ECLI:NL:RBGEL:2025:6212
Rechtbank Gelderland
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Ongegrond klaagschrift tegen inhouding rijbewijs op basis van artikel 164 Wegenverkeerswet 1994
Op 9 juli 2025 heeft de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, uitspraak gedaan in een zaak waarin een klaagschrift is ingediend door klager, vertegenwoordigd door mr. M.G.M. Frerix, tegen de inhouding van zijn rijbewijs. Klager had op 30 mei 2025 geweigerd zijn medewerking te verlenen aan een bloedproef, wat leidde tot de invordering van zijn rijbewijs door de politie. De officier van justitie had besloten het rijbewijs voor een periode van acht maanden onder zich te houden, tot uiterlijk 25 januari 2026. Klager voerde aan dat er geen redenen waren om hem te verdenken van een strafbaar feit en dat hij niet op de hoogte was van de consequenties van zijn weigering om mee te werken aan het bloedonderzoek. Hij stelde dat hij zijn rijbewijs nodig had voor zijn rol als mantelzorger en voor de zorg over zijn kinderen.
De rechtbank heeft het klaagschrift behandeld en de gemachtigde advocaat van klager en de officier van justitie gehoord. Klager was niet verschenen omdat hij dacht dat de zaak in Zutphen behandeld zou worden. De rechtbank oordeelde dat de inhouding van het rijbewijs rechtmatig was, gezien de indicatie voor cannabisgebruik en de duidelijke communicatie van de politie over de gevolgen van de weigering. De rechtbank verklaarde het beklag ongegrond, omdat klager geen onderbouwende stukken had overgelegd met betrekking tot zijn persoonlijke omstandigheden en omdat er sprake was van recidive met betrekking tot Wegenverkeerswet-feiten. De beslissing werd openbaar uitgesproken door rechter mr. F.J.H. Hovens, in aanwezigheid van griffier R.M.J. van den Bogaart.