Het tot stand brengen van een deugdelijke koopovereenkomst.
- Indien gewenst, het mede begeleiden van een bestemmingsplanwijziging naar ‘wonen’ of het beïnvloeden van het woonprogramma en/of stedenbouwkundig ontwerp.
- Ten aanzien van het bovenstaande activiteiten geldt dat opdrachtnemer de opdrachtgever met regelmaat schriftelijk dan wel mondeling zal informeren en/of vervolgstappen in het proces nader zal afstemmen (…)’.
(…) Wat [naam 3] betreft is de voorgelegde koopoptie niet aan de orde. En wel om de volgende redenen.
[bedrijf 2] heeft op 14 maart 2022 conservatoir beslag laten leggen op het perceel.
3.Het geschil
4.De beoordeling
Consument, zo bepaalt artikel 6:230g, eerste lid onder a BW is iedere natuurlijke persoon die handelt voor doeleinden die buiten zijn bedrijfs- of beroepsactiviteit vallen.
[naam 3] aan (Rb) geeft (…) dat een koop dit moment niet in overeenstemming is met de gemaakte afspraken (...) Er is overeengekomen dat [bedrijf 2] twee jaar de tijd zou krijgen om een bestemmingswijziging te realiseren, waarna [bedrijf 2] het recht had de grond te kopen. Van een bestemmingswijziging is geen sprake’, zie de onder 2.9 weergegeven mail. Deze mail bevat een standpunt van [gedaagde] , maar is zeker niet te duiden als in intrekking van het recht van koop, laat staan dat daardoor een juridisch geschil zou zijn geprovoceerd. Immers, toen [bedrijf 2] bij mail van 18 februari 2021 [gedaagde] sommeerde om de gemaakte afspraken na te komen (zie 2.10) was er nog alle gelegenheid om alsnog na te komen. De beslissing om te procederen is een beslissing die niet [eiser] , maar [gedaagde] zelf met de door hem ingeschakelde raadsman heeft genomen. Hij was er kennelijk van overtuigd dat partijen zouden hebben afgesproken dat het kooprecht slechts kon worden ingeroepen, indien binnen twee jaar na het aangaan van de termsheetovereenkomst de bestemming woningbouw zou zijn gerealiseerd. Op die juridische grond is geprocedeerd en niet op wat [gedaagde] het meest cruciale verwijt acht richting [eiser] , namelijk dat hij [gedaagde] niet zou hebben geïnformeerd dat de overeenkomst met [bedrijf 2] bindend zou zijn, hetgeen [eiser] nu juist wel -expliciet en op schrift - heeft gedaan (zie 2.6 en 4.5).
Van enige tekortschieten aan de zijde van [eiser] is, gelet op het voorgaande, geen sprake geweest. Dat geldt ook voor het verwijt dat door toedoen van [eiser] [bedrijf 2] het recht op koop ruimschoots voor het ingaan van de woonbestemming heeft ingeroepen. [bedrijf 2] heeft immers het kooprecht al ingeroepen op 31 januari 2022 (zie 2.8), terwijl [eiser] eerst bij mail van 4 februari 2022 aan [bedrijf 2] het standpunt van [gedaagde] heeft laten weten.
De op die stelling gebaseerde vordering in reconventie tot ontbinding en schadevergoeding in reconventie zullen worden afgewezen.
Dat splitsing van het perceel in twee delen in plaats van verkoop als één geheel met een gemiddelde m²-prijs, waarbij rekening werd gehouden met het feit dat het oostelijke deel niet zonder meer geschikt gemaakt kon worden voor woningbouw, is, anders dan [eiser] stelt, niet verwijtbaar, reeds om de reden dat [gedaagde] verplicht was het perceel als een geheel aan [bedrijf 2] te verkopen.