ECLI:NL:RBGEL:2025:603

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
29 januari 2025
Publicatiedatum
28 januari 2025
Zaaknummer
438281
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van schadevergoeding en expertisekosten in verband met schade aan meubelfabriek na noodweer

In deze zaak vordert Meubelfabriek De Valk B.V. (hierna: De Valk) van Achmea Schadeverzekeringen N.V. (hierna: Achmea) betaling van een schadevergoeding van € 174.100,00, alsook vergoeding van expertisekosten en buitengerechtelijke kosten. De Valk heeft een verzekeringspakket afgesloten bij Achmea, waaronder een gebouwenverzekering en een bedrijfsschadeverzekering. Na een instorting van het dak van de meubelfabriek door hevige regenval op 18 juni 2021, heeft De Valk schade gemeld bij Achmea. Partijen hebben experts benoemd om de schade vast te stellen, maar konden het niet eens worden over de hoogte van de schade. Een derde expert heeft uiteindelijk de schade vastgesteld op € 1.550.000,00. Achmea heeft zich beroepen op vernietiging van deze uitspraak, maar De Valk heeft dit betwist en vordert nakoming van de uitspraak van de derde expert. De rechtbank oordeelt dat de uitspraak van de derde expert bindend is, tenzij er sprake is van ernstige gebreken in de totstandkoming of inhoud van de uitspraak. De rechtbank concludeert dat Achmea niet heeft aangetoond dat er sprake is van dergelijke gebreken en wijst de vorderingen van De Valk toe, inclusief de buitengerechtelijke kosten en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: C/05/438281 / HZ ZA 24-231
Vonnis van 29 januari 2025
in de zaak van
MEUBELFABRIEK DE VALK B.V.,
te Sneek,
eisende partij,
hierna te noemen: De Valk,
advocaat: mr. E.J. Eijsberg,
tegen
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V. mede handelende onder de naam Interpolis,
te Apeldoorn,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Achmea,
advocaat: mr. B.M. Stroetinga.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 25 september 2024
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 11 december 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De Valk houdt zich sinds haar oprichting rond 1950 bezig met de fabricage en verkoop van meubels met een stalen frame. Om de risico’s die gepaard gaan met haar bedrijf te dekken heeft zij bij Achmea (Interpolis) een verzekeringspakket afgesloten waarvoor haar een “Bedrijven Compact Polis” is verstrekt. Onder deze polis valt een gebouwenverzekering, een inventaris/goederenverzekering en een bedrijfsschadeverzekering.
2.2.
Tijdens noodweer op 18 juni 2021 is door hevige regenval het dak van de meubelfabriek van De Valk ingestort, met schade aan onder meer pand en machines tot gevolg. De Valk heeft dit schadevoorval bij Achmea gemeld en verzocht de schade af te wikkelen.
2.3.
Op 11 respectievelijk 18 augustus 2021 hebben partijen elk twee experts benoemd, [naam 1] en [naam 2] namens De Valk en [naam 3] en [naam 4] namens Achmea. Deze experts hebben [naam 5] en [naam 6] als derde expert aangewezen.
2.4.
Bij akte van taxatie van 13 januari 2022 hebben de experts de schade aan de inventaris vastgesteld op een bedrag van € 239.830,00 en bij akte van 21 juli 2022 de kosten bouwkundig herstel op € 153.887,18.
Op 8 mei 2023 is een akte van disakkoord opgemaakt waarin de experts [naam 1] en [naam 3] hebben verklaard dat zij niet tot overeenstemmige taxatie zijn gekomen voor de bedrijfsschade en waarmee zij de derde expert hebben verzocht de omvang van de schade overeenkomstig de in de polis vermelde waardegrondslagen binnen de grenzen van hun taxaties bindend vast te stellen. Het te vergoeden bedrag aan bedrijfsschade is door de expert van De Valk getaxeerd op € 1.781.188,00 en door de expert van Achmea op € 1.275.000,00.
2.5.
In zijn uitspraak van 27 december 2023 heeft [naam 5] , NIVRE-re, als derde expert de schade binnen het kader van de polis, de relevante polisvoorwaarden en de door de experts vastgestelde bedragen vastgesteld op € 1.550.000,00.
2.6.
Achmea heeft De Valk bij brief van 7 maart 2024 meegedeeld dat zij zich beroept op de vernietiging van deze uitspraak en dat zij zich niet gebonden acht aan de taxatie door de derde expert. Desalniettemin is zij geheel onverplicht bereid de bedrijfsschade exclusief btw vast te stellen op een bedrag van € 1.375.900,00. Dit is het door de arbiter vastgestelde bedrag minus de niet gemaakte ‘versnellingskosten’, aldus Achmea in deze brief.
2.7.
De Valk heeft tegen de door Achmea ingeroepen vernietiging geprotesteerd en haar gesommeerd het door de derde expert berekende schadebedrag te betalen.
Achmea heeft hieraan geen gevolg gegeven. Zij heeft aan De Valk een bedrag van € 1.375.900,00 aan bedrijfsschade uitgekeerd.

3.Het geschil

3.1.
De Valk vordert - samengevat - veroordeling van Achmea tot betaling van
I € 174.100,00, te vermeerderen met de wettelijke rente,
II € 17.894,25 aan onvergoed gebleven kosten van de expert van De Valk, te vermeerderen met de wettelijke rente,
III de buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente,
IV de proceskosten en de nakosten.
3.2.
Achmea voert verweer. Zij concludeert tot afwijzing van de vorderingen van De Valk, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van De Valk in de kosten en nakosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Deze procedure gaat over de vraag of de schadevaststelling door de derde expert vernietigbaar is, zoals Achmea stelt en De Valk betwist.
Voor een goed begrip van de zaak is allereerst het volgende van belang.
4.2.
Omdat De Valk en Achmea niet tot overeenstemming konden komen, is op 8 mei 2023 een akte van disakkoord opgemaakt en heeft de derde expert het verzoek ontvangen om uitspraak te doen in het dispuut. De derde expert heeft in het rapport gekeken naar twee hypothetische scenario’s. Scenario 1 is het scenario waarbij de poederlakinstallatie hersteld wordt. Scenario 2 is het scenario waarbij er een nieuwe poederlakinstallatie wordt aangeschaft. Aan de hand van deze twee hypothetische scenario’s heeft de derde expert voor ieder scenario een berekening gemaakt en gekeken welk scenario economisch het meest gunstig is voor Achmea. In scenario 1 is de derde expert uitgegaan van herstel, waarbij de dagwaarde van de poederlakinstallatie is vastgesteld op € 200.000,00. In dit scenario was de poederlakinstallatie volgens de derde expert operationeel geweest op 1 april 2022. Naast de dagwaarde zou De Valk dan een schadevergoeding krijgen voor de uitbestedingskosten van 18 juni 2021 tot 1 april 2022. De derde expert heeft hierbij overwogen dat in dit scenario sprake is van versnellingskosten. De derde expert houdt daarom rekening met de extra kosten die gepaard gaan met herstel in de oude situatie en begroot die kosten op € 174.000,00.
In scenario 2 is de derde expert uitgegaan van de dagwaarde van € 200.000,00 van de poederlakinstallatie als schadevergoeding. De poederlakinstallatie had bij aanschaf van een nieuwe installatie operationeel kunnen zijn op 5 juni 2022. De uitbestedingskosten zouden in die situatie vergoed zijn tot 5 juni 2022. Tijdens de zitting heeft Achmea aangegeven dat de te vergoeden uitbestedingskosten ongeveer 1 à 2 ton per maand bedragen. Over de periode van 2 maanden, dat de installatie later in gebruik genomen zou kunnen worden, zou dat uitkomen op zo’n € 400.000,00 meer aan te vergoeden uitbestedingskosten.
De derde expert heeft op 27 december 2023 uitspraak gedaan. De derde expert heeft de schade op basis van herstel (scenario 1) van de bestaande installatie getaxeerd op € 1.550.000,00,00 en op basis van vervanging (scenario 2) op € 1.731.975,00 en de schade vervolgens bindend vastgesteld op € 1.550.000,00.
4.3.
De Valk vordert nakoming door Achmea van de uitspraak van de derde expert. De uitspraak van de derde expert heeft het karakter van een vaststellingsovereenkomst. Partijen zijn daaraan gebonden, tenzij gebondenheid aan de uitspraak in verband met de inhoud of wijze van totstandkoming daarvan in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Er is geen sprake van enig gebrek in de schadevaststelling door de derde expert, aldus De Valk.
4.4.
Achmea heeft aangevoerd dat de uitspraak van de derde expert voor vernietiging vatbaar is, omdat zij zowel wat betreft de wijze van totstandkoming als wat betreft de inhoud naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Volgens Achmea is de derde expert bij zijn onderzoek afgeweken van de geldende Richtlijn van het NIVRE, “De Richtlijn Bij Optreden Derde Expert” (hierna: de Richtlijn) zonder voorafgaande tuchtrechtelijke toetsing of wederzijdse instemming daarvoor en heeft hij een vergoeding toegekend voor schade die niet is geleden en niet voor vergoeding in aanmerking komt. Door een bedrag van € 174.100,00 als versnellingskosten in de schadeberekening mee te nemen is de derde expert buiten het dispuut tussen de experts getreden. Verder geldt dat die kosten niet daadwerkelijk zijn gemaakt door de verzekerde en dat in de polisvoorwaarden of de daarin vermelde waarderingsgrondslagen geen ruimte is voor vergoeding van dergelijke niet gemaakte kosten. De vordering van De Valk tot betaling van het volledige door de derde expert vastgestelde schadebedrag is daarom niet voor toewijzing vatbaar, aldus Achmea.
4.5.
Partijen zijn het erover eens dat de uitspraak van de derde expert een beslissing is als bedoeld in artikel 7:904 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Uit dat artikel blijkt dat een dergelijke beslissing alleen kan worden vernietigd als gebondenheid daaraan in verband met de inhoud van dat advies of de wijze van totstandkoming daarvan in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Uitgangspunt is dus dat partijen gebonden zijn aan het bindend advies en dat er alleen in uitzonderlijke gevallen ruimte kan zijn voor vernietiging. Dit maakt dat de rechter slechts marginaal toetst.
Wat betreft de inhoud van de uitspraak geldt, mede als uitvloeisel van de marginale aard van de toetsing, dat alleen ernstige inhoudelijke gebreken in de uitspraak tot vernietigbaarheid kunnen leiden. De beslissing is niet aantastbaar als de grenzen waarbinnen redelijk denkende mensen van mening kunnen verschillen, niet zijn overschreden (HR 18 juni 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1001,
NJ1993/615; HR 14 november 2003, ECLI:NL:HR:2003:AJ0513,
NJ2004/138).
Wat betreft de wijze van totstandkoming van de uitspraak geldt dat tijdens de procedure die heeft geleid tot de bestreden uitspraak, de fundamentele eisen van een goede procesorde in acht moeten zijn genomen. Deze komen er, kort gezegd, op neer dat partijen over en weer in de gelegenheid moeten zijn gesteld hun visie op de zaak te geven (het beginsel van hoor en wederhoor), dat partijen over dezelfde dossierstukken beschikken als de derde expert, dat de derde expert zijn werkzaamheden onafhankelijk en onpartijdig uitvoert, dat de uitspraak op een deugdelijke behandeling en beoordeling van de zaak gebaseerd moet zijn en dat de uitspraak voorzien moet zijn van een passende motivering. Bij de beantwoording van de vraag of een partij haar wederpartij aan de uitspraak mag houden als bij de totstandkoming daarvan procedurele fouten zijn gemaakt, is mede van belang of, en zo ja in welke mate, door de procedurefout nadeel aan de wederpartij is toegebracht. Er moet een oorzakelijk verband bestaan tussen de procedurele tekortkoming en de inhoud van de uitspraak (HR 24 maart 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV 1706,
NJ2007/115).
De wijze van totstandkoming van de beslissing
4.6.
Voor wat betreft de wijze van totstandkoming heeft Achmea zich erover beklaagd dat de derde expert is afgeweken van de werkwijze die wordt voorgeschreven in de Richtlijn, door na het uitbrengen van zijn conceptrapport nog een bezoek aan de fabriek van De Valk te brengen. De expert van Achmea heeft daartegen geprotesteerd, maar toen dat tevergeefs bleek, heeft Achmea besloten om niet bij dat bezoek aanwezig te zijn. Volgens Achmea moeten conform het ‘Reglement Branchenormenkader’ afwijkingen van de Richtlijn worden onderbouwd en getoetst bij de Tuchtcommissie, wat niet is gebeurd.
De Valk heeft weersproken dat de Richtlijn werd geschonden en betoogd dat die de derde expert juist een grote mate van vrijheid biedt bij de inrichting van zijn onderzoek. In die Richtlijn staat volgens De Valk dat de derde expert zelf kiest hoe het onderzoek wordt ingericht, uitgevoerd en wordt gerapporteerd aan partijen. Ook heeft zij aangevoerd dat Achmea uiteindelijk onder het stellen van voorwaarden akkoord is gegaan met het bezoek en dat aan die voorwaarden en aan alle andere formaliteiten is voldaan.
Wat dit laatste betreft is Achmea bij de mondelinge behandeling teruggekomen op haar verwijt dat het verslag van dat bezoek niet gelijktijdig aan partijen is toegestuurd, zodat dit punt geen bespreking meer behoeft.
4.7.
Zoals in rechtsoverweging 4.5. weergegeven leiden procedurefouten niet zonder meer tot vernietiging van de beslissing. Alleen als de beslissing door gebreken in de procedure nadelig is uitgevallen voor de belanghebbende, kan dat ertoe leiden dat gebondenheid aan de beslissing naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Dat betekent dat als hier al sprake is geweest van procedurefouten, wat De Valk gemotiveerd heeft weersproken, dat alleen tot vernietiging van de beslissing kan leiden als er een causaal verband bestaat tussen de fout en de beslissing, in die zin dat door de procedurefout Achmea nadeel is toegebracht. Dat is hier niet het geval.
Zoals ook bij de mondelinge behandeling is besproken, heeft de derde expert de door Achmea bestreden versnellingskosten van € 174.100,00 al in zijn eerste conceptrapport als te vergoeden kosten meegenomen in de berekening die uitgaat van herstel en is daaraan door zijn bezoek aan de fabriek op 4 december 2023 niets veranderd. Achmea heeft zich ter zitting in dit verband afgevraagd of het niet toevallig is dat er niets is veranderd, maar zonder nadere toelichting, die ontbreekt, begrijpt de rechtbank daar niet uit dat Achmea stelt nadeel te hebben geleden door het bezoek van de derde expert. Dat Achmea die gelegenheid niet heeft aangegrepen om nogmaals haar standpunten in deze voor het voetlicht te brengen en te proberen de derde expert op andere gedachten te brengen over de versnellingskosten, komt voor haar rekening. In ieder geval is onaannemelijk dat de derde expert over de versnellingskosten anders zou hebben beslist als hij -al dan niet naar aanleiding van het bezwaar van Achmea- had afgezien van het fabrieksbezoek.
Overwogen wordt ook nog dat in het geval Achmea meende dat de derde expert met zijn voorstel om de fabriek te bezoeken de procedureregels met voeten zou treden, zoals zij heeft betoogd, voor haar de mogelijkheid openstond daar bij de Tuchtcommissie tegen op te komen. Zij heeft daar echter geen gebruik van gemaakt, maar is onder voorwaarden akkoord gegaan met het bezoek.
Uit dit alles volgt dat niet is komen vast te staan dat aan de wijze van totstandkoming van de beslissing van de derde expert zodanige gebreken kleven dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat Achmea aan die beslissing gebonden is.
De inhoud van de beslissing
4.8.
Voor vernietiging van de beslissing van de derde expert om een bedrag van € 174.100,00 als versnellingskosten/schadebeperkingskosten in de berekening mee te nemen, geldt dat het moet gaan om (een) gebrek(en) van zo ernstige aard dat gebondenheid aan de beslissing naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is doordat de grenzen waarbinnen redelijk denkende mensen van mening kunnen verschillen, zijn overschreden.. Dit leidt dus niet tot een volle toetsing van de beslissing. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Achmea met haar stellingen niet concreet, aan de hand van specifieke feiten en omstandigheden, uiteengezet dat de beslissing ernstig gebrekkig is, in die zin dat redelijk denkende mensen dit niet op deze wijze zouden doen.
Dat oordeel berust op het volgende.
4.9.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de derde expert niet buiten het bestek van zijn opdracht is getreden, zoals Achmea hem verwijt. Volgens Achmea bestond er geen dispuut over de reparatiekosten, maar alleen nog over de herstelperiode waarover de bedrijfsschade moet worden berekend. De derde expert had dus niet over de herstelkosten mogen oordelen en de versnellingskosten niet aan de bedrijfsschade mogen toevoegen, aldus Achmea. De Valk heeft dit weersproken en aangevoerd dat met name uit productie 17 van Achmea, een brief van de expert van Achmea, blijkt dat de experts het vrijwel nergens over eens waren.
4.10.
Voor het standpunt van Achmea is geen steun te vinden in de akte van disakkoord. In die akte is geen beperking te lezen in het verzoek aan de derde expert om de bedrijfsschade vast te stellen. De daarin door de experts vermelde schadebedragen omvatten de herstelkosten en de hersteltermijn.
De rechtbank maakt hieruit op dat het dispuut niet alleen ging over de hersteltermijn, maar ook over de herstelkosten en schadebeperkingskosten en dat de opdracht aan de derde expert de bedrijfsschade vast te stellen op al deze posten zag.
4.11.
Achmea richt zich verder tegen de beslissing van de derde expert, die in het definitieve rapport onverkort is gehandhaafd:
“In dat kader hou ik rekening met de extra kosten die gepaard gaan met herstel in de oude situatie. Herstel met de poederlakinstallatie kost op basis van de offerte van [bedrijf 1] d.d. 2 november 2021 EUR 374.100,00, dit is dus EUR 174.100,00 meer dan de vastgestelde dagwaarde. In de berekening die als uitgangspunt herstel van de bestaande installatie kent, dient rekening te worden gehouden met deze versnellingskosten”.
4.12.
Achmea is van mening dat uitsluitend de dagwaarde van € 200.000,00 voor vergoeding in aanmerking komt op basis van de polisvoorwaarden. Het gaat volgens Achmea hier niet om daadwerkelijk gemaakte herstelkosten. Daarnaast stelt Achmea dat reparatiekosten ook geen bedrijfsschade zijn, dus op die grond niet voor vergoeding in aanmerking komen volgens de relevante polisvoorwaarden. Achmea heeft naar aanleiding van het concept rapport van de derde expert, deze bezwaren ook in een uitgebreide reactie aan de derde expert kenbaar gemaakt.
4.13.
De derde expert heeft in de definitieve versie van het rapport weergegeven wat partijen over dit geschilpunt hebben aangevoerd (pagina 10/13 van het rapport d.d. 27 december 2023, productie 7 bij dagvaarding). Vervolgens vermeldt de derde expert als oordeel:
“Ik ben van mening dat wanneer de benodigde periode voor herstel van de bestaande installatie korter is dan de periode voor levering, montage en ingebruikname van een nieuwe installatie ook de eventueel kosten die verzekerde in dat geval dient te maken bovenop de vastgestelde dagwaarde in ogenschouw dienen te worden genomen. Dit zijn immers kosten die verzekerde in dat geval maakt om de bedrijfsschade te beperken.
In dit geval heeft verzekerde geopteerd voor een ander scenario, namelijk de aanschaf van een geheel nieuwe installatie, hetgeen gepaard is gegaan met een forse investering. Dit laat onverlet dat wanneer het uitgangspunt van de berekening van de bedrijfsschade gebaseerd is op herstel van de bestaande installatie ook alle kosten die men in dit scenario zou hebben gemaakt in de bedrijfsschade dienen te worden betrokken”.
4.14.
Uit voornoemd oordeel van de derde expert blijkt dat hij de standpunten van partijen heeft geanalyseerd en beoordeeld, en dat dit tot het in de vorige rechtsoverweging weergegeven oordeel heeft geleid. Het standpunt van Achmea dat de polisvoorwaarden voorschrijven dat het moet gaan om daadwerkelijk gemaakte kosten, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat sprake is van een ernstig inhoudelijk gebrek aan de beslissing. Immers gaat het in het rapport van de derde expert om de berekening van twee hypothetische scenario’s, om zo vervolgens te kunnen vaststellen wat de meest economische optie van schade-uitkering voor Achmea is. Zoals in rechtsoverweging 4.2 is weergegeven kijkt de derde expert ook naar de twee verschillende scenario’s, zonder daarbij de daadwerkelijk gemaakte keuzes van De Valk te betrekken. Het schadebedrag in beide scenario’s wordt zuiver theoretisch berekend. De beslissing van de derde expert om in scenario 1 kosten om de bedrijfsschade te beperken mee te nemen -welke kosten in werkelijkheid niet zijn gemaakt- is naar het oordeel van de rechtbank geen gebrek van zo ernstige aard dat gebondenheid aan de beslissing naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is doordat de grenzen waarbinnen redelijk denkende mensen van mening kunnen verschillen, zijn overschreden. Ook de stelling van Achmea dat bedrijfsschade omschreven wordt als “De vermindering van de brutowinst” in de polisvoorwaarden maakt het voorgaande niet anders. De kosten die de derde expert heeft meegenomen, betreffen geen kosten van bedrijfsschade an sich, maar zijn kosten om de bedrijfsschade te beperken. De bedrijfsschade ziet (naast de dagwaarde) op de periode waarover de uitbestedingskosten aan De Valk vergoed moeten worden. Dat is in scenario 1 (tot 1 april 2022) twee maanden korter dan ten opzichte van scenario 2 (5 juni 2022). Die twee maanden zien op (zoals Achmea ter zitting heeft aangegeven) uitbestedingskosten van ongeveer € 400.000,00, welke kosten in scenario 1 niet vergoed hoeven worden omdat de poederlakinstallatie eerder (ten opzichte van scenario 2) operationeel is. De gedachtegang van de deskundige dat tegenover het eerder operationeel krijgen van de poederlakinstallatie versnellingskosten in het kader van schadebeperking staan, is naar het oordeel van de rechtbank geen overschrijding van de grenzen waarbinnen redelijk denkende mensen van mening kunnen verschillen.
4.15.
Nu zich hier niet de situatie voordoet dat geen redelijk denkend mens dit op deze wijze zou doen en ook niet is komen vast te staan dat aan de wijze van totstandkoming ernstige gebreken kleven, faalt het verweer van Achmea dat de beslissing vernietigd moet worden en zij daaraan niet gebonden is.
Achmea zal veroordeeld worden tot betaling van het bedrag van € 174.100,00. De rente zal worden toegewezen vanaf 7 maart 2024, omdat Achmea bij brief van deze datum De Valk heeft bericht zich niet gebonden te achten aan de beslissing van de derde expert.
Expertisekosten
4.16.
De vordering Achmea te veroordelen tot betaling van een bedrag aan onvergoed gebleven kosten van [naam 7] , de expert van De Valk, zal worden afgewezen.
De Valk heeft aangevoerd dat Achmea op basis van de polisvoorwaarden gehouden is tot integrale vergoeding van de door haar gemaakte expertkosten, maar dat Achmea dit ten onrechte weigert met een beroep op de bepaling dat de kosten vergoed moeten worden tot en met de kosten van haar, Achmeas, expert, en dat de hogere kosten voor rekening van verzekerde blijven. Volgens De Valk kan Achmea zich hier niet op beroepen, omdat zij door gebruik te maken van in house experts kan profiteren van meer gunstige tarieven, maar vooral omdat de expert van Achmea voortijdig zijn werkzaamheden heeft beëindigd.
Achmea heeft dat laatste weersproken en aangevoerd dat het enkele feit dat haar expert niet deel heeft genomen aan het bezoek op 4 december 2023 niet het verschil in kosten van € 17.894,25 kan verklaren. Dit nog afgezien van het feit dat De Valk bij die bespreking met twee experts aanwezig was, wat volgens Achmea onnodig was en voor onredelijke kosten heeft gezorgd.
Achmea is uitgegaan van het in overleg met De Valk goedgekeurde aantal van 142 uren, waarin een toeslag van 30% op de uren zit. Zij is bereid nog een toeslag van 30% te rekenen over de arbitrage uren en komt daarmee op een maximale vergoeding van 150 uren. De Valk zal een vergoeding ontvangen van 150 uren tegen € 165,00 is € 24.700,00, zo heeft Achmea in haar brief van 7 maart 2024 aan De Valk meegedeeld.
4.17.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft Achmea aldus voldoende rekening gehouden met de bijzonderheden in de zaak. De Valk heeft geen bezwaar gemaakt tegen het gehanteerde uurtarief van € 165,00 zodat niet relevant is of Achmea haar experts een lager tarief betaalt. De Valk heeft alleen een factuur voor 258,45 uur á € 165,00 = € 42.644,25 exclusief btw in het geding gebracht. Iedere verdere specificatie ontbreekt, zodat niet nagegaan kan worden hoeveel tijd gerekend is voor het bezoek in december 2023 en of extra kosten zijn gemaakt door de inschakeling van een tweede expert. Door geen verdere verklaring te geven voor het aantal in rekening gebrachte uren en deze niet nader te specificeren heeft De Valk haar vordering na betwisting onvoldoende onderbouwd, zodat zij zal worden afgewezen.
4.18.
De buitengerechtelijke incassokosten zullen als onvoldoende weersproken worden toegewezen voor een bedrag van € 2.516,00, welk bedrag is berekend aan de hand van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De rentevordering daarover zal als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.
4.19.
Achmea zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure (inclusief nakosten). De proceskosten van De Valk worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
112,37
- griffierecht
6.617,00
- salaris advocaat
3.858,00
(2 punten × € 1.929,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
10.765,37

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt Achmea om aan De Valk te betalen een bedrag van € 174.100,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 7 maart 2024, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt Achmea om aan De Valk te betalen een bedrag van € 2.516,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van 2 juli 2024, tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt Achmea in de proceskosten van € 10.765,37, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als Achmea niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J.M. Weijnen, mr. M. Stempher en mr. F.M.C. Boesberg en in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2025.
Ap/fb/ma/aw