ECLI:NL:RBGEL:2025:5921

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
23 juli 2025
Zaaknummer
444535
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding koopovereenkomst en betaling contractuele boete na niet tijdig inroepen financieringsvoorbehoud

In deze zaak vorderen de verkopers, [eiser 1] en [eiser 2], betaling van een contractuele boete van € 60.000,00 van de koper, [gedaagde], omdat deze de woning niet heeft afgenomen. De koper stelt dat zij zich op het financieringsvoorbehoud heeft beroepen, maar de rechtbank oordeelt dat dit niet tijdig en dus niet rechtsgeldig is gebeurd. De verkopers hebben op 9 september 2024 de koopovereenkomst ontbonden en vorderen nu de boete. De rechtbank concludeert dat de koper in verzuim is geraakt door niet mee te werken aan de eigendomsoverdracht en dat de boete, hoewel verschuldigd, gematigd wordt tot € 10.000,00. De rechtbank wijst de vorderingen van de verkopers toe, inclusief de proceskosten en wettelijke rente over de boete.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/444535 / HA ZA 24-580
Vonnis van 9 juli 2025
in de zaak van

1.[eiser 1],

te [woonplaats],
2.
[eiser 2],
te [woonplaats],
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eiser 1] en [eiser 2],
advocaat: mr. R.A.F. Willems,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
advocaat: mr. A.M. Smetsers.

1.De zaak in het kort

1.1.
[gedaagde] heeft een woning gekocht van [eiser 1] en [eiser 2] voor € 600.000,00. De schriftelijke koopovereenkomst bevat een financieringsvoorbehoud. Dat voorbehoud houdt kort gezegd in dat [gedaagde] de koopovereenkomst kon ontbinden als zij uiterlijk op 8 mei 2024 geen hypotheek voor de volledige koopprijs zou krijgen. Volgens [gedaagde] is die termijn verlengd.
1.2.
Deze zaak gaat over de vraag of [gedaagde] op tijd een beroep heeft gedaan op het financieringsvoorbehoud door op 13 juni 2024 het voorbehoud in te roepen. Volgens [eiser 1] en [eiser 2] is dat niet het geval. Zij menen dan ook dat [gedaagde] onterecht de ontbinding van de koopovereenkomst heeft ingeroepen en vorderen in deze procedure betaling door [gedaagde] van de contractuele boete van 10% van de koopsom, € 60.000,00.
1.3.
De rechtbank zal oordelen dat [gedaagde] het financieringsvoorbehoud niet op tijd en dus niet rechtsgeldig heeft ingeroepen. [gedaagde] is daarom de boete verschuldigd, die de rechtbank zal matigen tot een bedrag van € 10.000,00.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 12 februari 2025,
- het verkorte proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 28 mei 2025.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
Op 30 april 2024 hebben [eiser 1] en [eiser 2] (als verkopers) en [gedaagde] (als koper) een koopovereenkomst gesloten met betrekking tot de woning aan [adres] voor een koopsom van € 600.000,00. [eiser 1] en [eiser 2] zijn bij de verkoop bijgestaan door een makelaar.
3.2.
In de schriftelijke koopovereenkomst, die is gebaseerd op de NVM-model koopovereenkomst zijn, voor zover van belang, de volgende artikelen opgenomen:
Artikel 4 Eigendomsoverdracht
4.1.
De akte van levering zal worden gepasseerd op
3 juni 2024of zoveel eerder of later als partijen tezamen nader overeenkomen (…).
artikel 11 Ingebrekestelling/ Ontbinding
11.1.
Indien één van partijen, na in gebreke te zijn gesteld, gedurende acht dagen nalatig is of blijft in de nakoming van één of meer van diens uit deze koopovereenkomst voortvloeiende verplichtingen, kan de wederpartij van de nalatige partij deze koopovereenkomst zonder rechterlijke tussenkomst kan ontbinden door middel van een schriftelijke verklaring aan de nalatige partij.
11.2.
Ontbinding op grond van tekortkoming is slechts mogelijk is na voorafgaande ingebrekestelling. Bij ontbinding van de koopovereenkomst op grond van toerekenbare tekortkoming zal de nalatige partij ten behoeve van de wederpartij een zonder rechterlijke tussenkomst terstond opeisbare boete van tien procent (10%) van de koopsom verbeuren (…).
artikel 15 Ontbindende voorwaarden
15.1.
Deze koopovereenkomst kan door koper worden ontbonden indien uiterlijk:
a. op
8 mei 2024koper voor de financiering van de onroerende zaak voor een bedrag van
koopsomgeen bindend aanbod tot een hypothecaire geldlening van een erkende geldverstrekkende bankinstelling heeft verkregen (…).
[…]
15.3
Partijen verplichten zich over en weer al het redelijk mogelijke te doen teneinde de hierboven bedoelde financiering (…) te verkrijgen. De partij die de ontbinding inroept, dient er zorg voor te dragen dat de mededeling dat de ontbinding wordt ingeroepen, uiterlijk op de
dezelfdewerkdag na de datum waarvan in de betreffende ontbindende voorwaarde sprake is door de wederpartij of diens makelaar is ontvangen.
Deze mededeling dient schriftelijk en goed gedocumenteerd via gangbare communicatiemiddelen te geschieden. Indien koper de ontbinding wenst in te roepen als gevolg van het (tijdig) ontbreken van een financiering als bedoeld in artikel 15.1 onder sub a. wordt, tenzij partijen anders overeenkomen, onder ‘goed gedocumenteerd’ verstaan dat één afwijzing van een erkende geldverstrekkende bankinstelling aan verkoper of diens makelaar dient te worden overgelegd.
In aanvulling hieropkomen partijen overeen dat koper de/het volgende stuk(ken) dient over te leggen om te voldoen aan het vereiste van ‘goed gedocumenteerd’:
een afwijzingsbrief van de geldverstrekkende instelling waarin tenminste het onderpand, de personalia van de aanvrager en de aan te vragen hypotheeksom zijn opgenomen.
3.3.
Op 8 mei 2024 in de avond heeft [gedaagde] de makelaar van [eiser 1] en [eiser 2] gemaild dat zij de ontbindende voorwaarden voor de zekerheid met een week wil verlengen omdat haar hypotheekadviseur ziek is en zij daardoor nog geen duidelijkheid heeft over de financiering.
3.4.
Op 15 mei 2024 heeft [gedaagde] de makelaar van [eiser 1] en [eiser 2] gemaild dat zij de ontbindende voorwaarden opnieuw met een week moet verlengen, ditmaal omdat de bank een prognose van haar bedrijf wil zien voor het jaar 2024.
3.5.
Op 22 mei 2024 heeft [gedaagde] de makelaar van [eiser 1] en [eiser 2] per e-mail bericht dat zij de eindstreep helaas nog niet heeft gehaald, omdat de ING meer wil weten over de cijfers van haar bedrijf. In de e-mail staat verder dat [gedaagde] een andere hypotheekadviseur in de arm heeft genomen, dat die adviseur maximaal om een week uitstel heeft gevraagd en dat als [eiser 1] en [eiser 2] hier niet in mee willen gaan, [gedaagde] genoodzaakt is de koop te ontbinden.
3.6.
Op 25 mei 2024 heeft [eiser 2] [gedaagde] via WhatsApp gevraagd of de financiering op tijd gaat lukken voor 3 juni.
3.7.
Vervolgens heeft [gedaagde] [eiser 2] via WhatsApp bericht dat het haar niet is gelukt de hypotheek rond te krijgen, omdat de cijfers van haar bedrijf na de zoveelste berekening niet kloppen. In het bericht staat verder dat [gedaagde] dit nog wel door een andere boekhouder kan laten doen, maar dat daar geen tijd meer voor is aangezien de voorwaarden die dag aflopen en dat zij hoopt dat [eiser 1] en [eiser 2] haar daarom nog een week kunnen geven.
3.8.
In reactie op dit bericht heeft [eiser 2] [gedaagde] op 30 mei 2024 via WhatsApp geschreven dat zij even heeft gewacht met reageren totdat ze zelf meer nieuws had, dat zij zelf gelukkig 1,5 week uitstel heeft gekregen van de verkopers van haar appartement en dat zij hoopt dat het [gedaagde] lukt ‘het in de tussentijd rond te krijgen’.
3.9.
Op 13 juni 2024 heeft [gedaagde] de makelaar van [eiser 1] en [eiser 2] via WhatsApp bericht dat zij heeft begrepen dat hij bij haar hypotheekadviseur heeft aangegeven dat de ontbindende voorwaarden vorige week zijn afgelopen, dat zij dat vreemd vindt omdat hij zelf met het voorstel kwam om ‘het met 2 weken te verlengen’ en dat dat zou betekenen dat ‘het gisteren is verlopen’.
3.10.
De makelaar van [eiser 1] en [eiser 2] heeft diezelfde dag op dit bericht geantwoord dat de 2 weken verlenging zag op de overdracht en dat de financieringstermijn ‘vorige week woensdag’ verliep. Daarop heeft [gedaagde] de makelaar gevraagd waarom hij, als het zo zou zijn dat de financieringstermijn verlopen is, daar dan geen contact over heeft opgenomen. Verder heeft [gedaagde] geschreven dat het duidelijk is dat de termijn niet verlengd gaat worden, dat dat betekent dat zij de overeenkomst ‘vandaag’ opzegt en dat de makelaar daarover een bericht van haar zal ontvangen.
3.11.
Op 13 juni 2024 in de avond heeft [gedaagde] de makelaar van [eiser 1] en [eiser 2] gemaild dat de ontbindende voorwaarden zoals afgesproken ‘gisteren’ afliepen, dat het haar niet is gelukt om de financiering rond te krijgen en dat zij de koop daarom ontbindt. Bij de e-mail is een afwijzing van een bank gevoegd, inclusief de onderliggende hypotheekaanvraag. In de afwijzing van de bank staat dat de aanvraag niet mogelijk is vanwege een cijfercodering BKR en ook niet verder in behandeling zal worden genomen.
3.12.
Op 14 juni 2024 heeft de makelaar van [eiser 1] en [eiser 2] [gedaagde] er per e-mail op gewezen dat de ontbindingstermijn reeds verstreken is. Ook heeft hij [gedaagde] erop gewezen dat haar vorige hypotheekadviseur met hem heeft gedeeld dat de BKR-notering is vervallen en alleen nog verwijderd hoeft te worden en dat de ING haar een hypotheek wil verstrekken wanneer de codering definitief verwijderd is. Volgens de makelaar is het dan ook mogelijk dat [gedaagde] de financiering alsnog rond krijgt. De makelaar heeft aan [gedaagde] voorgesteld met de verkopers in gesprek te gaan om tot een oplossing te komen.
3.13.
In reactie op deze e-mail heeft [gedaagde] de makelaar van [eiser 1] en [eiser 2] op 17 juni 2024 bericht dat zij het daar niet mee eens is, omdat andere afspraken zijn gemaakt. In de e-mail staat ook dat [gedaagde] niet weet waarover partijen het moeten gaan hebben, aangezien zij een afwijzing van de bank heeft ontvangen.
3.14.
Op 17 juni 2024 heeft de makelaar van [eiser 1] en [eiser 2] [gedaagde] een brief gestuurd. In die brief staat dat [gedaagde] is tekortgeschoten, omdat zij de ontbinding te laat heeft ingeroepen en zij daarnaast niet bij de notaris is verschenen voor de overdracht van de woning. [gedaagde] is gesommeerd haar verplichtingen binnen 8 dagen alsnog na te komen.
3.15.
Bij brief van 9 september 2024 heeft de advocaat van [eiser 1] en [eiser 2] [gedaagde] bericht dat [eiser 1] en [eiser 2] de koopovereenkomst tussen partijen ontbinden en dat [gedaagde] als gevolg daarvan een boete verbeurt van 10% van de koopsom, hetgeen neerkomt op een bedrag van € 60.000,00. In de brief is [gedaagde] gesommeerd het bedrag van € 60.000,00 binnen 14 dagen te betalen. [gedaagde] heeft dit bedrag niet betaald.
3.16.
Op 20 september 2024 hebben [eiser 1] en [eiser 2] een akte van verdeling getekend, waarin de woning is toebedeeld aan [eiser 1].

4.Het geschil

4.1.
[eiser 1] en [eiser 2] vorderen dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht verklaart dat de koopovereenkomst tussen partijen bij brief van 9 september 2024 is ontbonden dan wel subsidiair dat de rechtbank de ontbinding van de overeenkomst uitspreekt,
[gedaagde] veroordeelt tot betaling van de contractuele boete van € 60.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente,
[gedaagde] veroordeelt tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van € 1.663,75, te vermeerderen met de wettelijke rente,
[gedaagde] veroordeelt in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2.
Aan deze vorderingen leggen [eiser 1] en [eiser 2] het volgende ten grondslag. [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de koopovereenkomst door niet mee te werken aan levering van de woning. [gedaagde] heeft te laat een beroep gedaan op het financieringsvoorbehoud. [eiser 1] en [eiser 2] hebben [gedaagde] in gebreke gesteld. Aan die ingebrekestelling heeft [gedaagde] geen gehoor gegeven, zodat zij in verzuim is geraakt. Omdat [gedaagde] is tekortgeschoten en in verzuim is geraakt, hebben [eiser 1] en [eiser 2] de koopovereenkomst op 9 september 2024 ontbonden. Als gevolg van de ontbinding is [gedaagde] een contractuele boete van 10% van de koopprijs, te weten € 60.000,00, verschuldigd. [eiser 1] en [eiser 2] maken aanspraak op betaling van de boete door [gedaagde].
4.3.
[gedaagde] voert verweer. Zij stelt zich op het standpunt dat zij de boete niet verschuldigd is, omdat zij zich rechtsgeldig op het financieringsvoorbehoud heeft beroepen en de koopovereenkomst dus niet (meer) hoefde na te komen. Als de rechtbank oordeelt dat [gedaagde] wel verplicht is de boete te betalen, dient die boete volgens [gedaagde] te worden gematigd.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
In artikel 15 van de tussen partijen gesloten koopovereenkomst is een financieringsvoorbehoud opgenomen. Volgens die bepaling kan [gedaagde] de overeenkomst ontbinden als zij uiterlijk op 8 mei 2024 geen hypotheek voor de volledige koopprijs heeft verkregen. Indien [gedaagde] de ontbinding inroept, dient zij er volgens artikel 15.3. voor te zorgen dat de mededeling dat de ontbinding wordt ingeroepen ‘uiterlijk op de
dezelfdewerkdag na de datum waarvan in de betreffende ontbindende voorwaarde sprake is door de wederpartij of diens makelaar is ontvangen’.
5.2.
Tussen partijen is in geschil of [gedaagde] zich tijdig en rechtsgeldig op het financieringsvoorbehoud heeft beroepen. De stelplicht en bewijslast daartoe rusten op [gedaagde], omdat zij zich ter bevrijding van haar verplichtingen uit de koopovereenkomst op het vervuld zijn van die ontbindende voorwaarde beroept.
Financieringsvoorbehoud
5.3.
[gedaagde] voert aan dat de termijn voor de afloop van het financieringsvoorbehoud van 8 mei 2024 met instemming van [eiser 1] en [eiser 2] meerdere keren is verlengd, uiteindelijk tot en met 12 juni 2024. [gedaagde] heeft (de makelaar van) [eiser 1] en [eiser 2] op 13 juni 2024 meegedeeld dat zij het financieringsvoorbehoud inroept. Artikel 15.3 moet zo worden gelezen dat de mededeling van ontbinding uiterlijk één werkdag na de datum van het financieringsvoorbehoud moet zijn gedaan. De afloopdatum voor het tijdig inroepen van het financieringsvoorbehoud was in dit geval 12 juni 2024, zodat de mededeling van ontbinding (uiterlijk) op 13 juni 2024 moest zijn gedaan. Volgens [gedaagde] heeft zij zich dan ook tijdig en rechtsgeldig op het financieringsvoorbehoud beroepen.
5.4.
[eiser 1] en [eiser 2] betwisten dat de termijn voor de afloop van het financieringsvoorbehoud is verlengd. Volgens hen heeft [gedaagde] zich reeds daarom niet rechtsgeldig op het voorbehoud beroepen. Ook als het financieringsvoorbehoud wel zou zijn verlengd tot en met 12 juni 2024, heeft [gedaagde] zich niet tijdig en rechtsgeldig op het voorbehoud beroepen. In artikel 15.3 staat immers dat de ontbinding moet worden meegedeeld ‘uiterlijk op de dezelfde werkdag na de datum’ van de afloop van het financieringsvoorbehoud. Daarmee hebben partijen bedoeld dat de mededeling van ontbinding op dezelfde werkdag als de dag waarop de termijn van het financieringsvoorbehoud verstrijkt, moet worden gedaan. Dat partijen die bedoeling hebben gehad is ook duidelijk, nu partijen gebruik hebben gemaakt van een modelkoopovereenkomst en de makelaar op de stippellijn die in het model in artikel 15.3 was opgenomen ‘dezelfde’ heeft ingevuld. Daarbij zijn per abuis de woorden ‘de’ en ‘na’ uit het model blijven staan. Als partijen zouden hebben bedoeld dat de mededeling van ontbinding op de eerste werkdag na het verstrijken van de termijn van het financieringsvoorbehoud had moeten worden gedaan, zoals [gedaagde] stelt, had de makelaar op de stippellijn wel ‘eerste’ en niet ‘dezelfde’ ingevuld. Als het voorbehoud al tot en met 12 juni 2024 verlengd zou zijn, had [gedaagde] de ontbinding dus uiterlijk op 12 juni 2023 moeten meedelen. Zij heeft echter pas op 13 juni 2024, en dus niet tijdig, een mededeling van ontbinding gedaan. Ook daarom heeft [gedaagde] zich niet rechtsgeldig op het financieringsvoorbehoud beroepen, aldus [eiser 1] en [eiser 2].
5.5.
Vast staat dat [gedaagde] op 13 juni 2024 een mededeling van ontbinding heeft gedaan aan de makelaar van [eiser 1] en [eiser 2]. Zelfs als zou worden uitgegaan van de lezing van [gedaagde] van artikel 15.3 dat de mededeling van ontbinding uiterlijk één werkdag na de datum van het financieringsvoorbehoud moest zijn gedaan, was die mededeling alleen tijdig als komt vast te staan dat het financieringsvoorbehoud tot en met 12 juni 2024 is verlengd. Naar het oordeel van de rechtbank komt dit niet vast te staan, zoals de rechtbank hierna toelicht. Daarom kan in het midden blijven op welk moment de mededeling van ontbinding gelet op de redactie van artikel 15.3 uiterlijk gedaan moest zijn.
5.6.
[gedaagde] heeft zich bij conclusie van antwoord aanvankelijk op het standpunt gesteld dat de termijn voor de afloop van het financieringsvoorbehoud van 8 mei 2024 twee keer met één week is verlengd, eerst tot en met 15 mei 2024 en daarna tot en met 22 mei 2024, dat de termijn vervolgens op 22 mei 2024 is verlengd tot en met 3 juni 2024 en dat daarna nog een verlenging van twee weken is overeengekomen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] gesteld dat de termijn voor de afloop van het voorbehoud twee keer met één week is verlengd, eerst tot en met 15 mei 2024 en daarna tot en met 22 mei 2024, dat zij de makelaar van [eiser 1] en [eiser 2] op 22 mei 2024 heeft gevraagd de termijn voor de afloop van het voorbehoud met één week te verlengen en dat die termijn op voorstel van de makelaar toen met twee weken - en dus tot en met 5 juni 2024 - is verlengd. Dit correspondeert niet met de stelling van [gedaagde] bij conclusie van antwoord dat de termijn op 22 mei tot en met 3 juni 2024 verlengd is. Ook valt dit niet te rijmen met het bericht dat [gedaagde] [eiser 2] in de periode tussen 25 mei 2024 en 30 mei 2024 via WhatsApp heeft gestuurd, waarin zij schrijft dat de ontbindende voorwaarden ‘vandaag’ aflopen en dat zij hoopt dat [eiser 1] en [eiser 2] haar nog een week kunnen geven (zie hiervoor onder 3.7). Als de makelaar op 22 mei 2024 akkoord zou zijn gegaan met een verlenging van de termijn met twee weken tot en met
5 juni 2024, dan had [gedaagde] in de periode tussen 25 mei 2024 en 30 mei 2024 immers niet om een week verlenging hoeven te vragen. De rechtbank heeft [gedaagde] ter zitting gevraagd hoe het WhatsApp bericht zich verhoudt tot haar stelling dat de termijn op 22 mei 2024 met twee weken verlengd zou zijn. Naar aanleiding daarvan heeft [gedaagde] de (nieuwe) stelling ingenomen dat de termijn voor de afloop van het financieringsvoorbehoud tot en met 29 mei 2024 telkens met één week is verlengd en dat de termijn op 29 mei 2024 met twee weken is verlengd.
De stellingen van [gedaagde] over de gang van zaken met betrekking tot het verlengen van de termijn voor de afloop van het financieringsvoorbehoud zijn aldus inconsistent en stemmen niet met elkaar overeen. Voor deze tegenstrijdigheid in haar stellingen heeft [gedaagde] geen afdoende verklaring gegeven. Evenmin heeft zij gemotiveerd waarom haar eerdere stellingen over het verlengen van de termijn ter zijde geschoven zouden moeten worden en haar laatste stelling dat de termijn telkens met één week is verlengd tot en met
29 mei 2024 en op 29 mei 2024 nog eens met twee weken is verlengd tot en met 12 juni 2024, gevolgd zou moeten. Dat de termijn voor de afloop van het voorbehoud op 29 mei 2024 nog eens met twee weken verlengd zou zijn tot en met 12 juni 2024 vindt bovendien geen steun in de WhatsAppberichten en e-mails die partijen elkaar hebben gestuurd.
Gelet op het voorgaande bestaat er geen grond om [gedaagde] te volgen in haar stelling dat de termijn voor de afloop van het financieringsvoorbehoud tot en met 12 juni 2024 is verlengd. Die stelling wordt dan ook als niet (voldoende) gemotiveerd en onderbouwd verworpen. Daardoor wordt aan verdere bewijslevering niet toegekomen.
5.7.
Omdat niet is komen vast te staan dat de termijn voor de afloop van het financieringsvoorbehoud tot en met 12 juni 2024 is verlengd, kan ook niet worden geconcludeerd dat [gedaagde] tijdig een beroep op het financieringsvoorbehoud heeft gedaan. Dit betekent dat [gedaagde] de overeenkomst op 13 juni 2024 niet rechtsgeldig heeft ontbonden.
Ontbinding
5.8.
Aangezien [gedaagde] niet tijdig een beroep op het financieringsvoorbehoud heeft gedaan, heeft zij de koopovereenkomst op 13 juni 2024 niet rechtsgeldig ontbonden. Dit betekent dat zij gehouden was de woning op de (nader) overeengekomen leveringsdatum af te nemen door mee te werken aan de eigendomsoverdracht bij notariële akte. Vast staat dat [gedaagde] de woning op die datum niet heeft afgenomen, zodat zij is tekortgeschoten in de nakoming van de koopovereenkomst. [eiser 1] en [eiser 2] hebben [gedaagde] bij brief van 17 juni 2024 in gebreke gesteld en gesommeerd om (alsnog) mee te werken aan de overdracht van de woning. [gedaagde] heeft de woning niet binnen de in de ingebrekestelling gestelde termijn van 8 dagen afgenomen. Als gevolg daarvan is zij in verzuim geraakt.
5.9.
Omdat [gedaagde] is tekortgeschoten en in verzuim is geraakt, waren [eiser 1] en [eiser 2] op grond van de artikelen 11.1 en 11.2 van de koopovereenkomst bevoegd de koopovereenkomst met [gedaagde] te ontbinden. Zij hebben van die bevoegdheid gebruik gemaakt bij brief van 9 september 2024, waarmee de overeenkomst rechtsgeldig is ontbonden. De rechtbank zal dan ook voor recht verklaren dat de koopovereenkomst tussen partijen op 9 september 2024 is ontbonden.
Contractuele boete
5.10.
Als gevolg van de ontbinding van de koopovereenkomst, is [gedaagde] in beginsel de contractuele boete van 10% van de koopprijs, in dit geval € 60.000,00, aan [eiser 1] en [eiser 2] verschuldigd (artikel 11.2 van de koopovereenkomst). [gedaagde] heeft de rechtbank verzocht de boete te matigen.
5.11.
Voor matiging van de boete kan slechts reden zijn indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist (artikel 6:94 BW). Dit brengt mee dat de rechter pas als de toepassing van een boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt, van de bevoegdheid tot matiging gebruik mag maken. Daarbij zal de rechter niet alleen moeten letten op de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, maar ook op de aard van de overeenkomst, de inhoud en strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen. [1]
5.12.
Bij de beantwoording van de vraag of, en in hoeverre, in het onderhavige geval matiging van de boete op zijn plaats is, neemt de rechtbank de volgende omstandigheden in aanmerking. Partijen hebben gebruik gemaakt van een NVM-koopovereenkomst waarin een standaardboetebeding is opgenomen. Dit boetebeding omvat één bedrag voor vele, mogelijk sterk uiteenlopende tekortkomingen. Niet gesteld of gebleken is dat partijen voorafgaand aan de ondertekening van de koopovereenkomst over de rechtsgevolgen van het boetebeding hebben gesproken dan wel dat zij over het boetebeding hebben onderhandeld. Verder is sprake van een grote discrepantie tussen de boete van € 60.000,00 en de door [eiser 1] en [eiser 2] werkelijk geleden schade. [eiser 1] en [eiser 2] hebben naar aanleiding van vragen van de rechtbank ter zitting verklaard dat zij bijna € 9.000,00 aan makelaarskosten hebben gemaakt en dat zij daarnaast kosten hebben gemaakt voor het inschakelen van een verhuisbedrijf en het huren van een opslag. De kosten voor het huren van de opslag bedroegen volgens [eiser 1] en [eiser 2] € 1.500,00. Naar het oordeel van de rechtbank hebben [eiser 1] en [eiser 2] echter onvoldoende gesteld dat zij de makelaarskosten en kosten voor het inschakelen van een verhuisbedrijf niet hadden gemaakt als de woning wel door [gedaagde] was afgenomen. Anderzijds neemt de rechtbank ook mee in de beoordeling dat de koopovereenkomst tussen partijen het uitgangspunt is en dat het boetebeding een prikkel tot nakoming bevat van wezenlijke verplichtingen van beide partijen.
5.13.
Op grond van de hiervoor genoemde omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat integrale toepassing van het boetebeding, wat in dit geval neerkomt op een boete van € 60.000,00, tot een buitensporig en onaanvaardbaar resultaat leidt. De rechtbank ziet dan ook aanleiding om de boete te matigen tot een bedrag van € 10.000,00 (tienduizend euro). Dit betekent dat de rechtbank de gevorderde boete tot een bedrag van € 10.000,00 zal toewijzen.
5.14.
[eiser 1] en [eiser 2] vorderen wettelijke rente over de boete vanaf
9 september 2024 (de datum van ontbinding), althans vanaf 24 september 2024.
De wettelijke rente over de boete is echter pas verschuldigd vanaf het moment dat [gedaagde] met de betaling van de boete in verzuim is (artikel 6:119 lid 1 BW). [eiser 1] en [eiser 2] hebben [gedaagde] met betrekking tot de betaling van de boete niet eerder een duidelijke aanmaning gestuurd dan op 9 september 2024. In die brief is [gedaagde] in de gelegenheid gesteld de boete binnen 14 dagen na dagtekening van die brief te betalen. [gedaagde] heeft niet betaald. Daarmee is zij met ingang van 24 september 2024 in verzuim komen te verkeren met het betalen van de boete. De rechtbank zal de wettelijke rente over het toe te wijzen boetebedrag van € 10.000,00 daarom toewijzen vanaf
24 september 2024.
Buitengerechtelijke kosten
5.15.
[eiser 1] en [eiser 2] vorderen vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank stelt vast dat [gedaagde] consument is (een natuurlijk persoon die niet heeft gehandeld in de uitoefening van een beroep of bedrijf). Daarom moet de rechtbank controleren of is voldaan aan de dan geldende extra eisen voor de verschuldigdheid van buitengerechtelijke incassokosten (artikel 6:96 leden 5 en 6 BW). [eiser 1] en [eiser 2] hebben aan [gedaagde] een aanmaning verstuurd die niet voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW, omdat het bedrag dat als vergoeding voor de buitengerechtelijke incassokosten in rekening zal worden gebracht in die aanmaning niet is vermeld. De gevorderde vergoeding zal daarom worden afgewezen.
Proceskosten
5.16.
[gedaagde] is overwegend in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser 1] en [eiser 2] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
136,72
- griffierecht
1.325,00
- salaris advocaat
2.428,00
(2 punten × € 1.214,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
4.067,72
5.17.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
verklaart voor recht dat de koopovereenkomst tussen partijen bij brief van
9 september 2024 is ontbonden,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser 1] en [eiser 2] te betalen een bedrag van € 10.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 24 september 2024, tot de dag van volledige betaling,
6.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 4.067,72, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
6.5.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 6.2. tot en met 6.4. genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. van der Mei en in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2025.

Voetnoten

1.HR 27 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ6638.