ECLI:NL:RBGEL:2025:5950

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 juli 2025
Publicatiedatum
23 juli 2025
Zaaknummer
123022-24
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van noodweer en noodweerexces in een mishandelingszaak

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 21 juli 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling. De verdachte heeft op 26 juli 2023 in Wageningen het slachtoffer, [slachtoffer], mishandeld door haar te schoppen of te trappen. De rechtbank heeft het beroep op noodweer verworpen, maar het beroep op noodweerexces geaccepteerd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in een panieksituatie handelde, veroorzaakt door een eerdere wederrechtelijke aanranding van haarzelf en haar zoon. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte het slachtoffer heeft mishandeld, maar oordeelde dat zij niet strafbaar was vanwege het geslaagde beroep op noodweerexces. De benadeelde partij, [slachtoffer], had een vordering tot schadevergoeding ingediend, maar werd niet-ontvankelijk verklaard omdat er geen straf of maatregel aan de verdachte werd opgelegd. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en de vordering van de benadeelde partij afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05/123022-24
Datum uitspraak : 21 juli 2025
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1967 in [geboorteplaats] ,
wonende aan het [adres] , [postcode] [woonplaats] .
Raadsvrouw: mr. M.H.A. Dibbits, advocaat in Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 26 juli 2023 te Wageningen [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] een of meerdere malen tegen het lichaam, te schoppen/trappen.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer] . Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep op noodweer(exces) niet kan slagen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken, omdat haar een geslaagd beroep op noodweer toekomt. Subsidiair heeft zij gesteld dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat de overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging het onmiddellijk gevolg was van een hevige gemoedsbeweging, die was veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding van het lijf van verdachte en haar zoon.
Beoordeling door de rechtbank
Aangeefster [slachtoffer] heeft verklaard dat zij op 26 juli 2023 aan de Rooseveltweg in Wageningen werd uitgescholden door [naam 1] , een zoon van verdachte [verdachte] . Zij liep vervolgens naar hem toe, sprak hem aan en vervolgens kwam verdachte [verdachte] naar haar toe. Er ontstond een gevecht waarbij [slachtoffer] ten val kwam en daarna herinnerde zij niets meer. Na het incident had zij onder meer pijn in haar nek. Van haar schoondochter hoorde ze later dat verdachte op haar in had getrapt. [2]
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij op 26 juli 2023 aan de Rooseveltweg zag dat er een gevecht ontstond tussen twee groepen personen. Getuige had de indruk dat het om twee groepen ging van ieder twee mannen en een vrouw. Hij heeft verklaard dat een blanke vrouw – in de leeftijd van eind 50 en met kort grijs haar – op de grond lag en dat een andere blanke vrouw op haar lichaam en/of hoofd trapte. De andere vrouw [de rechtbank begrijpt: degene die trapte] had een snee onder haar oog en die bloedde hevig. De vrouw met het bebloede oog was rond de 60 jaar en had langer zwart haar. [3]
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij zag dat [naam 3] [de rechtbank begrijpt een zoon van verdachte] een harde duw kreeg van een man en een andere man ineens een stok in zijn handen had waarmee hij zowel [verdachte] [de rechtbank begrijpt verdachte] als [naam 3] een klap gaf. Hij zag namelijk dat de man [verdachte] een harde klap tegen haar linkeroog gaf met de stok en zag dat [verdachte] heftig bloedde door de harde klap met de stok. Hij zag dat [verdachte] de vrouw van [naam 2] [de rechtbank begrijpt aangeefster [slachtoffer] ] een schop heeft gegeven. Dit was al nadat [verdachte] de klap met de stok had gekregen. [4]
Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat hij geschreeuw vanaf de Rooseveltweg hoorde komen. Hij keek toen vanaf zijn balkon naar de Rooseveltweg en zag dat er twee groepen personen op de stoep stonden. De groepen personen schreeuwen over en weer. Getuige zag dat een man met een stok zwaaiende bewegingen maakte richting andere mensen. Vervolgens kwam er een man bij de groepen en die sloeg direct een andere man, waarna een gevecht ontstond. Getuige zag vervolgens dat de eerdergenoemde man die een stok had andere mensen met een stok sloeg. [5]
Verdachte heeft verklaard dat zij, toen zij met haar twee zoons en een vriend van haar man over de Rooseveltstraat liep, zag dat [naam 2] een snijdende beweging langs zijn keel maakte. Vervolgens liepen er meerdere personen in haar richting, waaronder de zoon van [naam 2] . Eén van deze personen pakte haar zoon en sloeg hem meerdere keren. Zij wilde hem helpen en toen voelde ze ineens een harde klap tegen haar linkeroog. Zij had direct veel pijn aan haar linkeroog, zag allemaal bloed en kon daarna niets meer zien. Daarop trapte zij van zich af en ze raakte iemand die op de grond lag. [6]
Noodweer
De rechtbank ziet zich eerst voor de vraag gesteld of sprake was van noodweer en zij overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank gaat uit van de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden.
Verdachte was met onder andere haar twee zoons op de Rooseveltweg. Er kwamen meerdere personen op hen af, waaronder twee mannen en één vrouw. De rechtbank begrijpt dat onder deze personen in ieder geval aangeefster [slachtoffer] was. Eén van de zoons van verdachte werd geslagen door één van deze personen. Toen verdachte haar zoon wilde helpen sloeg één van de personen uit de andere groep met een stok tegen of in verdachtes oog, waarna zij hevig bloedde en niets meer zag. Daarop trapte verdachte van zich af en raakte iemand die op de grond lag.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het slaan met de stok tegen verdachte en haar zoon worden gekwalificeerd als een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eigen en een anders lijf. Echter, is de rechtbank van oordeel dat die aanranding was geëindigd op het moment dat verdachte om zich heen trapte. [slachtoffer] lag namelijk op dat moment op de grond en uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt niet dat zij of iemand anders verdachte of haar zoons op dat moment aanviel of dat dreigde te doen. Omdat de aanval was geëindigd, was er geen noodzaak meer voor verdachte om zich tegen die aanval te verdedigen.
Het beroep op noodweer wordt dan ook verworpen en de rechtbank acht op grond van bovenvermelde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft mishandeld door haar te trappen.
Noodweerexces
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of sprake is van noodweerexces. Omwille van de leesbaarheid van dit vonnis zal de rechtbank het beroep op noodweerexces hier bespreken.
Van verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging (noodweerexces) kan onder meer sprake zijn indien – zoals in het onderhavige geval – op het tijdstip van de aan de verdachte verweten gedraging de noodweersituatie is geëindigd en derhalve de noodzaak tot verdediging niet meer bestaat. Daarvoor is nodig dat de verweten gedragingen het onmiddellijk gevolg zijn geweest van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding.
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk geworden dat de verdachte verweten gedraging het onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging, veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding van haarzelf en haar zoon. Uit het bovenstaande volgt namelijk dat eerst de zoon van verdachte werd geslagen en dat verdachte daarna met een stok in/tegen haar oog werd geslagen, waardoor zij hevige pijn had en niets meer zag. Het is aannemelijk dat zij door de aanval waardoor zij niets meer kon zien in paniek is geraakt en daardoor van zich af heeft getrapt. Daarbij heeft zij aangeefster – die op de grond lag – geraakt. Deze overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging is naar het oordeel van de rechtbank verontschuldigbaar, omdat die is veroorzaakt doordat verdachte in paniek is geraakt vanwege de aanval die kort daarvoor had plaatsgevonden.
Het vorenstaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep op noodweerexces slaagt, waardoor verdachte niet strafbaar is en dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
zij op
of omstreeks26 juli 2023 te Wageningen [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] een of meerdere malen tegen het lichaam, te schoppen/trappen.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Eenvoudige mishandeling.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is – zoals hierboven reeds overwogen – niet strafbaar, nu haar een geslaagd beroep op noodweerexces toekomt.

7.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in verband met het tenlastegelegde een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 400,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen voor een bedrag van € 200,-, met toekenning van de wettelijke rente. Zij vordert daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Voor het overige deel aan immateriële schade heeft de officier van justitie verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering te verklaren, vanwege het eigen aandeel van de benadeelde partij en omdat het letsel van de benadeelde partij ook is toe te rekenen aan een ander.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard.
Overweging van de rechtbank
Ingevolge artikel 361, tweede lid, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafvordering is een benadeelde partij alleen ontvankelijk in haar vordering indien de verdachte enige straf of maatregel wordt opgelegd, of indien toepassing wordt gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Er wordt aan verdachte geen straf of maatregel opgelegd en evenmin wordt toepassing gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Gelet op het vorenstaande is de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

8.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte niet strafbaar voor het bewezenverklaarde en ontslaat verdachte voor dit feit van alle rechtsvervolging;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering tot immateriële schade.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J.M. Doon (voorzitter), mr. M.G.E. ter Hart en mr. A.T.G. van Wandelen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Hessel, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 juli 2025.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2023418570, gesloten op 14 januari 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer] , p. 22-24.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 103.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 73.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , p. 122-123.
6.Proces-verbaal van verhoor [verdachte] , p. 78-79 en de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 7 juli 2025.