In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 9 juli 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, [verzoeker], en zijn werkgever, [verweerder]. De werknemer had zich op 10 februari 2025 ziekgemeld, waarna de werkgever hem herhaaldelijk uitnodigde voor gesprekken en hem waarschuwde voor het niet nakomen van re-integratieverplichtingen. Op 7 maart 2025 heeft de werkgever de werknemer op staande voet ontslagen. De werknemer verzocht de kantonrechter om te verklaren dat dit ontslag onterecht was en om betaling van een billijke vergoeding, transitievergoeding en achterstallig salaris.
De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was gegeven. De werkgever had onvoldoende zorgvuldig gehandeld door al binnen twee weken na de ziekmelding een intensief traject van druk en dreiging met ontslag te starten, zonder het oordeel van de bedrijfsarts af te wachten. De kantonrechter concludeerde dat de gedragingen van de werknemer niet als dringende reden voor ontslag konden worden gekwalificeerd. Daarom werd het ontslag onterecht verklaard en werd de werkgever veroordeeld tot betaling van een transitievergoeding van € 3.773,27, een billijke vergoeding van € 12.000,00 en achterstallig salaris van € 1.457,16. Tevens werd de werkgever veroordeeld in de proceskosten van € 1.039,00.