ECLI:NL:RBGEL:2025:608

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
29 januari 2025
Publicatiedatum
28 januari 2025
Zaaknummer
05.331532.23
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag in vereniging met vuurwapen in Arnhem

Op 29 januari 2025 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen twee mannen, 21 en 24 jaar oud, die betrokken waren bij de dood van een 31-jarige man in Arnhem. De rechtbank heeft de verdachten veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 jaar voor doodslag, maar sprak hen vrij van moord. De zaak draaide om een schietincident dat plaatsvond in de nacht van 10 op 11 december 2023, waarbij de medeverdachte met een vuurwapen op het slachtoffer schoot, wat leidde tot diens overlijden door bloedverlies door perforatie van vitale bloedvaten. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was voor voorbedachte raad, maar dat er wel sprake was van medeplegen van doodslag. De verdediging had aangevoerd dat er sprake was van noodweer, maar dit werd door de rechtbank niet aannemelijk geacht. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden waaronder het feit was gepleegd en de impact op de nabestaanden, wat leidde tot de opgelegde straf.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/331532-23
Datum uitspraak : 29 januari 2025
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2003 in [geboorteplaats],
wonende aan de [adres], [postcode] [woonplaats],
op dit moment gedetineerd in de P.I. [verblijfplaats].
Raadsman: mr. J.A. Schadd, advocaat in Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de nacht van 10 op 11 december 2023 te Arnhem, tezamen en in
vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] opzettelijk en met
voorbedachten rade van het leven heeft beroofd door met een vuurwapen een kogel
in het lichaam van die [slachtoffer] te schieten;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
[medeverdachte] in of omstreeks de nacht van 10 op 11 december 2023 te
Arnhem, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer].
[slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd door met
een vuurwapen een kogel in het lichaam van die [slachtoffer] te schieten,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 10 en/of 11
december 2023 te Arnhem, tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
althans alleen, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid,
middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door met die [slachtoffer] een afspraak te
maken voor een ontmoeting en/of (daarover) contact met die [slachtoffer] te zoeken
en/of zijn telefoon aan die [medeverdachte] te verstrekken voor het maken van
een afspraak met die [slachtoffer] en/of die [medeverdachte] te vergezellen naar de
locatie waar met die [slachtoffer] was afgesproken en/of met die [medeverdachte]
(aldaar) op zoek te gaan naar die [slachtoffer];
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de nacht van 10 op 11 december 2023 te Arnhem, tezamen en in
vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] opzettelijk en met
voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel (perforatie van een bekkenader en/of
bekkenslagader) heeft toegebracht door met een vuurwapen een kogel in een
bovenbeen, althans het lichaam, van die [slachtoffer] te schieten, terwijl het feit de dood
ten gevolge heeft gehad;
meest subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
[medeverdachte] in of omstreeks de nacht van 10 op 11 december 2023 te
Arnhem, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer].
[slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel (perforatie
van een bekkenader en/of bekkenslagader) heeft toegebracht door met een
vuurwapen een kogel in een bovenbeen, althans het lichaam, van die [slachtoffer] te
schieten, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 10 en/of 11
december 2023 te Arnhem, tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
althans alleen, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid,
middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door met die [slachtoffer] een afspraak te
maken voor een ontmoeting en/of (daarover) contact met die [slachtoffer] te zoeken
en/of zijn telefoon aan die [medeverdachte] te verstrekken voor het maken van
een afspraak met die [slachtoffer] en/of die [medeverdachte] te vergezellen naar de
locatie waar met die [slachtoffer] was afgesproken en/of met die [medeverdachte]
(aldaar) op zoek te gaan naar die [slachtoffer].
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde moord in vereniging met medeverdachte [medeverdachte] gepleegd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit. Hiertoe is – samengevat – aangevoerd dat vaststaat dat medeverdachte [medeverdachte] heeft geschoten, maar er geen bewijs is voor enige vorm van deelneming (medeplegen, dan wel medeplichtigheid) hieraan door verdachte.
Indien de rechtbank wel tot dat oordeel komt, dan komt verdachte via die deelnemingsvorm een beroep op noodweer toe en moet hij worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Medeverdachte [medeverdachte] schoot immers eenmaal gericht op het been van [slachtoffer] ter bescherming van verdachte, die op dat moment met een zwaard door [slachtoffer] werd aangevallen.
Beoordeling door de rechtbank
Op 10 december 2023 uur heeft rond 23:47 uur op de Amerstraat in Arnhem een confrontatie plaatsgevonden tussen enerzijds [medeverdachte] ([medeverdachte]) en [verdachte] ([verdachte]) en anderzijds [slachtoffer]. ([slachtoffer]) [slachtoffer]. Het ging om een afgesproken ontmoeting. [slachtoffer] had een zwaard bij zich. [medeverdachte] heeft met een vuurwapen één kogel op [slachtoffer] afgeschoten. [2] Deze kogel heeft [slachtoffer] aan de buitenzijde van het linker bovenbeen geraakt. Vanuit dit letsel (inschot) was een naar rechts, achterwaarts en iets bovenwaarts gericht schotkanaal met perforatie van (onder meer) de linker heup- en dijbeenspier, de buikholte, de linker buitenste bekkenslagader en -ader. Het schotkanaal eindigde in de rechterhelft van het bekken alwaar een intact projectiel werd aangetroffen. [slachtoffer] is aan de gevolgen van bloedverlies door de perforatie van de bekkenader en bekkenslagader overleden. [3]
Opzet op de dood?
Op basis van het voorgaande concludeert de rechtbank dat medeverdachte [medeverdachte] één keer in het linker bovenbeen van [slachtoffer] heeft geschoten, waardoor [slachtoffer] is overleden. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat het de bedoeling was van [medeverdachte] om [slachtoffer] daadwerkelijk van het leven te beroven. Zij ziet zich daarom voor de vraag gesteld of [medeverdachte] met zijn handelen voorwaardelijk opzet had op de dood van [slachtoffer]. Daarvoor is vereist dat hij willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] als gevolg van het door hem aangewende geweld zou komen te overlijden.
De rechtbank overweegt dat door het op betrekkelijk korte afstand met een vuurwapen schieten op een bewegend persoon met de intentie om deze te raken, sprake was van een aanmerkelijke kans dat vitale lichaamsdelen zouden worden geraakt, waardoor [slachtoffer] zou komen te overlijden. Daarbij acht de rechtbank ook van belang dat [medeverdachte] geen geoefend schutter is. Voorts was er slechts sprake van een tijdsbestek van enkele seconden, waar binnen [medeverdachte] het wapen heeft gepakt en heeft geschoten. Tijdens dit zeer korte tijdsbestek was er bovendien sprake van een dynamische situatie, waarin [medeverdachte] niet wist hoe [slachtoffer] zou reageren en de kogel evengoed elders in het lichaam terecht had kunnen komen. De gedragingen van [medeverdachte] kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm dan ook worden aangemerkt als zozeer op de dood van [slachtoffer] gericht dat het niet anders kan zijn geweest dan dat [medeverdachte] de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard.
Kern van de onderhavige zaak zijn verder de vragen: waarom en onder welke omstandigheden heeft [medeverdachte] het fatale schot gelost, was er sprake van een vooropzet plan (voorbedachte raad) en welke rol had verdachte hierin? Om deze vragen te kunnen beantwoorden, vindt de rechtbank het volgende van belang.
Aanloop naar 10 december 2023
[naam 1] is de ex-vriendin van [slachtoffer] en de vriendin van [verdachte]. Er is een eerder incident op 10 oktober 2023 tussen [verdachte] en [slachtoffer] geweest, waarbij [slachtoffer] [verdachte] met een mes zou hebben bedreigd, een autoband van [verdachte] zou hebben lek gestoken en een geldbedrag en een Rolex van hem zou hebben gepakt. [4] De telefoon van [verdachte] is uitgelezen. Door [verdachte] zijn meerdere berichten aan [naam 1] gestuurd die te relateren zijn aan een incident met/over [slachtoffer], waaronder onder meer de berichten met als inhoud:
  • 10 oktober 2023 ([naam 1]): ‘Wat ben je van plan’
  • 10 oktober 2023 ([naam 1]): ‘Om met hem te doen’
  • 10 oktober 2023 ([naam 1]): ‘Je beseft wel is vader van [naam 2]’
  • 10 oktober 2023 ([naam 1]): ‘Je zegt wel schiet kogel door zn been besef het is haar vader’
  • 10 oktober 2023 ([verdachte] ): ‘Lioster is na mij pik’
  • 10 oktober 2023 ([verdachte] ): ‘Wie denkt hij dag hij is’
  • 10 oktober 2023 ([verdachte] ): ‘Hij mag mijn geld niet aandake’
  • 10 oktober 2023 ([verdachte] ): ‘Klaar’
  • 15 oktober 2023 ([verdachte] ): ‘wees ma duidelijk gaat niet goed aflop j’
  • 17 oktober 2023 ([verdachte] ): ‘wilt ie niet geven eigeschuld krijg ie kogels’;
  • 20 oktober 2023 ([verdachte] ): ‘want ga die [slachtoffer] wat aandoen’
  • 22 oktober 2023 ([verdachte] ): ‘nee ben hem zat zijn zusje gaat toch geld sturen daarna is hij aan de beurt’ (…) ‘schiet hem so doorze kkbene’;
  • 9 november 2023 ([verdachte] ): ‘luister goed naar mij begin het beetje zat te raken ja praat ma goed met die kankerhoerezoon en zijn kankerzus dat zij die kankergeld moet sturen ja alles voor de 19e en praat die kankerhoerekind schrijft die huis over als hij nie meewerkt laat ik hem self meewerken’.
Getuige [getuige 1] (de moeder van [slachtoffer]) heeft verklaard dat [slachtoffer] de laatste tijd onrustig was en dat was nadat hij een pistool had gezien van de man. Volgens [slachtoffer] was deze nep, maar daarna was [slachtoffer] heel onrustig. [6] Getuige [getuige 2] (een vriend van [slachtoffer]) heeft verklaard dat [slachtoffer] problemen had met de nieuwe vriend van zijn ex ([medeverdachte]). Deze [medeverdachte] zou hem hebben bedreigd met een pistool. [7] Getuige [getuige 3] (een vriend van [slachtoffer]) heeft verklaard dat [slachtoffer] alleen problemen had met zijn ex en haar vriend. [8]
10 december 2023
Op 10 december 2023 rond 20:00 uur is [slachtoffer] bij het werk van [medeverdachte] geweest. [verdachte] en [medeverdachte] spreken samen af en ontmoeten elkaar rond 20:30 uur. [medeverdachte] heeft vervolgens (app)contact met [slachtoffer]. [verdachte] zit dan samen met [medeverdachte] in een auto. [9] [verdachte] en [naam 1] hebben die avond ook appcontact met elkaar waarbij tussen 21:15 en 21:58 uur is gesproken over het pakken van het (Rolex) horloge van [slachtoffer] en of deze wel echt is. Ook maakt [verdachte] zich tussen 22:25 en 22:36 uur druk over het feit dat [naam 1] met [slachtoffer] appcontact heeft en wil hij screenshots zien van die gesprekken. [10] [medeverdachte] heeft later die avond een locatie bij de Amerstraat naar [slachtoffer] gestuurd om [slachtoffer] daar te ontmoeten. [11] [slachtoffer] komt daar rond 23:38 uur aan. [12]
Getuige [getuige 4] heeft verklaard dat hij zag dat rond 23:45 uur twee personen bij het tunneltje aan de Beeldhouwerstraat de omgeving aan het observeren waren. Hij is het tunneltje doorgelopen de Amerstraat op en zag daar [slachtoffer] (
[slachtoffer]) staan, die aan het schreeuwen was ‘kom dan hier’. Toen hij terugliep, zag hij de twee mannen aan de andere kant van de tunnel staan. Hij zag dat deze mannen aan het draaien en aan het kijken waren. [13]
Getuige [getuige 5] heeft bij de politie verklaard dat hij toen hij langs de Jozef Sartoschool liep op ongeveer 50 meter voor hem een personenauto geparkeerd zag staan in een parkeervak. Hij hoorde dat deze auto met hoge toeren wegreed. Hij liep door het tunneltje onder het spoor door. (...) Hij zag een man (
[slachtoffer]) op de verhoging staan. Hij zag dat een auto, die hij kort ervoor ook al had gezien, met hoge snelheid aan kwam rijden. De auto werd geparkeerd op de Amerstraat op de kruising. Hij zag twee mannen uit de auto komen, waarbij de bestuurder (
[medeverdachte]) voorop liep en de bijrijder (
[verdachte]) anderhalve meter erachter. Het was voor hem duidelijk dat deze personen de confrontatie met de andere man opzochten, want de mannen liepen met verhoogde pas. Het was
straight to the point. Hij hoorde de bestuurder naar de man op de verhoging iets schreeuwen in de trant van ‘kom naar beneden’. Nadat de bestuurder dit riep, zag hij dat de bestuurder een handpistool tevoorschijn haalde, deze richtte op de man op de verhoging en schoot. Hij hoorde één harde knal en zag een lichtflits uit het wapen komen. Dit speelde zich af rond 23.45 uur. [14]
Kort na het schietincident op 10 december 2023 heeft [verdachte] contact met ene [naam 3], waarbij de volgende berichten worden gestuurd:
23:58 uur [naam 3] : "Niffo kom Hollandsche rading"
23:59 uur [naam 3] : "neem alles mee"
23:59 uur [naam 3] : "Evde bitseybirakma" (vertaling: laat niets achter thuis)
00:03 uur [verdachte] : "Geliyog" (vertaling: we komen)
00:04 uur [naam 3] : "Tmm" (vertaling: oké)
00:05 uur [naam 3] : (er wordt een afbeelding gestuurd).
00:05 uur [naam 3] : "hollandsche rading". [15]
[verdachte] en [medeverdachte] zijn daarna, na een wisseling van auto, richting Utrecht gereden en vanuit daar naar Berlijn. Daar hebben ze het vliegtuig gepakt naar Turkije. [16] [verdachte] heeft verklaard dat het wapen onderweg naar Duitsland is weggemaakt. [17] Ten aanzien van de vraag wie het wapen heeft meegenomen, wijzen de verdachten naar elkaar.
Uit al het voorgaande leidt de rechtbank het volgende af.
  • De reden voor de ontmoeting op 10 december 2023 was (mede) gelegen in het conflict dat [verdachte] met [slachtoffer] had (over gestolen geld / [naam 1]) en uit de communicatie volgt dat dit conflict kennelijk na oktober 2023 nog niet was opgelost.
  • [verdachte] en [medeverdachte] die avond beiden bezig zijn geweest met / over [slachtoffer].
  • [verdachte], in tegenstelling tot [medeverdachte], als enige in verband wordt gebracht met een conflict met [slachtoffer] en met het bezit van een vuurwapen. Dit laatste wordt bevestigd door de uitlatingen die hij de maanden ervoor doet tegenover [naam 1]. De uitlatingen (zoals ‘schiet hem so doorze kkbene’) passen bovendien bij hetgeen op 10 december 2023 daadwerkelijk is gebeurd. Daar komt bij dat, volgens [verdachte], het wapen onderweg naar Duitsland is weggemaakt en [verdachte] zeer kort na het schieten contact heeft met [naam 3] waarbij wordt gesproken over ‘neem alles mee’, ‘laat niets achter thuis’. Dit past naar het oordeel van de rechtbank, zonder nadere uitleg die ontbreekt, bij het wegmaken van het wapen. [verdachte] heeft daar kennelijk een contactpersoon voor benaderd. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat [verdachte] -als het vuurwapen niet van hem was- op z’n minst op de hoogte was de aanwezigheid van het vuurwapen, en het eventuele gebruik ervan. Het is, gelet op de eerdere confrontaties waarbij ook door [slachtoffer] geweld is gebruikt of is gedreigd met een wapen richting [verdachte], ook niet ondenkbaar dat een vuurwapen ter beveiliging of bedreiging werd meegenomen.
  • De afspraak met [slachtoffer] weliswaar door [medeverdachte] is gemaakt, maar dat [verdachte] en [medeverdachte] die hele avond samen zijn (grotendeels in een auto zittend) en [verdachte] ondertussen ook gefrustreerd communiceert met [naam 1] over [slachtoffer].
  • [verdachte] en [medeverdachte], volgens de getuigen, duidelijk op zoek zijn naar iemand en zich vreemd gedragen.
  • [verdachte] en [medeverdachte] gezamenlijk de confrontatie met [slachtoffer] aangaan.
  • [verdachte] en [medeverdachte] vervolgens samen, na een wisseling van auto, zijn gevlucht en het wapen onderweg hebben weggemaakt.
Voorbedachte raad
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of sprake is geweest van voorbedachte raad, met andere woorden: of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan moord.
De rechtbank stelt voorop dat de Hoge Raad hoge eisen stelt aan een bewezenverklaring van voorbedachte raad. Vast moet komen te staan, dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft kunnen geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Voor de beoordeling van de vraag of er sprake is geweest van voorbedachte raad acht de rechtbank het volgende van belang.
Zoals eerder is overwogen is de rechtbank van oordeel dat [medeverdachte] diegene is geweest die [slachtoffer] door een dodelijk schot om het leven heeft gebracht en dat verdachte hierbij aanwezig was. Verdachte heeft niets over zijn beweegredenen verklaard, anders dan dat er is gehandeld uit verdediging. Uit het dossier kan slechts worden afgeleid dat verdachte en [medeverdachte] uit waren op een confrontatie (om klappen te geven en een horloge af te pakken). De rechtbank stelt dan ook vast dat het dossier geen bewijsmiddelen bevat waaruit wettig en overtuigend een vooropgezet plan om [slachtoffer] om het leven te brengen kan worden afgeleid. Dat een vuurwapen is meegebracht, is hiervoor onvoldoende. De rechtbank zal verdachte daarom van de impliciet primair ten laste gelegde moord vrijspreken.
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
De rechtbank is van oordeel dat hiervan sprake is, nu [verdachte] en [medeverdachte] samen een afspraak met [slachtoffer] hebben gemaakt (en zij de uren daaraan voorafgaand ook al samen waren), zij samen naar hem op zoek zijn gegaan, gezamenlijk de confrontatie opzoeken en daarna samen, in de visie van de rechtbank, vluchten. De samenwerking is intensief en met uitzondering van het daadwerkelijk schieten zijn de rollen gelijkwaardig.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag in vereniging gepleegd.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde (doodslag) heeft begaan, te weten dat:
hij in
of omstreeksde nacht van 10 op 11 december 2023 te Arnhem, tezamen en in
vereniging met een
of meerander
en, althans alleen,[slachtoffer] opzettelijk
en met
voorbedachten radevan het leven heeft beroofd door met een vuurwapen een kogel
in het lichaam van die [slachtoffer] te schieten.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van doodslag.

5.De strafbaarheid van het feit

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte – via die deelnemingsvorm – een beroep op noodweer toekomt. De verdediging heeft gesteld dat sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar voor aanranding, waartegen verdediging noodzakelijk was. Hiertoe is aangevoerd dat het door medeverdachte [medeverdachte] geloste schot op het been een (gerechtvaardigde) reactie was op de aanval van [slachtoffer] die op verdachte af rende met een zwaard.
De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer] waartegen verdachte zich diende te verdedigen; het noodweerscenario is met andere woorden niet aannemelijk geworden. Daartoe neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.
  • Getuige [getuige 5] die het schietincident heeft gezien, verklaart over het zien van een persoon op de verhoging, twee personen die samen daarop aflopen, een van de twee personen die iets roept naar de man en er vrijwel direct door deze persoon een pistool op de man op de verhoging wordt gericht en wordt geschoten. Deze verklaring verhoudt zich niet met het scenario dat [slachtoffer] van de verhoging af is gekomen. Bovendien heeft deze getuige specifieke aandacht gehad voor de verdachten. Als [slachtoffer] daadwerkelijk zo dichtbij was gekomen als door de verdachten wordt gesteld, dan zou het in de rede hebben gelegen dat deze getuige ook iets van [slachtoffer] zou moeten hebben waargenomen.
  • Er is sprake van een (vanaf het linker bovenbeen bezien) naar rechts, achterwaarts en iets bovenwaarts gericht schotkanaal dat eindigde in de rechterhelft van het bekken. Dat sprake is van een bovenwaarts gericht schotkanaal verhoudt zich niet met het scenario dat [slachtoffer] voor het schieten al van de verhoging af is gekomen en medeverdachte [medeverdachte] op zijn benen zou hebben gericht.
  • [slachtoffer] is aangetroffen ter hoogte van de achterband van de achteruit in het parkeervak geparkeerde bestelbus, met slechts een trottoir tussen hem en de verhoging in. Deze positie valt slecht te rijmen met het gestelde scenario dat [slachtoffer] al rennend met het zwaard van de verhoging af is gekomen en dat daarna (pas) is geschoten.
  • De verdachten samen nadien naar het buitenland zijn gevlucht en daar zijn gebleven, waardoor afstemming van de verklaringen mogelijk is geweest, het vuurwapen in de tussentijd (al dan niet met behulp van een derde) is weggemaakt en hierdoor nader (technisch) onderzoek onmogelijk is gemaakt en ook geen verzoek vanuit de verdediging is gekomen om nader onderzoek te doen naar de schootsbaan.
Al het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank van oordeel is dat de feiten die door verdachte zijn gesteld ter onderbouwing van de noodweersituatie niet aannemelijk zijn geworden. Daarom zal zij het beroep op noodweer verwerpen.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte (voor moord) zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaar met aftrek van het voorarrest.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van doodslag op [slachtoffer]. Verdachte zocht samen met zijn medeverdachte de confrontatie met [slachtoffer] op en zij kozen ervoor een vuurwapen mee te nemen. [slachtoffer] zelf was ook bewapend met een zwaard. Het schot dat medeverdachte in het been van [slachtoffer] heeft gelost, bleek achteraf fataal. Na het schot zijn verdachte en medeverdachte op de vlucht geslagen en hebben zij [slachtoffer], die op dat moment waarschijnlijk nog moet hebben geleefd, voor dood achtergelaten.
[slachtoffer] is beroofd van het meest fundamentele recht van een mens, namelijk het recht op leven. Het spreekt voor zich dat met het overlijden van [slachtoffer] onbeschrijfelijk veel en onherstelbaar leed aan de nabestaanden is toegebracht. Het verdriet en onbegrip is groot, zoals ook blijkt uit de indringende wijze waarop de slachtofferverklaringen ter zitting zijn voorgedragen. Zij zullen moeten leven met het pijnlijke gemis van hun zoon, broer en vader en zijn hiervoor getekend voor het leven.
Een dergelijk feit wordt daarnaast ook als zeer schokkend ervaren door de samenleving in het algemeen. Het behoeft geen betoog dat hiermee sterke gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg zijn gebracht. In dit geval is een omstander onvrijwillig getuige van het schietincident geweest en is hij na het schot uit angst om ook beschoten te worden weggerend en in een sloot gevallen.
Doodslag behoort tot de ernstigste strafbare feiten die de wet kent. Binnen de rechtspraak bestaan voor dit delict geen landelijke oriëntatiepunten. Hoewel de rechtbank zich realiseert dat dergelijke zaken uniek en moeilijk te vergelijken zijn, wordt doorgaans voor een enkelvoudige doodslag een gevangenisstraf opgelegd van tussen de acht en twaalf jaar. De rechtbank houdt er rekening mee dat verdachte niet eerder voor een soortgelijk strafbaar feit is veroordeeld en sprake lijkt te zijn van een enorm uit de hand gelopen confrontatie. Bovendien weegt mee, zij het in beperkte mate, dat ook [slachtoffer] een aandeel in het onderliggende conflict in aanloop naar de confrontatie heeft gehad.
Alles bij elkaar genomen zal de rechtbank een gevangenisstraf opleggen van acht jaar met aftrek van het voorarrest. De rechtbank komt tot een lagere straf dan is geëist door de officier van justitie, omdat zij niet moord maar doodslag bewezen vindt.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
De volgende benadeelde partijen hebben zich in het strafproces gevoegd en een vordering tot
vergoeding van materiële en/of affectieschade ingediend:
1.
[getuige 1] (moeder van [slachtoffer]),bijgestaan door mr. F. van den Heuvel
a. € 22.500,- aan affectieschade;
b. € 11.964,30 aan uitvaartkosten (voorwaardelijk gevorderd);
c. € 96.000,- aan gederfde inkomsten.
2)
[benadeelde 1] (minderjarige dochter van [slachtoffer]), met toestemming van mr. S. van Os (bijzonder curator) vertegenwoordigd door mr. F.H. Batavier
a. € 22.500,- aan affectieschade;
b. € 10.000,- aan toekomstige schade.
3)
[benadeelde 2] (zusje van [slachtoffer]), bijgestaan door mr. F. van den Heuvel
a. € 22.500,- aan affectieschade;
b. € 108.000,- aan gederfde inkomsten.
4.
[benadeelde 3] (zusje van [slachtoffer]):€ 22.500,- aan affectieschade.
5.
[benadeelde 4] (broertje van [slachtoffer]): € 22.500,- aan affectieschade.
6.
[benadeelde 5] (stiefvader van [slachtoffer]): € 11.964,30 aan uitvaartkosten, allen eveneens bijgestaan door mr. F. van den Heuvel.
Verder vorderen de benadeelden de wettelijke rente over de gevorderde schade en oplegging
van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunten
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van [benadeelde 5] (uitvaartkosten) en die van [getuige 1] en [benadeelde 1] voor wat betreft de affectieschade, met dien verstande dat deze kan worden toegewezen tot een bedrag van € 20.000,00 conform de geldende regelgeving. De benadeelde partijen kunnen in het overige gedeelte van de vordering betreffende affectieschade niet-ontvankelijk worden verklaard. Ten aanzien van de door [getuige 1] en [benadeelde 2] gevorderde kosten aan inkomstenderving dienen zij voor dat deel niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu deze posten onvoldoende zijn onderbouwd. Ook dienen [benadeelde 2], [benadeelde 3] en [benadeelde 4], niet-ontvankelijk te worden verklaard in hun vorderingen tot affectieschade, nu zij hierop wettelijk gezien geen aanspraak kunnen maken. Bij de bedragen die kunnen worden toegewezen, kan de wettelijke rente worden toegekend, en verder vordert de officier van justitie ten aanzien van deze bedragen de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich – gelet op het beroep op noodweer – op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen in hun vorderingen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard. Subsidiair is gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Overweging van de rechtbank
De rechtbank zal hierna de schadevorderingen van de benadeelde partijen per post beoordelen.
Affectieschade
Moeder en dochter van [slachtoffer]
Op grond van artikel 6:108 lid 3 BW kunnen nabestaanden affectieschade vorderen in het geval het overlijden van het slachtoffer het gevolg is van een gebeurtenis waarvoor een ander, in dit geval de verdachte, aansprakelijk is. Moeder en dochter behoren tot de vaste kring van personen die aanspraak kunnen maken op vergoeding van affectieschade (artikel 6:108 lid 4 aanhef en onder c en d BW). De rechtbank zal in overeenstemming met het Besluit vergoeding affectieschade aan de moeder en de minderjarige dochter ieder een bedrag van € 20.000,- toekennen. Voor een hogere vergoeding op basis van mogelijk toekomstige wetgeving bestaat op dit moment geen grondslag. Dat betekent dat beiden voor wat betreft het gedeelte van de gevorderde affectieschade dat het bedrag van € 20.000,00 te boven gaat, niet-ontvankelijk in de vordering zullen worden verklaard.
Zusjes en broertje van [slachtoffer]
Uitgangspunt in de wet is dat broers en zussen in beginsel geen aanspraak kunnen maken op vergoeding van affectieschade. Wel kunnen zij vallen onder de hardheidsclausule, opgenomen in sub g van lid 4 van artikel 6:108 BW. Daarvoor is vereist dat er sprake is van een nauwe, persoonlijke relatie, die zodanig is dat deze als uitzonderlijk kan worden beschouwd en deze een normale familieverhouding overstijgt. Dat sprake is van dergelijke uitzonderlijke omstandigheden is niet aannemelijk geworden, ook niet in het geval van [benadeelde 2] die enkele maanden met [slachtoffer] heeft samengewoond. Dat betekent dat de door [benadeelde 2], [benadeelde 3] en [benadeelde 4] gevorderde affectieschade niet kan worden toegewezen; zij zullen in deze vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard.
Toekomstige schade (dochter)
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij ten aanzien van de toekomstige schade niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard.
Gederfde inkomsten (moeder en zusje)
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partijen ten aanzien van de gederfde inkomsten niet-ontvankelijk in de vorderingen moeten worden verklaard, nu zelfs een begin van onderbouwing van deze schadeposten ontbreekt.
Uitvaartkosten (stiefvader)
De uitvaartkosten zijn door de verdediging inhoudelijk niet betwist. Nu de schadepost naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk is gemaakt en de rechtbank redelijk voorkomt, is zij van oordeel dat deze kan worden toegewezen.
Door de moeder van [slachtoffer] zijn dezelfde uitvaartkosten voorwaardelijk gevorderd. Nu de rechtbank deze toewijst ten aanzien van de vordering stiefvader van [slachtoffer] (die deze kosten heeft betaald), komt zij niet meer toe aan de beoordeling van dit deel van de vordering van moeder.
Resumerend zal de rechtbank de volgende bedragen aan schadevergoeding toewijzen:
[getuige 1] (moeder) € 20.000,- aan affectieschade;
[benadeelde 1] (dochter) € 20.000,- aan affectieschade en
[benadeelde 5] (stiefvader) € 11.694,30 aan uitvaartkosten.
Wat betreft het meer of anders gevorderde zal de rechtbank de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in de vorderingen. De benadeelde partijen kunnen in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Verdachte is vanaf 10 december 2023 wettelijke rente over de toegewezen bedragen van
€ 20.000,- aan affectieschade verschuldigd. Verdachte is verder wettelijke rente verschuldigd over het bedrag van € 11.694,30 (uitvaartkosten) vanaf 12 januari 2024, zijnde de factuurdatum en de datum waarop de vordering opeisbaar is geworden.
De rechtbank overweegt dat verdachte en zijn medeverdachte ieder voor het hele schadebedrag (hoofdelijk) kunnen worden aangesproken. Verdachte hoeft niet meer te betalen indien en voor zover zijn medeverdachte de schade heeft vergoed.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht de aan de benadeelde partijen toegewezen bedragen aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 47 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
· verklaart niet bewezen dat verdachte het impliciet primair ten laste gelegde (moord) heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
· verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
· verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
· verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
· verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) jaar;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Beslissing op de vorderingen benadeelde partij ([getuige 1], [benadeelde 1], [benadeelde 5])
 veroordeelt verdachte in verband met het feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partijen [getuige 1], [benadeelde 1] en [benadeelde 5] van de volgende bedragen aan materiële schade/affectieschade, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de genoemde datum tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
Benadeelde partij Bedrag Wettelijke rente

1. [getuige 1] € 20.000,- 10 december 2023

2. [benadeelde 1] € 20.000,- 10 december 2023

3. [benadeelde 5] € 11.694,30 12 januari 2024

 verklaart de benadeelde partijen [getuige 1] en [benadeelde 1] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade/affectieschade;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt en de kosten die de benadeelde partijen mogelijk nog moeten maken om de te noemen bedragen betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de volgende benadeelde partijen de hier na te noemen bedragen aan materiële schade/affectieschade te betalen. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf genoemde datum tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als het bedrag niet wordt betaald, kan gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
Benadeelde partij Bedrag Gijzeling

1. [getuige 1] € 20.000,- 135 dagen

2. [benadeelde 1] € 20.000,- 135 dagen

3. [benadeelde 5] € 11.694,30 93 dagen

 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partijen in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 bepaalt dat als de medeverdachte (een deel van) het schadebedrag betaalt dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht.
Beslissing op de vorderingen benadeelde partij ([benadeelde 2], [benadeelde 3] en [benadeelde 4])
 verklaart de benadeelde partijen [benadeelde 2]-Costa, [benadeelde 3] en [benadeelde 4] niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade/affectieschade.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Jansen (voorzitter), mr. J.J.H. van Laethem en mr. M.A. van Leeuwen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.H.M. van Keulen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 januari 2025.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2023569281 (TGO Newfoundland / ONRAB23015), gesloten op 29 maart 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Processen-verbaal van bevindingen, p. 85-90 (ZD) en p. 91-92 (ZD); proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte], p. 446 (tweede aanvulling); proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte], p. 103 (PD01).
3.NFI-rapport forensisch pathologisch onderzoek, p. 139-144 (FO) en bijlage 1, p. 159.
4.Proces-verbaal verhoor getuige [naam 1] , p. 390 (ZD)
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 259-360 (ZD).
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1], p. 176 (ZD).
7.Proces-verbaal van verhoor getuigenverklaring [getuige 2], p. 186-187 (ZD).
8.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3], p. 202-203 (ZD).
9.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte], p. 446 (tweede aanvulling); proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] bij RC, p. 49-50 (PD01); proces-verbaal van bevindingen tijdlijn, p. 693 (ZD).
10.Proces-verbaal van bevindingen tijdlijn gegevensdrager, p. 610-611, 651-657 (ZD P. 651-653 (ZD).
11.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] bij RC, p. 49-50 (PD01); proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte], p. 446 (tweede aanvulling).
12.Proces-verbaal van bevindingen tijdlijn, p. 698 (ZD); proces-verbaal van bevindingen track and trace, p. 594-596 (ZD).
13.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4], p. 128-130 (ZD).
14.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 5], p. 116-117 (ZD).
15.Proces-verbaal van bevindingen tijdlijn gegevensdrager, p. 610-611 en p. 659.
16.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte], p. 447 (tweede aanvulling).
17.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] bij RC, p. 50 (PD01).