ECLI:NL:RBGEL:2025:5733

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
21 juli 2025
Zaaknummer
430365
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanneming van werk en gebreken bij uitvoering van verbouwing

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 9 juli 2025 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een eiser en een gedaagde, waarbij de eiser vorderingen heeft ingesteld tegen de gedaagde, een aannemer, in verband met gebreken en niet uitgevoerde werkzaamheden bij de verbouwing van haar woning. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.V. Van den Wildenberg, heeft diverse vorderingen ingediend, waaronder schadevergoeding voor niet uitgevoerde werkzaamheden en gebreken die zijn vastgesteld door een expert. De gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. F.A.J.H. de Lugt, heeft verweer gevoerd en de vorderingen betwist.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er een overeenkomst van aanneming van werk is gesloten op basis van een offerte. De eiser heeft gesteld dat de gedaagde tekort is geschoten in de nakoming van deze overeenkomst door werkzaamheden niet uit te voeren en gebreken te laten bestaan. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de eiser niet voldoende heeft aangetoond dat de gedaagde in gebreke is gebleven en dat de vorderingen van de eiser om die reden zijn afgewezen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de eiser de proceskosten moet betalen, aangezien zij in het ongelijk is gesteld.

De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie en documentatie in aannemingsovereenkomsten, evenals de noodzaak voor eisers om hun vorderingen goed te onderbouwen met bewijs van tekortkomingen door de gedaagde.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/430365 / HA ZA 24-13
Vonnis van 9 juli 2025
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
advocaat: mr. R.V. Van den Wildenberg,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
advocaat: mr. F.A.J.H. de Lugt.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 24 april 2024,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 8 januari 2025,
- de akte tevens overlegging productie van [eiser] van 5 februari 2025,
- de antwoordakte van [gedaagde] van 5 maart 2025.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is een aannemer.
2.2.
Op 30 januari 2022 heeft [gedaagde] per e-mail een offerte met kenmerk
2021-OFF0084 uitgebracht aan [eiser] voor het verbouwen van haar woning (onder andere het realiseren van een dakopbouw). De offerte sluit op een totaalbedrag van € 72.242,94 inclusief btw. [1] [eiser] is op 2 februari 2022 met deze offerte akkoord gegaan.
2.3.
Op 8 februari 2022 is [gedaagde] gestart met de verbouwing.
2.4.
Tijdens de verbouwing zijn partijen (in april en mei 2022) nog een aantal aanvullende werkzaamheden overeengekomen.
2.5.
Op 30 oktober 2022 heeft [eiser] [gedaagde] via WhatsApp bericht dat de verbouwing inmiddels 8 maanden duurt, dat er nog geen zicht is op een definitieve afronding en dat zij hem nog éénmaal de kans geeft om de verbouwing binnen 10 werkdagen af te ronden, gevolgd door een opsomming van elf punten die (volgens haar) nog moeten worden afgerond. [2]
2.6.
Op 7 februari 2023 heeft [eiser] [gedaagde] per brief geschreven dat zij hem meerdere malen de kans heeft gegeven om de (volgens haar) elf openstaande punten af te ronden, dat [gedaagde] die punten niet heeft afgerond en dat zij daardoor schade heeft opgelopen aan onder andere stuc- en schilderwerk. Ook staat in de brief dat [eiser] [gedaagde] met betrekking tot het herstel van de elf punten in gebreke stelt en dat zij hem aansprakelijk stelt voor de door haar geleden schade. Het geraamde totaalbedrag van de schade inclusief het herstel van de elf punten bedraagt volgens [eiser] € 23.750,00. [eiser] heeft [gedaagde] een termijn van 14 dagen gegeven om dit bedrag aan haar over te maken. In de brief van 7 februari 2023 schrijft [eiser] verder dat [gedaagde] heeft nagelaten een overstek te maken aan de voor- en achterzijde van de dakopbouw en kozijnen met een juiste maatvoering te plaatsen, dat zij hem nog een laatste kans geeft om die punten binnen de door haar in de brief genoemde termijnen op zijn kosten op te lossen en dat zij de overeenkomst ontbindt als hij van deze kans geen gebruik gemaakt. [3]
2.7.
Op 3 april 2023 heeft de advocaat van [eiser] [gedaagde] per brief geschreven dat de door [eiser] gegunde termijnen zijn verstreken zonder dat [gedaagde] het werk heeft opgeleverd. In de brief wordt verder meegedeeld dat [gedaagde] in verzuim is geraakt en dat [eiser] de tussen partijen gesloten overeenkomst gedeeltelijk ontbindt. Ook is [gedaagde] gesommeerd om de kosten om het werk alsnog door een andere aannemer te laten uitvoeren en de gemaakte bouwfouten en veroorzaakte schade te laten herstellen binnen zeven dagen aan [eiser] te vergoeden. [4] [gedaagde] heeft deze kosten niet vergoed.
2.8.
[eiser] heeft een andere aannemer opdracht gegeven om het werk te herstellen en af te maken.
2.9.
In september 2023 heeft [eiser] [bedrijf 1] opdracht gegeven om het werk ter plaatse te beoordelen en een onderzoek te verrichten naar de stand en de kwaliteit van het door [gedaagde] uitgevoerde werk. [gedaagde] is niet uitgenodigd het onderzoek ter plaatse bij te wonen. [bedrijf 1] concludeert in haar rapport dat [gedaagde] werkzaamheden niet heeft uitgevoerd en dat door hem wel uitgevoerde werkzaamheden gebreken bevatten en niet in overeenstemming met de vergunde bouwtekening zijn uitgevoerd. [bedrijf 1] heeft de kosten voor het alsnog uitvoeren van de niet uitgevoerde werkzaamheden en het herstel van de gebreken geraamd op een totaalbedrag van € 68.700,23 inclusief btw. [5]
2.10.
In juni 2024 heeft [gedaagde] een contra-expertise laten uitvoeren door [bedrijf 2]. [bedrijf 2] heeft het werk niet ter plaatse onderzocht, maar een bureauonderzoek gedaan. [6] In haar rapport bevestigt [bedrijf 2] de bevindingen van [bedrijf 1] ten aanzien van een aantal gebreken. Voor het herstel van die gebreken heeft [bedrijf 2] een kostenraming gemaakt. De kosten om de gebreken te herstellen bedragen volgens [bedrijf 2] € 27.943,82 inclusief btw.
2.11.
Naar aanleiding van de kostenraming van [bedrijf 2] heeft [bedrijf 1] de door haar geraamde kosten voor herstel van de gebreken op enkele punten gewijzigd. Het totaal van de gewijzigde kostenraming komt neer op een bedrag van € 63.455,50 inclusief btw. [7]

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank, volledig uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] veroordeelt om aan [eiser] (terug) te betalen een bedrag van
€ 68.700,23 (inclusief btw),
II. [gedaagde] veroordeelt om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 796,48 (inclusief btw),
III. [gedaagde] veroordeelt om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 605,00 (inclusief btw) bestaande uit gevolgschade,
IV. De overeenkomst van aanneming tussen [eiser] en [gedaagde] ontbindt voor zover deze is gebaseerd op de offerte met kenmerk 2022-OFF0024,
V. De overeenkomst van aanneming tussen [eiser] en [gedaagde] gedeeltelijk ontbindt voor zover deze is gebaseerd op de offerte met kenmerk 2022-OFF0025 en [gedaagde] veroordeelt aan [eiser] (terug) te betalen een bedrag van € 5.254,57 (inclusief btw) vanwege de betaling van factuur 20220035,
VI. [gedaagde] veroordeelt om aan [eiser] een bedrag te betalen van € 1.089,00 bestaande uit redelijke kosten ter vaststelling van schade,
VII. [gedaagde] veroordeelt om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 1.229,00 bestaande uit de redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte,
VIII. [gedaagde] veroordeelt in de proceskosten, vermeerderd met wettelijke rente.
3.2.
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser], met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van [eiser] in de (na)kosten van deze procedure, vermeerderd met wettelijke rente.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Partijen zijn het erover eens dat zij op 30 januari 2022 een overeenkomst hebben gesloten die is gebaseerd op de offerte met kenmerk 2021-OFF0084 (hierna: de basisovereenkomst). Ook zijn partijen het erover eens dat zij in april en mei 2022 nog een aantal aanvullende werkzaamheden (meerwerk) zijn overeengekomen en dat die werkzaamheden zijn gebaseerd op een offerte met kenmerk 2022-OFF0009, een offerte met kenmerk 2022-OFF0010, een offerte met kenmerk OFF0024 en een offerte met kenmerk 2022-OFF0025. De overeenkomsten die partijen hebben gesloten kwalificeren als overeenkomsten van aanneming van werk als bedoeld in artikel 7:750 BW.
Vordering I en II
4.2.
[eiser] stelt dat [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomsten. De tekortkoming van [gedaagde] bestaat volgens [eiser] daaruit dat hij overeengekomen werkzaamheden niet heeft uitgevoerd en dat het wel door hem uitgevoerde werk gebreken bevat. De niet uitgevoerde werkzaamheden en gebreken zijn vastgesteld door [bedrijf 1]. Na het rapport van [bedrijf 1] zijn er nog twee gebreken bijgekomen. Toen is namelijk nog gebleken dat de elektra gebrekkig was en dat het kitwerk bij de dubbele deuren niet goed uitgevoerd was, aldus steeds [eiser].
4.3.
[eiser] heeft zich bij dagvaarding aanvankelijk op het standpunt gesteld dat zij ‘de overeenkomst’ met [gedaagde] in verband met de gestelde gebreken en de gestelde niet uitgevoerde werkzaamheden bij brief van 3 april 2023 gedeeltelijk buitengerechtelijk heeft ontbonden. De rechtbank heeft [eiser] ter zitting gevraagd voor welk gedeelte zij de overeenkomst op 3 april 2023 dan buitengerechtelijk heeft ontbonden. Daarop heeft (de advocaat van) [eiser] geantwoord dat zij de basisovereenkomst met [gedaagde] geheel heeft ontbonden en dat zij op grond van artikel 6:277 BW een vergoeding vordert van de schade die zij als gevolg van die ontbinding heeft geleden. Die schade bestaat volgens haar uit de kosten om de gestelde gebreken te herstellen en het gestelde niet uitgevoerde werk alsnog uit te voeren. De kosten om de door [bedrijf 1] geconstateerde gebreken te herstellen en het volgens [bedrijf 1] niet uitgevoerde werk alsnog uit te voeren komen neer op het onder I gevorderde bedrag van € 68.700,23 inclusief btw. De kosten voor herstel van de na het rapport van [bedrijf 1] geconstateerde gebreken komen neer op het onder II gevorderde bedrag van € 796,48.
4.4.
In reactie hierop heeft (de advocaat van) [gedaagde] laten weten dat hij de omvang van de ontbinding zoals door [eiser] gesteld (gehele ontbinding van de basisovereenkomst) niet zo heeft begrepen, omdat de ontbindingsverklaring van [eiser] zoals vervat in haar brief van 3 april 2023 en ook haar vorderingen hier niet bij aansluiten.
4.5. (
Buitengerechtelijke) ontbinding van een overeenkomst kan alleen plaatsvinden door een schriftelijke verklaring (artikel 6:267 BW). [eiser] heeft in haar brief van
3 april 2023 aan [gedaagde] in zeer algemene zin verklaard dat zij ‘de overeenkomst van aanneming gedeeltelijk ontbindt’. Zij heeft in de brief verder niet toegelicht welk(e) gedeelte(n) van de overeenkomst zij ontbindt. Dat de ontbinding zou zien op de basisovereenkomst (als geheel), zoals [eiser] ter zitting heeft gesteld, valt uit de ontbindingsverklaring van [eiser] dan ook niet af te leiden en [gedaagde] heeft die verklaring redelijkerwijs ook niet zo kunnen (en hoeven) begrijpen. Omdat op basis van de verklaring van [eiser] niet duidelijk is op welk gedeelte van de overeenkomst de buitengerechtelijke ontbinding betrekking zou hebben, kan alleen al om die reden niet worden geoordeeld dat [eiser] de basisovereenkomst met [gedaagde] – voor zover die ontbinding overigens al gerechtvaardigd zou zijn – buitengerechtelijk heeft ontbonden. Omdat niet kan worden geoordeeld dat [eiser] de basisovereenkomst met [gedaagde] heeft ontbonden, kan ook niet worden geoordeeld dat zij als gevolg van die ontbinding schade heeft geleden. De vorderingen I en II van [eiser] zullen daarom worden afgewezen.
Vordering III
4.6.
[eiser] vordert een vergoeding van € 605,00 inclusief btw van [gedaagde]. Ter onderbouwing van deze vordering voert zij het volgende aan. [eiser] had al plisségordijnen besteld voor € 605,00 inclusief btw. [gedaagde] heeft echter kleinere raamkozijnen geplaatst dan overeengekomen. Omdat [gedaagde] kleine raamkozijnen heeft geplaatst dan overeengekomen, kon [eiser] de al bestelde plisségordijnen niet meer gebruiken en zijn die gordijnen dus waardeloos geworden. Ook tweedehands waren de gordijnen niets meer waard. Er stond namelijk schimmel op de gordijnen. Volgens [eiser] komt het bedrag van € 605,00 inclusief btw voor de plisségordijnen op grond van artikel 6:74 BW voor vergoeding door [gedaagde] in aanmerking.
4.7.
De rechtbank volgt [eiser] niet in haar standpunt dat de plisségordijnen waardeloos zijn geworden. Uit de eigen stellingen van [eiser] volgt immers ook dat een derde inmiddels nieuwe raamkozijnen met de juiste maatvoering heeft geplaatst. [8] Bij die stand van zaken valt niet in te zien waarom zij de al bestelde gordijnen niet (alsnog) kon gebruiken. Dat de kozijnen die [eiser] al had besteld beschimmeld zijn geraakt kan zo zijn, maar [eiser] heeft, ook naar aanleiding van vragen van de rechtbank ter zitting, niet duidelijk gemaakt van welke tekortkoming van [gedaagde] in de nakoming van de overeenkomst dat dan het gevolg zou zijn. Er is daarom geen grond om [gedaagde] te veroordelen het bedrag van € 605,00 inclusief btw aan [eiser] te vergoeden. Dit betekent dat de vordering onder III zal worden afgewezen.
Vordering IV en V
4.8.
Onder IV en V vordert [eiser] dat de rechtbank de tussen partijen gesloten meerwerkovereenkomsten die zijn gebaseerd op de offerte met kenmerk 2022-OFF0024 en de offerte met kenmerk 2022-OFF0025 (gedeeltelijk) ontbindt. Aan deze vorderingen legt zij ten grondslag dat onderdelen van die meerwerkovereenkomsten overlappen met de tussen partijen gesloten basisovereenkomst en een andere meerwerkovereenkomst. Volgens [eiser] is [gedaagde] tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de meerwerkovereenkomsten die zijn gebaseerd op de offerte met kenmerk 2022-OFF0024 en de offerte met kenmerk 2022-OFF0025 door onderdelen van het werk die hij al aan haar had geoffreerd en bij haar in rekening had gebracht nogmaals aan haar te offreren en te factureren, terwijl hij die werkzaamheden maar één keer kan uitvoeren. Zij meent dat die tekortkoming de ontbinding van de meerwerkovereenkomsten rechtvaardigt.
4.9.
Een vereiste voor het ontstaan van een recht op (gedeeltelijke) ontbinding van de meerwerkovereenkomsten, is dat [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit die overeenkomsten (artikel 6:265 BW). Naar het oordeel van de rechtbank vloeit uit de meerwerkovereenkomsten geen verplichting van [gedaagde] voort die inhoudt dat hij niet dubbel mag offreren en factureren. Voor zover [gedaagde] onderdelen van het werk al dubbel heeft geoffreerd en gefactureerd, is hij daarmee dus niet in de nakoming van zijn verplichtingen uit die meerwerkovereenkomsten tekortgeschoten. Uit de meerwerkovereenkomsten vloeit voor [gedaagde] wel een verplichting voort om de daarin overeengekomen werkzaamheden uit te voeren. Niet gesteld of gebleken is dat die werkzaamheden niet uitgevoerd zijn, zodat van een tekortkoming van [gedaagde] in de nakoming van de meerwerkovereenkomst ook in zoverre geen sprake is. Omdat [gedaagde] niet in de nakoming van de meerwerkovereenkomsten is tekortgeschoten, kunnen die overeenkomsten ook niet (door de rechtbank) worden ontbonden. In zoverre zullen de vorderingen van [eiser] onder IV en V worden afgewezen.
4.10.
[eiser] vordert onder V ook dat [gedaagde] haar een bedrag van € 5.254,57 inclusief btw terugbetaalt. [eiser] stelt dat zij dit bedrag aan [gedaagde] heeft betaald voor de post ‘na-isoleren en verbeteren bovendak’, welke post in de meerwerkovereenkomst die is gebaseerd op de offerte met kenmerk 2022-OFF0025 is opgenomen. Volgens [eiser] heeft die post betrekking op dezelfde werkzaamheden als de post ’33. Dakbedekkingen’ uit de basisovereenkomst, waarvoor zij ook heeft betaald. Volgens [eiser] heeft zij aldus dubbel betaald voor dezelfde werkzaamheden. Daarom dient [gedaagde] het bedrag van € 5.254,57 inclusief btw aan haar terug te betalen, aldus [eiser].
4.11.
Voor zover [eiser] heeft bedoeld dat [gedaagde] gehouden is het bedrag van € 5.245,57 inclusief btw aan haar terug te betalen op grond van een ongedaanmakingsverbintenis die uit de door haar onder V gevorderde gedeeltelijke ontbinding van de meerwerkovereenkomst die is gebaseerd op de offerte met kenmerk 2022-OFF0025 voortvloeit, kan de vordering niet op basis van die grondslag worden toegewezen. Zoals hiervoor is overwogen, bestaat er immers geen grond voor (gedeeltelijke) ontbinding van die overeenkomst. Dit betekent dat er voor partijen ook geen verbintenissen tot ongedaanmaking van de reeds door hen ontvangen prestaties ontstaan (artikel 6:277 BW).
4.12.
Ook overigens kan de vordering van [eiser] tot terugbetaling van het bedrag van € 5.254,57 inclusief btw niet op een andere grondslag (zoals onverschuldigde betaling, hetgeen [eiser] desgevraagd uitdrukkelijk heeft gezegd niet aan dit deel van haar vordering ten grondslag te leggen) worden toegewezen. [eiser] heeft namelijk onvoldoende onderbouwd gesteld dat de post ‘na-isoleren en verbeteren bovendak’ die volgens haar is opgenomen in de meerwerkovereenkomst die is gebaseerd op de offerte met kenmerk 2022-OFF0025 ziet op dezelfde werkzaamheden als de post ’33. Dakbedekkingen’ uit de basisovereenkomst en dat zij [gedaagde] voor die beide posten (en dus dubbel) heeft betaald. De vordering van [eiser] tot terugbetaling van het bedrag van € 5.254,57 inclusief btw zal daarom worden afgewezen.
Vordering VI
4.13.
[eiser] stelt dat zij kosten heeft gemaakt voor het opstellen van het rapport door [bedrijf 1]. Deze kosten bedragen € 1.089,00 inclusief btw. [eiser] vordert vergoeding van deze kosten door [gedaagde] op grond van artikel 6:96 lid 2 sub b BW.
4.14.
Zoals hiervoor onder 4.5. is overwogen, kan niet worden vastgesteld dat er voor [gedaagde] een wettelijke verplichting tot het betalen van een schadevergoeding bestaat ten aanzien van de gestelde gebreken en gestelde niet uitgevoerde werkzaamheden waar het rapport van [bedrijf 1] op ziet. Omdat artikel 6:96 lid 2 sub b BW geen zelfstandige grondslag biedt voor vergoeding, zal de vordering van [eiser] tot vergoeding van de expertisekosten worden afgewezen.
Vordering VII
4.15.
Omdat de vorderingen I tot en met VI van [eiser] zullen worden afgewezen, ontvalt de grondslag aan de vordering van [eiser] tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten. Die vordering zal daarom ook worden afgewezen.
Proceskosten
4.16.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht
1.325,00
- salaris advocaat
3.035,00
(2,5 punt × € 1.214,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
4.538,00
4.17.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 4.538,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.2. en 5.3. genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Boerwinkel en in het openbaar uitgesproken op
9 juli 2025.
943 / 1787

Voetnoten

1.Productie E1 bij dagvaarding.
2.Dagvaarding, randnummer 26.
3.Productie E6 bij dagvaarding.
4.Productie E6 bij dagvaarding.
5.Productie E10 bij dagvaarding.
6.Nadere productie 27 van [gedaagde].
7.Akte tevens overlegging productie van [eiser] van 5 februari 2025
8.Dagvaarding, randnummer 49.