ECLI:NL:RBGEL:2025:5678

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 juli 2025
Publicatiedatum
17 juli 2025
Zaaknummer
C/05/452488/JE RK 25-589
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van kinderen met een belaste voorgeschiedenis

Op 7 juli 2025 heeft de kinderrechter in de Rechtbank Gelderland een beschikking uitgesproken over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen [kind 1] en [kind 2]. De kinderrechter oordeelt dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor beide kinderen, die niet of onvoldoende met vrijwillige hulpverlening kan worden weggenomen. De kinderen verblijven momenteel in een pleeggezin dat hen een stabiele opvoedsituatie biedt. De kinderrechter benadrukt dat het perspectief van de kinderen niet bij de ouders ligt en dat terugplaatsing alleen mogelijk is als dit een grote slagingskans heeft. De ouders zijn het niet eens met de beslissing en willen meer betrokkenheid bij de zorg voor hun kinderen. De kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beschikking direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kinderrechter roept de GI op om de situatie van de kinderen en de ouders te blijven monitoren en te zorgen voor de minst schadelijke keuze in deze complexe situatie.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Arnhem
Zaaknummer: C/05/452488 / JE RK 25-589
Datum uitspraak: 7 juli 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen de GI,
over
[kind 1], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [kind 1] ,
[kind 2], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [kind 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
[vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [geboorteplaats] .
[pleegouders],
hierna te noemen de pleegouders,
wonende in op een bij de rechtbank bekend adres.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 3 juni 2025,
  • de toetsing door de Raad, ontvangen op 23 juni 2025
  • aanvulling op de toetsing door de Raad, ontvangen op 26 juni 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 7 juli 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder,
  • de vader,
  • de pleegvader,
  • twee vertegenwoordigsters van de GI.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [kind 1] en [kind 2] .
2.2.
[kind 1] en [kind 2] verblijven in een perspectief biedend pleeggezin.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 19 juli 2024 de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2] verlengd tot 29 juli 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [kind 1] en [kind 2] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de GI de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling.
De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De GI heeft ter onderbouwing van het verzoek onder andere het volgende naar voren gebracht.
De GI heeft zich het afgelopen jaar vooral gericht op het contact tussen de kinderen en de ouders. De kinderen kunnen bij pleegouders blijven wonen. Hun perspectief is hier bepaald en pleegouders zijn de vertrouwde personen voor de kinderen. Zij kunnen nabijheid, kalmte, structuur en duidelijkheid bieden. De GI heeft de organisatie YouthTurn ingezet voor de begeleiding van de omgangsmomenten met beide ouders.
In de omgang tussen de kinderen en de vader waren in het begin van het jaar meer spanningen tijdens de bezoeken, maar sinds er een nieuwe begeleider betrokken is vinden de bezoeken structureel plaats en verlopen de bezoeken weer stabiel. De kinderen en de vader kijken uit naar de bezoeken. Desondanks wordt gezien dat de kinderen na de bezoeken met vader bijvoorbeeld moeite hebben met (in)slapen, boze buien krijgen en huilerig zijn. Vooral [kind 2] kan veel wisselingen in gedrag laten zien. In de evaluaties van de omgang komt onvoldoende naar voren waarom de kinderen dit gedrag laten zien. Het is daarom belangrijk dat de bezoeken nog begeleid plaatsvinden, zodat meer zicht komt op waar het gedrag van de kinderen mogelijk vandaan komt. Ook is begeleiding van de bezoeken van belang, zodat de begeleider op tijd kan schakelen wanneer de kinderen in een (emotioneel) onveilige situatie terecht komen.
In de omgang met moeder is een wijziging in frequentie en duur gekomen, omdat de bezoeken aan het begin van het ondertoezichtstellingsjaar regelmatig niet door konden gaan. De bezoeken zijn van eens in de twee weken voor de duur van tweeëneenhalf uur naar eens in de vier weken voor de duur van drie-en-een-half uur gegaan. De laatste maanden zijn alle omgangsmomenten doorgegaan. De begeleider ziet dat de kinderen de bezoeken fijn vinden. Ook na de bezoeken met de moeder laten de kinderen echter heftiger en negatiever gedrag zien dat meerdere dagen aanhoudt. Zowel YouthTurn als de pleegzorgwerker die in het verleden de bezoeken begeleidde zien niet goed terug waar dit gedrag vandaan komt. De moeder doet duidelijk haar best de kinderen niet met haar eigen problematiek te belasten. De pleegzorgwerker geeft aan dat vooral [kind 1] goed doorheeft hoe moeder in haar vel zit.
De GI ziet dat er onvoldoende rust en medewerking vanuit ouders is om te kunnen overdragen naar een vrijwillig kader.
In de komende periode wil de GI nader onderzoeken waardoor de kinderen zo heftig op de bezoekmomenten reageren, waardoor het van belang is dat de bezoeken begeleid blijven.

4.De toetsing door de Raad voor de Kinderbescherming

Raad heeft getoetst en adviseert in te stemmen met het voorgenomen besluit tot verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2] . De Raad is er gerust op dat deze verlenging de maatregel is die er het meest aan bijdraagt dat het goed blijft gaan met [kind 1] en [kind 2] . Zij hebben in het pleeggezin een stabiele opvoedsituatie en hebben regelmatig en positief contact met ouders. De sturing vanuit de GI is nodig bij het maken van de afspraken over de kinderen, de omgang en omdat er bij ouders nog onvoldoende acceptatie is over het perspectief van de kinderen.

5.De standpunten

5.1.
De moeder is het niet eens met het verzoek. De moeder blijft erbij dat zij niet kan laten zien dat zij een goede moeder is. Om dat te kunnen laten zien is in ieder geval nodig dat zij de kinderen meer kan zien en dat de omgangsmomenten langer worden, zodat de kinderen ook meer betrokken kunnen raken bij het gezin van de moeder. De omgangsmomenten zouden ook niet langer begeleid hoeven plaatsvinden. Zij begrijpt ook niet waarom dat nodig is en ook niet waarom de omgang niet vaker/langer kan. Zij krijgt alleen maar positieve feedback terug. Ook heeft de moeder nog een kind en die staat niet onder toezicht en dan is het ook lastig te begrijpen waarom zij haar andere twee kinderen niet zou kunnen opvoeden.
De moeder vindt dat het systeem heeft gefaald. Er is nooit gewerkt aan terugplaatsing en de ouders hebben geen eerlijke kans gekregen. De moeder accepteert dat de kinderen van de pleegouders houden en blijft die toestemming ook naar de kinderen geven, maar zij kan niet accepteren dat de kinderen niet bij haar kunnen opgroeien. De moeder is ook niet tevreden over de GI. Zij hebben al meer dan 10 gezinsvoogden gehad. Het zou goed zijn als er een andere GI komt.
5.2.
De vader is het niet eens met het verzoek. Ook de vader kan zich er niet in vinden dat de GI het perspectief van de kinderen in het pleeggezin heeft bepaald, nadat de GI naar zijn mening jarenlang niet heeft meegewerkt aan onderzoeken. De vader is wel blij dat de kinderen in het pleeggezin op een veilige plek zitten. De vader wijst erop dat de bezoeken met hem goed verlopen en dat hij niet meer weet wat hij nog meer moet doen om te laten zien dat hij een goede vader is. Hij snapt niet waarom hij niet zelf voor de kinderen zou kunnen zorgen. Ook de vader benadrukt de vele wisselingen van gezinsvoogden. Deze zijn bovendien nauwelijks in gesprek met hem. Van de vier gesprekken afgelopen jaar waren er bovendien drie online vanwege de reisafstand.
5.3.
De pleegvader is het eens met het verzoek. Het liefst zou de pleegvader een compromis zien waarin iedereen gelukkig is met de situatie. De pleegvader heeft benoemd dat niet alles rond de omgang positief verloopt en dat de kinderen heftig reageren na de bezoeken met de ouders. Ook heeft de pleegvader benoemd dat hij graag zou zien dat de omgangsmomenten nog begeleid blijven. In principe kan de pleegvader goed met beide ouders door één deur, maar de pleegvader wil voorkomen dat er conflictsituaties ontstaan waar de kinderen wat van zouden kunnen meekrijgen. Gezien de persoonlijkheid van met name de vader en de voorvallen eerder in het jaar vindt hij het een reële mogelijkheid dat deze situaties zich gaan voordoen. Hij vindt het daarom prettig dat er een voogd betrokken is en ook de omgang begeleid wordt zodat pleegouders niet tussen de ouders en de kinderen in komen te staan.
De pleegvader hoopt ook dat er oog blijft voor het feit dat de kinderen, ook gelet op wat zij hebben meegemaakt, een andere opvoedvraag hebben dan kinderen die niet hetzelfde meegemaakt hebben.

6.De beoordeling

6.1.
De kinderrechter is van oordeel dat aan de voorwaarden voor een verlenging van de ondertoezichtstelling is voldaan. [1] Er is bij beide kinderen sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging, die niet of onvoldoende met vrijwillige hulpverlening kan worden weggenomen. Ook is de kinderrechter van oordeel dat er een noodzaak is tot uithuisplaatsing van de kinderen. Daarom wijst de kinderrechter het verzoek toe en verlengt zij de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing met een jaar (artikel 1:255 BW, artikel 1:260, eerste lid BW en artikel 1:265c, tweede lid BW). De kinderrechter legt hieronder uit waarom.
De ernstige ontwikkelingsbedreiging van de kinderen ligt met name in de belaste voorgeschiedenis van de kinderen die maakt dat zij een verhoogde opvoedvraag hebben. Zonder voldoende professionele hulp en sensitieve begeleiding, met name bij de omgang, kunnen de kinderen zich onvoldoende stabiel ontwikkelen. Ook hebben de kinderen een verhoogde opvoedvraag waarbij de ouders onvoldoende kunnen aansluiten en maakt dat er een noodzaak is tot uithuisplaatsing.
6.2.
In de beschikking van 19 juli 2024 heeft de kinderrechter benoemd dat zij het eens is met de GI dat het perspectief van de kinderen niet bij de ouders ligt. Hierbij heeft de kinderrechter toen ook uitvoerig geschetst wat vooraf is gegaan aan de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. Ook heeft de kinderrechter in genoemde beschikking aangegeven dat terugplaatsing van deze jonge kinderen met een belaste voorgeschiedenis alleen mogelijk is wanneer dit een grote slagingskans heeft. Een niet geslaagde terugplaatsing zal grote schade toebrengen aan de ontwikkeling van de kinderen. Bij beide ouders vond de kinderrechter het risico te groot dat de thuisplaatsing niet zou kunnen slagen. De kinderrechter heeft ook aangegeven van oordeel te zijn dat de aanvaardbare termijn inmiddels was verstreken en dat het voor de kinderen duidelijk moet zijn waar zij kunnen opgroeien.
6.3.
De kinderrechter ziet dat er geen nieuwe ontwikkelingen zijn geweest die maken dat er reden is voor een ander oordeel dan een jaar geleden. De kinderrechter is het nog steeds eens met de perspectiefbepaling van de kinderen in het pleeggezin. De kinderen verblijven inmiddels al een zeer groot deel van hun leven in het pleeggezin en hebben daar hun veilige haven gevonden. Het is van groot belang dat het ook voor de kinderen duidelijk is en blijft dat zij bij de pleegouders mogen opgroeien.
6.4.
De kinderrechter ziet dat beide ouders het niet eens zijn met de perspectiefbepaling in het pleeggezin en eraan blijven vasthouden dat hen de kans moet worden geboden te laten zien dat zij zelf de zorg voor hun kinderen kunnen dragen. De kinderrechter begrijpt dat het voor de ouders heel lastig is om echt te kunnen accepteren dat de kinderen niet meer bij hen zullen opgroeien. Het zou echter de ouders én de kinderen veel rust geven wanneer de ouders dit uiteindelijk wel zouden kunnen. Wanneer dit niet het geval is, is het de vraag of het wenselijk is dat de huidige situatie blijft voortduren, waarbij de ouders, de pleegvader en de GI jaarlijks naar de rechtbank moeten komen voor verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. Het is duidelijk, en ook begrijpelijk, dat de jaarlijkse bespreking van de verzoeken heel stressvol is en weer veel negatieve emoties oprakelt, zoals ook dit jaar tijdens de mondelinge behandeling weer is gebleken. Dit doet geen van de betrokkenen goed. Dat is heel erg jammer omdat wel te zien is dat er positieve ontwikkelingen zijn geweest in de omgang. De omgangsmomenten verlopen structureler en de omgangsbegeleiders zien dat de kinderen het ook fijn vinden de ouders op deze momenten te zien. De ouders werken over het algemeen ook goed mee wanneer zij bijvoorbeeld in het kader van hun ouderlijk gezag ergens hun medewerking aan moeten verlenen. Het zou goed zijn wanneer deze positieve ontwikkeling zich zou kunnen doorzetten en er ook meer rust komt voor en bij de kinderen na de omgangsmomenten, zodat wellicht in de toekomst meer mogelijk zou kunnen zijn in de omgang tussen de ouders en de kinderen.
De jaarlijkse verlenging van de machtiging uithuisplaatsing levert een situatie op waarbij het doel van de machtiging niet meer in overeenstemming is met de feitelijke werkelijkheid. De kinderrechter heeft dit tijdens de mondelinge behandeling ook aan de ouders en de pleegvader toegelicht.
Tijdens een machtiging uithuisplaatsing wordt in principe gewerkt aan het terugplaatsen van de kinderen bij de ouders. Dat gebeurt in de praktijk echter niet meer. Er kan dan gewerkt worden aan overdracht naar vrijwillig kader. Dit lijkt echter geen optie omdat de ouders zich niet willen en/of kunnen neerleggen bij de situatie. De andere optie is het toewerken naar gezagbeëindiging van de ouders maar dit is een zeer ingrijpende maatregel waarbij het de vraag is of die gerechtvaardigd is onder de omstandigheid dat de ouders voldoende meewerken aan de uithuisplaatsing en ook aan gezagsbeslissingen.
De kinderrechter kan slechts constateren dat deze situatie zich voordoet en dat het aan de GI is om hierin de minst schadelijke keuze te maken. Het is aan de wetgever om vaart te maken met de al op handen zijnde wetgeving die kan voorzien in een betere en minder belastende juridische basis voor de situatie van kinderen als [kind 1] en [kind 2] en hun ouders.
6.5.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van:
-
[kind 1], geboren op 29 december 2028 in [geboorteplaats] , en
-
[kind 2], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
tot 29 juli 2026;
7.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2] in een voorziening voor pleegzorg tot 29 juli 2026;
7.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2025 door mr. M.G.J. Post, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. E.M. van Oosten-Boksem als griffier, en op schrift gesteld op 17 juli 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.

Voetnoten

1.Artikel 1:260 BW.