ECLI:NL:RBGEL:2025:5750

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 juli 2025
Publicatiedatum
21 juli 2025
Zaaknummer
C/05/450950 / FA RK 25-1469
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om eenhoofdig gezag afgewezen in het kader van de zorg voor een minderjarige na het overlijden van de moeder

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 21 juli 2025 uitspraak gedaan in een verzoek van de moeder om het gezamenlijk gezag over haar minderjarige kind te beëindigen en haar met het eenhoofdig gezag te belasten. De moeder, die lijdt aan ongeneeslijke longkanker, wenst dat haar kind na haar overlijden in Nederland blijft wonen. De vader, die in het buitenland woont, heeft echter aangetoond dat hij in staat is de belangen van het kind te behartigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder niet voldoet aan de criteria van artikel 1:253n en 1:251a BW, en heeft het verzoek van de moeder afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren raakt tussen de ouders, en dat de huidige situatie van het kind in Nederland, waar hij zijn leven heeft opgebouwd, in zijn belang is. De rechtbank heeft ook overwogen dat de ouders in het verleden goed hebben samengewerkt en dat er geen problemen zijn bij het gezamenlijk gezag. De moeder heeft haar echtgenoot als voogd benoemd, maar de rechtbank concludeert dat het verzoek tot eenhoofdig gezag niet in het belang van het kind is. De proceskosten zijn tussen de ouders gecompenseerd.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Arnhem
Zaakgegevens: C/05/450950 / FA RK 25-1469
Datum uitspraak: 21 juli 2025
beschikking gezag
in de zaak van
[verzoekster](hierna: de moeder),
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. Y.M. van Vliet te Heemstede
tegen
[verweerder](hierna: de vader),
wonende te [woonplaats in het buitenland] ,
advocaat mr. J.A.M. Schoenmakers te Breda

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met producties, ingekomen bij de griffie op 24 april 2025;
- het productieoverzicht en productie 10 van mr. Y.M. van Vliet, ingekomen bij de griffie op 29 april 2025;
- productie 3 van mr. Y.M. van Vliet, ingekomen bij de griffie op 20 mei 2025;
- het F9-formulier met bijlagen van mr. Y.M. van Vliet, ingekomen bij de griffie op
6 juni 2025;
- het verweerschrift met producties, ingekomen bij de griffie op 1 juli 2025;
- de brief met bijlagen van mr. Y.M. van Vliet, ingekomen bij de griffie op
1 juli 2025;
- het bericht van mr. J.A.M. Schoenmakers, ingekomen bij de griffie op 1 juli 2025;
- productie 16 van mr. J.A.M. Schoenmakers, ingekomen bij de griffie op 1 juli 2025;
- het bericht van mr. Y.M. van Vliet, ingekomen bij de griffie op 2 juli 2025;
- de brief van de moeder zoals overgelegd ter zitting.
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling van 2 juli 2025 zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Y.M. van Vliet;
- de vader, bijgestaan door mr. J.A.M. Schoenmakers;
- een vertegenwoordigster van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).
1.3.
Deze zaak is gelijktijdig behandeld met de kortgedingprocedure, bekend onder
zaaknummer C/05/453242 / KG ZA 25/207. In die procedure is bij afzonderlijk vonnis
beslist.

2.De feiten

2.1.
Uit de relatie tussen de ouders is geboren het minderjarige kind:
- [het kind] , geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats in het buitenland] , hierna te noemen [het kind] .
2.2.
De ouders zijn bij vonnis van 29 juni 2021 door de rechtbank in eerste aanleg van [plaats in het buitenland] gezamenlijk belast met het gezag over [het kind] .
2.3.
De rechtbank in eerste aanleg van [plaats in het buitenland] heeft bij vonnis van 29 juni 2021 vastgesteld dat [het kind] in totaal drie weekenden en drie vakanties (waarvan één keer tijdens de
zomervakantie) omgang heeft met de vader.
2.4.
Bij beschikking van deze rechtbank van 17 november 2022 is een regeling voor de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) vastgesteld, die inhoudt dat:
  • [het kind] eens per week contact heeft met de vader via Facetime,
  • In de periode tot zes maanden na de datum van deze beschikking: de vader [het kind] in de vakantieperiodes (kerstvakantie, voorjaarsvakantie en meivakantie) in Nederland kan bezoeken:
* waarbij [het kind] bij de vader in Nederland verblijft gedurende zeven dagen in de kerstvakantie van 10.00-16.00 uur,
* waarbij [het kind] bij de vader in Nederland verblijft gedurende drie dagen in de voorjaarsvakantie van 09.00-17.00 uur,
* waarbij [het kind] bij de vader in Nederland verblijft gedurende 7 dagen in de meivakantie, waarvan de eerste twee dagen van 09.00-17.00 uur, van dag 3 op dag 4 met overnachting van 09.00 uur op dag 3 tot 17.00 uur op dag 4, en op dag 5, 6 en 7 van 09.00-17.00 uur zonder overnachtingen,
- In de periode van zes tot twaalf maanden na de datum van deze beschikking: [het kind] bij de vader in [het buitenland] verblijft in de vakantieperiodes (zomervakantie en herfstvakantie):
* gedurende één week in de zomervakantie, waarvan de eerste twee dagen van
09.00-17.00 uur, van dag 3 op dag 4 met overnachting van 09.00 uur op dag 3 tot 17.00 uur op dag 4, en op dag 5, 6 en 7 van 09.00-17.00 uur zonder overnachtingen. Vervolgens verblijft [het kind] een week bij de moeder, gevolgd door een week bij de vader, waarbij de eerste dag een losse dag is van 09.00-17.00 uur, van 09.00 uur op dag 2 tot 17.00 uur op dag 3, van 09.00 uur op dag 4 tot 17.00 uur op dag 5 en op dag 6 en 7 losse dagen van 09.00-17.00 uur.
* gedurende drie dagen in de herfstvakantie met overnachtingen, van 09.00 uur op dag 1 tot 17.00 uur op dag 3,
  • Bij voornoemde bezoek- en verblijfsmomenten brengt de moeder [het kind] naar de vader en zij draagt haar reiskosten en die van [het kind] . De vader brengt [het kind] telkens terug bij de moeder en hij draagt zijn reiskosten en die van [het kind] .
  • In de periode vanaf 12 maanden na de datum van deze beschikking een contactregeling geldt conform het vonnis van de [buitenlandse] rechtbank van [plaats in het buitenland] van 29 juni 2021.

3.Het verzoek

3.1.
De moeder verzoekt, voor zover de wet dit toelaat, uitvoerbaar bij voorraad:
  • het gezamenlijk ouderlijk gezag tussen partijen te beëindigen;
  • haar met het eenhoofdig gezag over [het kind] te belasten;
  • met compensatie van de proceskosten.
3.2.
De moeder is in augustus 2024 gediagnosticeerd met longkanker. In december 2024 heeft zij te horen gekregen dat haar longkanker zich in een vergevorderd stadium bevindt en dat de prognose zeer slecht is. De moeder is ongeneselijk ziek en haar resteert slechts experimentele therapie. Als de moeder komt te overlijden, zal de vader het eenhoofdig gezag over [het kind] uitoefenen. De moeder vindt dit niet in het belang van [het kind] . Ter onderbouwing daarvan brengt zij het volgende naar voren.
3.3.
De vader woont in [het buitenland] . [het kind] woont al zijn hele leven bij de moeder en wordt sinds zijn eerste levensjaar mede opgevoed door de echtgenoot van de moeder. Inmiddels heeft [het kind] bij de moeder en haar echtgenoot ook een halfbroertje met wie hij bijna drie jaar samenleeft. [het kind] maakt deel uit van het gezin van de moeder, haar echtgenoot en zijn halbroertje [naam] . De moeder stelt dat de vader op haar initiatief, toen [het kind] tweeëneenhalf jaar oud was, in het leven van [het kind] is betrokken. Er is een reële kans dat de moeder op korte termijn kom te overlijden. De vader is van plan om [het kind] na haar overlijden mee te nemen naar [het buitenland] . De moeder vindt dit niet in het belang van [het kind] . Het overlijden van de moeder is voor [het kind] een traumatische gebeurtenis en als de vader eenhoofdig gezag heeft zal [het kind] naast deze gebeurtenis uit zijn vertrouwde omgeving wordt gehaald. De moeder brengt naar voren dat [het kind] is geworteld in [woonplaats] en haar echtgenoot als een vaderfiguur ziet. Zij zijn aan elkaar gehecht en [het kind] noemt hem ook papa. Ook is [het kind] onafscheidelijk van zijn halfbroertje. [het kind] voelt zich veilig bij de stiefvader en de stiefvader zal een belangrijke rol spelen bij de rouwverwerking van [het kind] . Daarnaast heeft [het kind] veel en hecht contact met zijn familie aan moederszijde en de familie van zijn stiefvader. De vader en [het kind] zien elkaar gemiddeld zes keer per jaar. Volgens de moeder zijn de vader en [het kind] onvoldoende gehecht en is [het kind] steeds verdrietig en gespannen als hij naar [het buitenland] toe gaat. [het kind] wil na drie nachten bij de vader steeds weer naar huis. Daarbij geeft de moeder aan dat het zwaartepunt van de verzorging en opvoeding van [het kind] als hij in [het buitenland] is bij de echtgenote van de vader ligt. De moeder brengt naar voren dat de vader niet betrokken is bij het dagelijkse leven van [het kind] in Nederland. De vader en [het kind] zien elkaar met name in vakanties of tijdens uitjes en dat is wezenlijk anders dan de dagelijkse gezinsstructuur. Bovendien is [het kind] niet gewend aan zoveel broertjes en zusjes als dat hij bij de vader thuis zou hebben. Daarbij heeft [het kind] nauwelijks tot geen contact met de familie van de vader en voelt hij zich buitengesloten in [het buitenland] . Hij zal moeite hebben op school en een nieuwe taal moeten leren. Verder vindt de moeder het van belang dat de huidige therapie van [het kind] wordt voortgezet. [het kind] wordt sinds november 2024 begeleid bij de ziekte van de moeder en als de moeder overlijdt zal de therapeute hem ook begeleiden bij zijn rouwverwerking.
3.4.
De moeder vindt het in het belang van [het kind] dat hij na haar overlijden bij zijn stiefvader en halfbroertje kan blijven. Het is belangrijk dat zijn leven zoveel mogelijk hetzelfde blijft en dat een rustige, veilige en stabiele toekomst voor hem gewaarborgd is. De moeder heeft haar echtgenoot als voogd na haar overlijden benoemd. Hij is bereid om de zorgregeling tussen de vader en [het kind] na het overlijden van de moeder voort te zetten en de vader is welkom in Nederland. Er is een groot sociaal vangnet betrokken.

4.Het verweer

4.1.
De vader verzoekt de rechtbank om de verzoeken van de moeder primair niet-ontvankelijk te verklaring en subsidiair om deze af te wijzen. Uit niets blijkt volgens hem dat gezamenlijk gezag niet in het belang van [het kind] is of dat er een risico is dat [het kind] daardoor klem en verloren zal raken. Hij brengt naar voren dat de ouders, na gerechtelijke procedures in Nederland en [het buitenland] , in goed overleg uitvoerging geven aan de zorgregeling. De omgang tussen de vader en [het kind] is altijd warm verlopen. De rol van de vader in het leven van [het kind] is de afgelopen jaren groot en overtuigend geworden en er is sprake van een hechtingsrelatie. Ter onderbouwing daarvan overlegt de vader een overzicht van alle omgangsmomenten tussen hem en [het kind] . De vader benadrukt dat aan de situatie dat [het kind] met de moeder in Nederland woont veel vooraf is gegaan. De moeder is halverwege december 2020 zonder toestemming en tijdens de lopende procedure in [het buitenland] naar Nederland vertrokken. Ook was de achtergrond van de procedure in [het buitenland] anders dan de moeder doet voorkomen. Toen de moeder naar Nederland vertrok woonde zij niet samen met haar huidige echtgenoot, zodat haar echtgenoot geen rol heeft gespeeld in de eerste jaren van het leven van [het kind] . Nadat de ziekte van de moeder bij de vader bekend werd, heeft hij er alles aan gedaan om met haar wensen en behoeften rekening te houden. De vader geeft aan dat hij met regelmaat zijn omgangsmomenten met [het kind] heeft aangepast, beperkt of deze op verzoek van de moeder in Nederland heeft laten plaatsvinden. De verstandhouding tussen de ouders was lange tijd goed, totdat de moeder mededeelde dat de woonplaats van [het kind] na haar overlijden bij haar echtgenoot in Nederland moet zijn. De moeder liet hierbij geen ruimte voor overleg of de positie van de vader.
4.2.
Ook de vader maakt zich zorgen over de toekomst van [het kind] als het gaat om de ziekte van de moeder en haar prognose. Hij herkent zich niet in de directe beschrijving van de moeder dat hij [het kind] naar [het buitenland] wenst te halen. De vader brengt naar voren dat hij begrijpt dat [het kind] in Nederland moet rouwen. Hij vindt het van belang dat het traject van een overgang van Nederland naar [het buitenland] uiterst zorgvuldig plaatsvindt. De vader laat zich goed informeren over hoe hij [het kind] hierbij op de juiste wijze kan begeleiden en wil dit in overleg met de huidige therapeut en eventueel andere deskundigen doen. De vader is niet van plan om na het overlijden van de moeder op de stoep te staan om [het kind] op te halen. Wel vindt de vader het in het belang van [het kind] dat hij uiteindelijk bij de vader en zijn gezin in [het buitenland] komt wonen. [het kind] moet zich nog lang ontwikkelen en het duurt nog lang voor hij volwassen is. De vader wil hem zijn eigen normen en waarden bijbrengen en vindt het belangrijk dat [het kind] na het overlijden van de moeder bij zijn vader kan wonen. [het kind] maakt volwaardig deel uit van het gezin van de vader, zijn echtgenote en hun kinderen. Ook tussen de echtgenote van de vader en [het kind] is sprake van family life. Het zwaartepunt van de verzorging en opvoeding van de kinderen ligt, anders dan de moeder stelt, volgens de vader niet bij zijn echtgenote. De taken in het gezin zijn gelijk verdeeld. Ook heeft [het kind] in [het buitenland] veel contact met zijn familie. De ouders van de vader zijn met grote regelmaat voor langere tijd in hun huis in [het buitenland] en [het kind] kent hen goed. Verder is het volgens de vader voor [het kind] geen probleem om in [het buitenland] op school in te stromen. [het kind] is al wat bekend met de [taal van het land] taal en kan de taal eenvoudig oppakken, ook omdat de andere kinderen van de vader [die taal] spreken. De vader zal er alles aan doen om het leven van [het kind] goed en warm in te vullen. Hij realiseert zich dat sprake is van een uitermate droevige situatie. Natuurlijk is het van belang dat [het kind] contact heeft en houdt met zijn stiefvader en zijn halfbroertje. De vader stelt dat hij in de meest ruime zin bereid is om hieraan mee te werken en dit te faciliteren.

5.Het advies van de Raad

5.1.
De Raad brengt naar voren dat het moeilijk te zeggen is wat op dit moment of op een later moment in het belang van [het kind] is. Het is nog onduidelijk hoe de situatie van de moeder zich zal ontwikkelen en wat [het kind] nu en daarna nodig heeft. De Raad vindt het belangrijk om te weten hoe het met [het kind] gaat en wat hij nodig heeft. Daarom biedt de raadsvertegenwoordigster aan om op korte termijn een onderzoek van enkele weken te doen, zodat meer zicht kan worden verkregen op hoe [het kind] de huidige situatie ervaart, hoe de band en de omgang met zijn vader is en hoe hij de contacten met zijn netwerk ervaart. De Raad wil in dit licht ook contact opnemen met de rouwtherapeut en de school van [het kind] . Na dit onderzoek kan de Raad een indruk geven van hoe [het kind] de situatie ervaart en advies uitbrengen over het gezag en zijn verblijfssituatie.
De Raad merkt ook op dat het lastig is omdat niet in de toekomst kan worden gekeken. Er is geen sprake van dat [het kind] klem en verloren zit maar vanuit het belang van [het kind] zou zij wel graag wat kunnen en willen meegeven over wat hij nu nodig heeft.

6.De beoordeling

6.1.
De rechtbank zal de verzoeken van de moeder afwijzen. De proceskosten zal de rechtbank tussen de ouders compenseren. De rechtbank zal deze beslissingen hierna uitleggen.
De bevoegdheid
6.2.
De vader woont in [het buitenland] . Daardoor zitten er internationale aspecten aan deze zaak. De rechtbank moet daarom eerst beoordelen of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en welk recht van toepassing is.
6.3.
De Nederlandse rechter heeft rechtsmacht en kan met toepassing van het Nederlandse recht een beslissing nemen over het verzoek tot vervangende toestemming, omdat [het kind] in Nederland zijn gewone verblijfplaats heeft. Dit volgt uit artikel 7 Brussel II-ter en artikel 15 Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996.
De toelaatbaarheid van de nadere producties van de moeder
6.4.
Voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling van de verzoeken is gesproken over de toelaatbaarheid van producties 10 tot en met 13 van de moeder, ingediend op 1 juli 2025. De vader heeft daar bezwaar tegen gemaakt. Hij stelt dat de producties niet overzichtelijk zijn zodat sprake is van strijd met de goede procesorde, met uitzondering van de stukken die zien op de ziekte en behandeling van de moeder. De moeder stelt dat van strijd met de goede procesorde geen sprake is, omdat zij de producties binnen de door de rechtbank gestelde termijn heeft ingediend en deze niet omvangrijk en grotendeels voor de vader toegankelijk en bij hem bekend zijn.
6.5.
Na de beslissing om de kortgedingprocedure en de bodemprocedure gezamenlijk te behandelen, heeft de rechtbank de advocaten bij brief van 26 juni 2025 laten weten dat aanvullende producties van de moeder, naar aanleiding van het verweerschrift van de vader, nog kunnen worden ingediend tot 1 juli 2025 om 16:30 uur, mits overzichtelijk van omvang. De rechtbank overweegt dat de inhoud van de schriftelijke producties voor de vader (voor het grootste deel) al bekend was. Daarbij heeft de vader bij productie 16 nog gereageerd op de nadere producties van de moeder, zodat sprake is geweest van hoor en wederhoor. De rechtbank kan echter niet bepalen welke waarde moet worden gehecht aan het overgelegde geluidsfragment. Daarom zal de rechtbank de nadere producties van de moeder toelaten, met uitzondering van het geluidsfragment.
De ontvankelijkheid
6.6.
Op grond van artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen, als de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van een eerdere beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. In dat geval bepaalt de rechtbank aan wie van de ouders voortaan het gezag over de minderjarige toekomt. Artikel 1:251a lid 1 en 3 BW zijn van overeenkomstige toepassing.
6.7.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van gewijzigde omstandigheden. Bij de moeder is in augustus 2024 longkanker vastgesteld. Zij is - voor zover nu bekend - ongeneselijk ziek. Bovendien start zij op 9 juli 2025 met een experimentele en risicovolle therapie. Naar het oordeel van de rechtbank zijn dit gewijzigde omstandigheden in de zin van artikel 1:253n BW. De moeder is daarom ontvankelijk in haar verzoek.
Het geschil
6.8.
De rechtbank merkt allereerst op dat sprake is van een zeer treurige situatie waarbij er sprake is van een reëel risico dat de moeder op korte termijn komt te overlijden. De moeder heeft de diepe wens dat [het kind] na haar overlijden in Nederland opgroeit. Als dit vastligt, geeft het haar rust. De vader vindt dat na het overlijden van de moeder de toekomst van [het kind] in [het buitenland] ligt. Daarmee gaat het geschil tussen de ouders in feite over de vraag: Waar moet [het kind] opgroeien na het overlijden van de moeder?
De rechtbank heeft begrip voor de ingewikkelde situatie waarin alle betrokkenen, met name de moeder, verkeren en heeft oog voor het verdriet. De rechtbank benadrukt echter dat zij niet beoordeelt waar de toekomst van [het kind] ligt maar dat zij het verzoek van de moeder tot eenhoofdig gezag beoordeelt aan de hand van de daarvoor geldende wettelijke criteria, zoals hierna uiteengezet.
De inhoudelijke beoordeling
6.9.
De rechter kan het verzoek tot beëindiging van het gezamenlijk gezag op grond van artikel 1:251a BW toewijzen:
  • als er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren raakt tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering komt;
  • of als wijziging van het gezag om andere redenen in het belang van het kind noodzakelijk is.
-
klem of verloren
6.10.
Gelet op de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is de rechtbank van oordeel dat op dit moment geen sprake is van een onaanvaardbaar risico dat [het kind] klem of verloren raakt tussen de ouders.
In de eerste plaats niet omdat [het kind] op dit moment in Nederland woont en zo lang de moeder blijft leven, zijn situatie (min of meer) ongewijzigd blijft. Daarover is geen geschil tussen de ouders.
Daarnaast is niet gebleken van problemen tussen de ouders bij het uitoefenen van het gezamenlijk gezag over [het kind] . In de afgelopen jaren hebben de ouders zowel in Nederland als in [het buitenland] weliswaar gerechtelijke procedures gevoerd maar de verstandhouding tussen de ouders is overwegend positief. Uit de overgelegde correspondentie tussen de ouders (en hun echtgenoten) maakt de rechtbank op dat het de ouders lukt om met elkaar te overleggen en samen verantwoordelijkheid voor [het kind] te dragen.
Tot slot is ook met betrekking tot deze procedure en de toekomstige woonplek van [het kind] geen sprake van een strijd die direct effect heeft op het emotionele welzijn van [het kind] . [het kind] wordt - gelukkig - niet onaanvaardbaar emotioneel belast met een strijd tussen de ouders over zijn toekomst. Zelfs in deze moeilijke situatie lukt het de ouders om in het belang van [het kind] met elkaar in gesprek te blijven, zij het dat het hen niet lukt om in dit gesprek tot overeenstemming te komen.
De rechtbank concludeert dan ook dat het enkele feit dat de ouders er niet uitkomen waar [het kind] gaat opgroeien als de moeder overlijdt, niet maakt dat er een onaanvaardbaar risico is dat [het kind] klem of verloren raakt tussen ouders als bedoeld in artikel 1:251a BW.
6.11.
Mocht de moeder (binnenkort) overlijden, dan is evenmin sprake van dit onaanvaardbare risico omdat er – hoe hard dit ook mag klinken – in die situatie geen ‘tussen ouders’ meer is omdat de vader dan alleen het gezag draagt. Wellicht gaat in de toekomst sprake zijn van een situatie waarin [het kind] emotioneel klem komt te zitten tussen zijn vader en zijn stiefvader, maar dit is niet een situatie waarvoor artikel 1:251a BW is bedoeld. Dat wetsartikel ziet slechts op de situatie waarin twee ouders het gezag over een minderjarige uitoefenen.
-
andere redenen in het belang van [het kind] (op de korte termijn)
6.12.
De rechtbank acht een wijziging van het gezag om andere redenen niet in het belang van [het kind] noodzakelijk als het gaat om de korte termijn na het overlijden van de moeder. De rechtbank constateert dat de ouders het eens zijn over wat in het belang van [het kind] is als zijn moeder overlijdt en in de eerste periode na het overlijden. Beide ouders vinden dat [het kind] in Nederland hoort te zijn als de moeder overlijdt, zodat hij de kans krijgt om afscheid van haar te nemen. Naar alle waarschijnlijkheid zal het overlijden van de moeder voor [het kind] een traumatische gebeurtenis zijn en het is de verwachting dat [het kind] dit trauma het beste in zijn directe en vaste omgeving in Nederland kan verwerken. De ouders zijn het dan ook eens dat [het kind] de eerste fase van rouwverwerking in Nederland moet doormaken, in het voor hem vertrouwde gezin van de echtgenoot van de moeder en zijn halfbroertje.
De vader heeft dit alles tijdens de mondelinge behandeling nadrukkelijk benoemd en toegezegd, mede naar aanleiding van de vragen van de rechter tijdens de mondelinge behandeling over zijn brief, zoals door de moeder als productie 5 is overgelegd, en waaruit de indruk kan zijn ontstaan dat de vader hier eerder anders over dacht.
-
andere redenen in het belang van [het kind] (op de lange termijn)
6.13.
De rechtbank kan op dit moment niet vaststellen wat na het overlijden op de lange termijn in het belang van [het kind] is. Het overlijden van de moeder ligt op een onbepaald moment in de toekomst. De duur van de rouwverwerking van [het kind] en wat hij daarbij ook op de lange termijn nodig heeft, is niet goed te voorspellen. [het kind] is nog erg jong en de wijze en de duur van rouwverwerking is heel persoonlijk. Wat de rouwbegeleider van [het kind] hierover in de productie 16 van de moeder beschrijft, maakt dit niet anders. Onder meer niet omdat onbekend is welke kwalificaties de rouwbegeleider van de school van [het kind] bezit zodat de uitlatingen van de rouwbegeleider niet goed op waarde zijn te schatten. Ook is de vader niet betrokken in het begeleidingstraject. Hierdoor heeft de rouwbegeleider zich geen beeld kunnen vormen van de vader en zijn (gezins)leven.
6.14.
Het meewegen van de lange termijn zou slechts dan aan de orde kunnen zijn als aantoonbaar is dat de vader niet kan bieden wat [het kind] nodig heeft en/of niet in diens belang kan denken en handelen. Daarvan is echter geen sprake.
De vader kan [het kind] een stabiele opvoedsituatie bieden. In dat kader weegt de rechtbank mee dat de vader al lange tijd leeft en werkt in [het buitenland] en daar gevestigd is en zijn leven heeft vormgegeven. Samen met zijn echtgenote draagt hij bovendien (gedeelde) zorg voor drie kinderen uit een eerder huwelijk en wordt in het najaar hun kind geboren (zijnde een halfbroertje of zusje voor [het kind] ).
Ook is de vader – al dan niet op afstand – duidelijk betrokken in het leven van [het kind] . Uit de overgelegde stukken (onder meer productie van 7 van vader) blijkt de rechtbank dat de vader en [het kind] elkaar afgelopen jaren met enige regelmaat hebben gezien en (video)belcontacten hebben. De vader heeft aanhoudende moeite gedaan om contact met [het kind] op regelmatige basis te realiseren. Dat de vader op dit moment niet de dagelijkse zorg voor [het kind] draagt en, zoals blijkt uit productie 17 van de moeder, (veelal) niet aanwezig is bij gesprekken op school, maakt dit niet gelijk anders. Dat laat slechts zien dat de vader niet de dagelijkse opvoeder is. Hij kan dit echter wel worden en is hiertoe ook in staat.
Bovendien is de vader de biologische vader van [het kind] , zodat er sprake is van een familieband die doorgaans bij de identiteitsvorming van een kind van belang is om te ervaren bij het opgroeien. Opgroeien in [het buitenland] kan [het kind] – al dan niet op termijn – mogelijk veel goeds brengen, zoals het verder opbouwen van de band met zijn vader en de familie van vaderszijde. [het kind] kan dan onderdeel uitmaken van zijn gezin van herkomst van vaderszijde waarbij bovendien nog een halfbroertje of halfzusje op komst is.
Dat [het kind] , zoals de moeder naar voren heeft gebracht, aangeeft dat hij niet langer dan drie dagen bij de vader in [het buitenland] wil zijn, vorm naar het oordeel van de rechtbank geen doorslaggevende factor. Hiertoe overweegt de rechtbank dat het past bij de leeftijd van [het kind] dat hij een periode nodig heeft om te wennen aan een verblijf in een andere omgeving en in een gezinssetting met andere personen dan zijn dagelijkse (school)leven. Ook is het mogelijk dat [het kind] die uitlatingen heeft gedaan in de context van de ziekte van de moeder, waar hij logischerwijs – bewust of onbewust – zorgen over heeft. Daarbij komt dat [het kind] op dit moment niet kan overzien wat opgroeien bij de vader in de toekomst voor hem kan betekenen.
Verlieservaring
6.15.
Als [het kind] na het overlijden van zijn moeder op termijn naar [het buitenland] verhuist, betekent dit onvermijdelijk een extra verlieservaring voor hem. Hij zal dan namelijk niet langer op dezelfde manier deel uitmaken van het gezin van de echtgenoot van de moeder - aan wie [het kind] logischerwijs gehecht is en die hem opvoedt als zijn eigen zoon - en zijn halfbroertje [naam] (zie ook productie 21 van moeder). Bovendien vertrekt hij uit de leefomgeving waar hij met de moeder woonde en opgroeide en waar hij familieleden, vrienden en school heeft. De rechtbank kan niet anders dan benadrukken dat een vertrek van [het kind] naar [het buitenland] naar alle waarschijnlijkheid zeer ingrijpend voor hem is en een risico op extra trauma met zich brengt.
6.16.
Mocht het zover komen dat de moeder overlijdt, dan is het bij de huidige stand van zaken aan de vader om op de langere termijn de weging te maken wat in het belang van [het kind] is. Als [het kind] in [het buitenland] gaat wonen, dan is het ook aan de vader om er in die situatie voor te zorgen dat [het kind] de band met zijn familie (waaronder zijn stiefvader en halfbroer [naam] ) in Nederland zo goed mogelijk kan behouden. Ook is het aan de vader om [het kind] emotioneel bij de overgang te begeleiden en daarvoor zo nodig professionele hulp te zoeken. Gelet op wat de vader hierover naar voren heeft gebracht, heeft de rechtbank de overtuiging dat de vader doordrongen is van die verantwoordelijkheid en die verantwoordelijkheid ook in de toekomst kan dragen.
De rechtbank concludeert dan ook dat de onvermijdelijke verlieservaring voor [het kind] bij vertrek uit Nederland ook geen reden is om aan de moeder op dit moment het eenhoofdig gezag toe te kennen.
Raadsonderzoek
6.17.
De rechtbank vindt dat er op dit moment onvoldoende aanleiding is voor een (kortstondig) raadsonderzoek. De rechtbank acht zich voldoende geïnformeerd om op de verzoeken over het gezag te beslissen. Zoals overwogen, zijn ouders het eens over wat in [het belang van het kind] is in de eerste fase van rouwverwerking na het overlijden van de moeder. Voor de lange termijn is dit niet goed te bepalen maar is de weging daarover aan de vader en kan een raadsonderzoek hier op dit moment niet aan bijdragen.
Tot slot
6.18.
De rechtbank beseft dat deze uitspraak aan de moeder niet de rust geeft die zij graag wil. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor de wens van de moeder, kan haar gemoedsrust geen dragend argument zijn in de te maken afweging over het gezag over [het kind] .
De proceskosten
6.19.
Gelet op de (familie)relatie tussen partijen bepaalt de rechtbank dat iedere partij de eigen proceskosten betaalt.

7.De beslissing

De rechtbank
7.1.
wijst af het verzoek van de moeder over het gezag,
7.2
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten betaalt.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.G.J. Post, (kinder)rechter, in tegenwoordigheid van
mr. L. Weijsters als griffier en in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2025.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.