ECLI:NL:RBGEL:2025:633

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 januari 2025
Publicatiedatum
29 januari 2025
Zaaknummer
AWB-23_6107
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijkverklaring van bezwaar tegen UWV-besluit over terugvordering WW-uitkering

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van het UWV van 10 augustus 2023, waarbij het UWV het bezwaar van eiser tegen het besluit van 4 april 2023 over de oplegging van een boete niet-ontvankelijk heeft verklaard. Eiser had eerder bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar ook tegen een besluit van gelijke datum over een terugvordering. De rechtbank moet vaststellen of de besluiten op de juiste wijze zijn bekendgemaakt. De rechtbank legt in het kader van de bekendmaking artikel 32e van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen uit. Het UWV heeft niet alle besluiten per post bekend mogen maken, wat leidt tot de conclusie dat het beroep gegrond is.

De rechtbank heeft het beroep op 1 augustus 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV aanwezig waren. Na een schorsing van het onderzoek heeft het UWV een nadere uiteenzetting gegeven, waarop eiser heeft gereageerd. Op 18 december 2024 is het beroep opnieuw behandeld. De rechtbank oordeelt dat het UWV het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk heeft verklaard, maar dat dit onjuist is. Het UWV heeft het bezwaarschrift van eiser te beperkt opgevat en moet alsnog een besluit nemen over het bezwaar tegen de terugvordering van de WW-uitkering.

De rechtbank concludeert dat het UWV het besluit van 4 april 2023 over de terugvordering van de WW-uitkering niet op de juiste wijze heeft bekendgemaakt, omdat het UWV dit besluit alleen per post heeft verzonden, terwijl dit ook elektronisch had moeten gebeuren. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover het UWV niet heeft beslist op het bezwaar tegen de terugvordering, maar laat het besluit in stand voor zover het gaat om de boete. Het UWV moet het griffierecht aan eiser vergoeden en de proceskosten van eiser worden vastgesteld op € 2.267,50.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/6107

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: [naam gemachtigde 1] ),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: [naam gemachtigde 2]).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het
bestreden besluit van het UWV van 10 augustus 2023 waarbij het UWV het bezwaar
van eiser tegen het besluit van 4 april 2023 over de oplegging van de boete niet-ontvankelijk heeft verklaard. Eiser had eerder bezwaar gemaakt dat voornoemd besluit, maar ook tegen een besluit van gelijke datum over een terugvordering.
1.1.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 1 augustus 2024 op zitting behandeld.
Hieraan hebben de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV deelgenomen.
1.3.
De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting van 1 augustus 2024
geschorst en het UWV in de gelegenheid gesteld om een nadere uiteenzetting te geven. Het UWV heeft de gevraagde uiteenzetting ingediend, waarna eiser daarop heeft gereageerd.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 18 december 2024 nogmaals op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. Het UWV heeft het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard
omdat eiser zijn bezwaarschrift niet tijdig heeft ingediend en eiser daar geen goede
reden voor heeft meegedeeld. De rechtbank beoordeelt daarom in deze uitspraak of het UWV het bezwaar van eiser al dan niet terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Dat doet de rechtbank aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep van eiser gegrond is.
Het besluit voor zover dat ziet op het bezwaar tegen de terugvordering wordt vernietigd. Het blijft wel in stand voor zover dat ziet op het bezwaar tegen de boete. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dat oordeel komt en welke gevolgen dat oordeel heeft.
Het bezwaar van eiser voor zover gericht tegen de terugvordering van zijn WW-uitkering
4. De rechtbank stelt vast dat het UWV in het bestreden het bezwaarschrift
van eiser alleen heeft opgevat als gericht tegen het besluit van 4 april 2023 over de opgelegde boete. Dat is onvolledig. In de formulering van het bezwaarschrift heeft het UWV namelijk moeten lezen dat eiser ook bezwaar heeft willen maken tegen het besluit van 4 april 2023 over de terugvordering van zijn WW-uitkering.
4.1.
Het UWV heeft het bezwaar van eiser voor zover gericht tegen het
besluit van 4 april 2023 over de terugvordering van zijn WW-uitkering ten onrechte
niet meegenomen in het bestreden besluit. Dat lijkt het UWV niet te hebben onderkend. Het beroep van eiser is daarom gegrond. Het UWV moet over dat onderdeel van het bezwaar van eiser daarom alsnog een besluit nemen.
4.2.
Wel gaat de rechtbank hieronder ook in op de bekendmaking van het
besluit van 4 april 2023 over de terugvordering van de WW-uitkering van eiser. Dat zal de rechtbank dan ook bij haar beoordeling betrekken.
Toetsingskader
5. Voor het indienen van een bezwaarschrift geldt een termijn van zes weken. [1]
De termijn vangt aan vanaf de eerste dag na de dag waarop het bestuursorgaan het besluit op de juiste wijze bekend heeft gemaakt. [2]
5.1.
Als iemand een bezwaarschrift niet tijdig indient, kan het bestuursorgaan
het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren. Dat is anders als het bestuursorgaan het niet
tijdig indienen van het bezwaarschrift verontschuldigbaar vindt. Dan laat het bestuursorgaan
niet-ontvankelijkverklaring op grond van die te late indiening achterwege. [3]
5.2.
In het verkeer tussen burgers en het UWV wordt op grond van artikel
32e, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet SUWI) een bericht uitsluitend elektronisch verzonden, tenzij er naar het oordeel van het
UWV sprake is van groepen burgers voor wie en berichten of omstandigheden waarvoor communicatie langs andere dan elektronische weg is aangewezen. [4]
5.3.
In artikel 2, eerste lid, van de Beleidsregel elektronische communicatie
UWV (Beleidsregel) is bepaald dat het verkeer tussen burgers en het UWV als bedoeld
in artikel 32e van de Wet SUWI elektronisch plaatsvindt, voor zover dat artikel elektronisch verkeer voorschrijft, en voor zover het verkeer betreft als opgenomen in de bijlage bij
deze beleidsregel. In het tweede lid, aanhef en onder c, van dat artikel staat dat in afwijking van het eerste lid het verkeer tussen burgers en het UWV niet verplicht elektronisch plaatsvindt voor zover het verkeer betrekking heeft op het opleggen van een maatregel of bestuurlijke boete door het UWV, of op het verrekenen met de uitkering van op grond van een terugvordering of boete te betalen bedragen.
Heeft het UWV de besluiten van 4 april 2023 op de juiste wijze bekend gemaakt?
6. In het beroepschrift voert eiser aan dat hij alle brieven van het UWV
normaal gesproken ook digitaal in zijn berichtenbox ontvangt. Eiser begrijpt dan ook
niet waarom het UWV de besluiten van 4 april 2023 alleen per post heeft toegestuurd en niet ook digitaal in zijn berichtenbox heeft geplaatst. Eisers standpunt ziet daarmee op de manier waarop de besluiten van 4 april 2023 zijn bekendgemaakt. Daarom beoordeelt de rechtbank eerst of het UWV de besluiten van 4 april 2023 op de juiste wijze bekend heeft gemaakt.
6.1.
Met de bekendmaking van de besluiten van 4 april 2023 heeft het
UWV toepassing gegeven aan artikel 32e van de Wet SUWI. In dat artikel staat dat berichten tussen het UWV en de burger uitsluitend elektronisch worden verzonden, zonder dat het UWV de toestemming nodig heeft van de burger. [5] Wel zijn daarop enkele uitzonderingen. In dat geval geldt verplichte elektronische communicatie niet. In
de Beleidsregel elektronische communicatie UWV (Beleidsregel) en de daarbij behorende toelichting [6] heeft het UWV nader uitgewerkt in welke gevallen berichten juist wel en wanneer juist niet elektronisch moeten worden verzonden.
Artikel 32e van de Wet SUWI en de Beleidsregel
6.2.
Artikel 32e van de Wet SUWI is per 1 juli 2012 in werking getreden. [7]
Het UWV heeft vervolgens de Beleidsregel vastgesteld en van een toelichting voorzien.
Per 1 januari 2015 is artikel 32e van de Wet SUWI gewijzigd. Daarbij zijn verschillende elementen uit het oude artikel weggelaten. Zo worden onder andere de in het oude
artikel genoemde wetten en taken weggelaten. Daardoor kan het UWV ook berichtstromen bij de uitvoering van andere wetten en taken digitaliseren. Ook is niet langer in het
artikel opgenomen dat besluiten als bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) over de toekenning, herziening of intrekking van een uitkering wel per post moeten worden verzonden. Daardoor kan het UWV in beginsel alle soorten berichtstromen digitaliseren. [8]
6.2.1.
Het UWV heeft de Beleidsregel, die ziet op toepassing van het oude
artikel 32e van de Wet SUWI, na deze wetswijziging niet aangepast. Dat maakt dat de weggelaten elementen uit het oude artikel nog wel in de toelichting van de Beleidsregel staan vermeld. Daardoor sluit de (toelichting op de) Beleidsregel niet meer volledig aan bij het huidige artikel 32e van de Wet SUWI.
Het besluit van 4 april 2023 over de terugvordering van de WW-uitkering van eiser
6.3.
Het UWV betoogt dat het besluit van 4 april 2023 over de terugvordering van de WW-uitkering van eiser onder de in de toelichting bij de Beleidsregel genoemde uitzondering valt met betrekking tot besluiten over de toekenning, herziening of intrekking van een uitkering en het UWV het besluit daarom per post aan eiser heeft mogen toezenden.
6.3.1.
Uit 6.2 volgt dat de in de toelichting bij de Beleidsregel genoemde
uitzondering niet meer in artikel 32e van de Wet SUWI is opgenomen. De uitzondering
kan daarom geen grond (meer) zijn voor verzending per post. Daarom beoordeelt de rechtbank of het UWV heeft mogen volstaan met bekendmaking van het besluit van
4 april 2023 over de terugvordering van de WW-uitkering per post of dat de bekendmaking van het besluit onder verplichte elektronische communicatie valt.
6.3.2.
De bekendmaking van een besluit over de terugvordering van een
WW-uitkering valt onder het bereik van artikel 32e van de Wet SUWI. Voor verplichte elektronische communicatie geldt in de Beleidsregel de voorwaarde dat het
berichtenverkeer in de bijlage [9] bij deze beleidsregel moet staan vermeld. Aan deze voorwaarde wordt voldaan. Het ontvangen van beslissingen over de WW-uitkering
staat namelijk uitdrukkelijk in de bijlage vermeld. In dat geval geldt verplichte elektronische communicatie, tenzij het berichtenverkeer valt onder een van de uitzonderingen in het tweede lid van artikel 2 van de Beleidsregel. Van een van deze uitzonderingen is hier geen sprake.
6.3.3.
Het UWV heeft het besluit van 4 april 2023 over de terugvordering van
de WW-uitkering van eiser dan ook elektronisch aan eiser moeten bekendmaken door plaatsing van dat besluit in mijn UWV. Het UWV heeft het besluit door verzending per post niet op de juiste wijze bekend gemaakt. Dat heeft de onderstaande gevolgen.
6.3.4.
Onder 4.1 staat al dat het UWV een nieuw besluit op bezwaar moet nemen
omdat het UWV in het besteden besluit niet ook het bezwaar van eiser tegen het besluit
van 4 april 2023 over de terugvordering van zijn WW-uitkering heeft meegenomen. Daarbij moet het UWV bovenstaande overwegingen betrekken.
Het besluit van 4 april 2023 over de opgelegde boete
6.4.
Het UWV betoogt dat het besluit van 4 april 2023 over de opgelegde boete
onder uitzonderingen in artikel 2, tweede lid, onder c, van de Beleidsregel valt en het UWV het besluit daarom per post aan eiser moest bekendmaken.
6.4.1.
De rechtbank laat in het midden of het UWV op grond van het eerste lid
van artikel 2 van de Beleidsregel gehouden is tot elektronische communicatie. Want al zou dat zo zijn, uit overweging 5.3 volgt al dat de verplichting op grond van het tweede lid, aanhef en onder c, (toch) niet geldt. Het UWV moest daarom het besluit van 4 april 2023 over de opgelegde boete per post aan eiser bekendmaken. Het UWV heeft het besluit dus op de juiste wijze bekendgemaakt.
6.4.2.
Dat maakt dat de bezwaartermijn voor wat betreft het besluit van
4 april 2023 over de opgelegde boete wel is begonnen. Eiser heeft zijn bezwaar voor
zover gericht tegen het besluit van 4 april 2023 over opgelegde boete dan ook wel buiten de bezwaartermijn heeft ingediend.
Is het te laat indienen verontschuldigbaar?
7. Eiser heeft bij het UWV verklaard dat hij regelmatig voor langere perioden
in het buitenland verblijft en daardoor zijn post niet heeft kunnen bekijken. Eiser heeft
ook niemand aan wie hij zijn post toevertrouwt. Dat heeft hij in het verleden ook al aan het UWV kenbaar gemaakt.
7.1.
Het UWV vindt de reden van eiser geen goede reden. Het UWV geeft
daartoe aan dat het eiser duidelijk mag zijn hij over zaken aangaande zijn uitkering schriftelijk wordt geïnformeerd. Verder heeft eiser ook een woon- en postadres. In dat geval moet het voor zijn rekening en risico komen dat hij zijn post niet op tijd ontvangt. Verder geeft het UWV aan dat bij het UWV geen afspraken bekend zijn over het enkel ontvangen van berichten per post of afgeschermde e-mail.
7.2.
De rechtbank vindt de door eiser gegeven reden geen goede reden
voor het te laat indienen van het bezwaarschrift. Het gaat bij eiser om een (gepland) langdurig verblijf in het buitenland. In dat geval geldt dat eiser zelf de nodige maatregelen moet treffen voor het bijhouden van zijn post. Daarin ligt het uitgangspunt besloten dat eiser zelf de verantwoordelijkheid draagt voor het op tijd reageren op belangrijke poststukken. Dat eiser zijn post aan niemand toevertrouwt, maakt dat niet anders. Ook blijkt nergens uit dat eiser contact heeft opgenomen met het UWV en bij het UWV heeft gevraagd naar andere mogelijkheden.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond omdat het UWV het bezwaar van eiser te beperkt
heeft opgevat. Het bestreden besluit wordt daarom vernietigd voor zover het UWV
niet heeft beslist op het bezwaar van eiser gericht tegen het besluit van 4 april 2023 over de terugvordering van zijn WW-uitkering. Voor het overige blijft het bestreden besluit in stand. Het UWV heeft het bezwaar voor zover gericht tegen het besluit van 4 april 2023 over de opgelegde boete namelijk terecht niet-ontvankelijk verklaard.
8.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van
de Awb dat het UWV alsnog een besluit moet nemen op het bezwaar van eiser gericht tegen het besluit van 4 april 2023 over de terugvordering van zijn WW-uitkering. Daarbij moet het UWV deze uitspraak in acht nemen.
8.2.
Omdat het beroep gegrond is, moet het UWV het griffierecht aan
eiser vergoeden. Ook krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. Het UWV
moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.267,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het verschijnen op de nadere zitting met een waarde per punt van € 907 en wegingsfactor 1). Verder zijn er geen in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover het UWV niet heeft beslist op het bezwaar tegen het besluit van 4 april 2023 over de terugvordering van de uitkering;
  • draagt het UWV op een nieuw besluit op het bezwaar over de terugvordering te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.267,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van
M. Gasseling, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit volgt uit artikel 6:8, eerste lid, van de Awb.
3.Dit volgt uit artikel 6:11 van de Awb.
4.Van 1 juli 2012 tot 1 januari 2015 luidde artikel 32e, eerste lid, van de Wet SUWI als volgt:
5.Toestemming als bedoeld in artikel 2:14 van de Awb.
6.Staatscourant 2012, 18590.
7.Zie voor de oude tekst van artikel 32e, eerste lid, van de Wet SUWI de voetnoot bij overweging 5.1.
8.Dat volgt uit de toelichting bij de Wijziging van enkele wetten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Verzamelwet SZW 2015), Kamerstukken II, 2013/14, 33 988, nr. 3, p. 40/41.
9.[website]