ECLI:NL:RBGEL:2025:5660

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
16 juli 2025
Zaaknummer
11521539
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van leningen en afgifte van roerende zaken tussen ex-partners

In deze zaak vordert eiser, [eiser], van gedaagde, [gedaagde], betaling van verschillende bedragen die hij stelt te hebben geleend, alsook de afgifte van roerende zaken. De partijen hebben een affectieve relatie gehad en zijn inmiddels 15 jaar niet meer samen. Eiser heeft in totaal € 13.002,69 aan vorderingen, inclusief buitengerechtelijke incassokosten van € 910,28, en de afgifte van roerende goederen. Gedaagde betwist de vorderingen en stelt dat de bedragen die eiser heeft betaald schenkingen waren. De kantonrechter heeft de vorderingen van eiser gedeeltelijk toegewezen, waarbij hij oordeelt dat eiser voldoende heeft aangetoond dat er sprake is van een lening van € 5.250,00 voor de aankoop van een auto. Daarnaast is vastgesteld dat eiser onderhoudskosten heeft betaald voor de auto, die gedaagde moet vergoeden op basis van ongerechtvaardigde verrijking. De kantonrechter heeft gedaagde ook veroordeeld tot de afgifte van bepaalde roerende zaken aan eiser. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: 11521539 \ CV EXPL 25-854
Vonnis van 9 juli 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. K.W.A. Wools,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. G. Altena.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 5 februari 2025
- de akte overlegging producties, tevens wijziging van eis, namens [eiser]
- het bericht met bijlagen van [gedaagde] d.d. 22 mei 2025
- de mondelinge behandeling van 4 juni 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit deze relatie is een thans meerderjarige dochter ( [naam 1] ) geboren.
2.2.
Partijen wonen inmiddels 15 jaar niet meer (officieel) samen.
2.3.
[gedaagde] heeft in januari 2024 aangifte tegen [eiser] gedaan van verduistering van een auto. [eiser] is hiervoor opgepakt en heeft in voorlopige hechtenis gezeten.
2.4.
Op 15 maart 2024 heeft [eiser] een bedrag van in totaal € 9.900,00 opgeëist van [gedaagde] in verband met leningen voor een auto, onderhoudskosten en overige leningen en ‘onttrokken bedragen’.
2.5.
Op 25 november 2024 heeft de voormalig gemachtigde van [eiser] [gedaagde] aangeschreven over het bedrag dat [eiser] nog van [gedaagde] tegoed zou hebben en [gedaagde] gesommeerd dit te betalen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter, zo mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt tot:
Betaling aan [eiser] van een bedrag van € 13.002,69, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het te wijzen vonnis.
Betaling aan [eiser] van een bedrag van € 910,28 aan buitengerechtelijke incassokosten.
Afgifte aan [eiser] van een groot aantal roerende goederen als opgenomen op pagina 4 en 5 van de eiswijziging, binnen twee weken na betekening van het te wijzen vonnis, onder verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per dag(deel) voor ieder(e) dag(deel) dat [gedaagde] hier niet aan voldoet, met een maximum van € 50.000,00,
met compensatie van de proceskosten tussen partijen.
3.2.
[gedaagde] voert verweer en concludeert dat de vorderingen van [eiser] moeten worden afgewezen.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

De leningen
4.1.
[eiser] stelt dat hij een aantal leningen voor onbepaalde tijd heeft verstrekt aan [gedaagde] . Hij stelt dat deze leningen op grond van artikel 7:129e van het Burgerlijk Wetboek (BW) terstond opeisbaar zijn en dat [gedaagde] deze binnen uiterlijk 6 weken nadat de leningen zijn opgeëist dient terug te betalen. Het betreft een geldlening van € 5.250,00 voor de aankoop van een auto, bedragen die [eiser] heeft voorgeschoten voor onderhoud en verbetering van die auto van in totaal € 2.552,69 en bedragen voor een nieuwe poort en boodschappen van [gedaagde] van € 950,00 respectievelijk € 200,00, aldus [eiser] . Subsidiair beroept hij zich op onverschuldigde betaling (artikel 6:203 BW), dan wel ongerechtvaardigde verrijking (artikel 6:212).
4.2.
[gedaagde] betwist dat sprake is geweest van enige geldlening. [eiser] heeft haar meerdere keren geldbedragen gegeven, maar dat waren volgens haar schenkingen of bijdragen voor de dochter van partijen. De auto is van haar en heeft [eiser] ontvreemd. Daarom heeft [gedaagde] aangifte tegen hem gedaan. Zij betaalt zelf de belasting en verzekering van deze auto. Daarnaast heeft zij zelf nooit opdrachten gegeven voor het onderhoud van de auto, aldus [gedaagde] .
4.3.
De kantonrechter overweegt het volgende. [eiser] beroept zich op de rechtsgevolgen van een geldleningsovereenkomst. Op grond van de hoofdregel rust de stelplicht en de bewijslast van rechten of feiten, op degene die zich beroept op de rechtsgevolgen daarvan (artikel 150 Rv). Daarom is het aan [eiser] om te onderbouwen en, zo nodig, te bewijzen dat het bij de betaling van de bedragen aan [gedaagde] ging om een geldlening.
De auto
4.4.
Vast staat dat [eiser] op 17 juni 2019 een bedrag van € 5.250,00 heeft overgeboekt naar de bankrekening van [gedaagde] voor de aanschaf van een auto (een Volkswagen Eos met kenteken [nummer] ). Op het bankafschrift staat als omschrijving ‘lening auto’. Partijen woonden op dat moment niet meer samen. De auto staat op naam van [gedaagde] en is haar eigendom. Zij heeft in januari 2024 aangifte van verduistering van de auto gedaan tegen [eiser] toen hij de auto in gebruik had.
De kantonrechter volgt [gedaagde] niet in haar betoog dat sprake is geweest van een schenking. Indien sprake is van grote financiële verwevenheid tussen partijen kan op basis van de verzorgingsgedachte nog wel worden aangenomen dat zij op grond van een natuurlijke verbintenis bepaalde kosten voor elkaar voldoen, zonder dat daar enige vergoeding tegenover staat. Partijen hadden op het moment dat [eiser] het bedrag betaalde weliswaar nog een relatie met elkaar, maar zij woonden niet samen en hadden geen gezamenlijke huishouding. [gedaagde] heeft tijdens de zitting zelf ook verklaard dat op dat moment “alles los stond van elkaar, ook financieel”.
4.5.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiser] voldoende onderbouwd dat sprake is van een lening van hem aan [gedaagde] en de omschrijving bij de overboeking destijds weegt in deze zwaar mee. [gedaagde] dient dit bedrag van € 5.250,00 daarom aan [eiser] terug te betalen.
De onderhoudskosten voor de auto
4.6.
[eiser] stelt dat hij diverse onderhouds- en verbeteringskosten voor de auto van [gedaagde] heeft betaald voor een bedrag van in totaal € 2.552,69. [gedaagde] voert hiertegen aan dat zij nooit opdracht voor onderhoud van de auto heeft gegeven.
4.7.
De kantonrechter overweegt het volgende. Dat sprake is geweest van leningen van [eiser] aan [gedaagde] voor wat betreft onderhoudskosten voor de auto heeft [eiser] niet onderbouwd. Er zijn geen leningsovereenkomsten of bankafschriften met een omschrijving waaruit kan worden afgeleid dat [eiser] in dit kader leningen aan [gedaagde] heeft verstrekt. De primaire grondslag kan dan ook niet tot toewijzing van dit deel van de vordering leiden.
4.8.
Wel kan uit de overgelegde WhatsApp-correspondentie en rekeningafschriften worden vastgesteld dat er kosten zijn gemaakt voor onderhoud van de auto van [gedaagde] die [eiser] heeft betaald. [gedaagde] heeft overigens ook niet weersproken dát er onderhoudskosten zijn gemaakt. Dit betekent dat [eiser] op zijn kosten de auto van [gedaagde] heeft onderhouden. Naar het oordeel van de kantonrechter is, zoals [eiser] subsidiair heeft gesteld, sprake van ongerechtvaardigde verrijking (artikel 6:212 BW). [gedaagde] heeft immers voordeel van de onderhoudskosten, omdat de auto in goede staat is gebleven en waarde heeft behouden, terwijl [eiser] de kosten heeft betaald en daardoor verarmd is. [gedaagde] dient daarom de schade te vergoeden tot het bedrag van haar verrijking. In dit geval dient zij de door [eiser] betaalde kosten aan hem terug te betalen. Hierbij dient wel te kunnen worden vastgesteld dat [eiser] de betreffende kosten ook daadwerkelijk heeft betaald.
4.9.
Van een aantal kosten heeft [eiser] betaalbewijzen overgelegd, te weten:
  • 1 juli 2019: € 779,50 voor een trekhaak; hiervan is een betalingsbewijs overgelegd;
  • 23 mei 2022: € 75,00 voor een Apk-keuring; uit de overgelegde foto in de WhatsApp-correspondentie tussen Janssen en de garage blijkt dat [eiser] dit bedrag contant heeft betaald;
  • 29 april 2023: € 629,00 voor onderhoud; hiervan is een betalingsbewijs overgelegd.
Wat betreft de trekhaak heeft [gedaagde] nog aangevoerd dat zij geen opdracht hiertoe heeft gegeven en dat zij daar vanwege haar medische situatie (zij lijdt aan MS en heeft daarom een invalideparkeerkaart) ook geen belang bij heeft. [eiser] heeft echter een e-mail overgelegd vanuit het e-mailaccount van [gedaagde] waaruit blijkt dat zij opdracht heeft gegeven voor het plaatsen van een trekhaak. Dat [eiser] dit gedaan zou hebben door in te loggen op het e-mailaccount van [gedaagde] , zoals [gedaagde] stelt, heeft zij - tegenover de betwisting daarvan door [eiser] - niet onderbouwd. De kantonrechter gaat daarom voorbij aan dit verweer.
Van de onderhoudskosten voor de auto op 31 mei 2023 en 20 december 2023 heeft [eiser] geen betaalbewijzen in het geding gebracht, zodat van deze kosten niet kan worden vastgesteld dat [eiser] deze heeft betaald.
4.10.
Op basis van bovenstaande overwegingen stelt de kantonrechter vast dat [eiser] in totaal een bedrag van € 1.483,50 (€ 779,50 + € 75,00 + € 629,00) aan onderhoudskosten voor de auto van [gedaagde] heeft betaald. [gedaagde] dient dit bedrag aan [eiser] terug te betalen.
De poort en de boodschappen
4.11.
[eiser] stelt dat hij op 17 oktober 2019 een tweetal bedragen van € 950,00 respectievelijk € 200,00 aan [gedaagde] heeft uitgeleend, omdat de bankrekening van [gedaagde] op dat moment een debetstand vertoonde en zij geen geld had om haar buren te betalen voor een nieuwe poort en om boodschappen te doen.
4.12.
Net als bij de onderhoudskosten voor de auto is de kantonrechter van oordeel dat [eiser] onvoldoende heeft onderbouwd dat hier sprake is geweest van leningen. Wel kan worden vastgesteld dat [eiser] kosten voor [gedaagde] heeft betaald. Zoals ook in het kader van de geldlening voor de auto is overwogen is - gelet op het gebrek aan financiële verwevenheid tussen partijen, die op dat moment niet meer samenwoonden - geen sprake van een natuurlijke verbintenis op basis waarvan [gedaagde] ervan uit mocht gaan dat [eiser] deze bedragen zonder tegenprestatie aan haar heeft betaald. Ook hier is sprake van ongerechtvaardigde verrijking. Aangezien [gedaagde] verder geen gemotiveerd verweer heeft gevoerd tegen dit deel van de vordering, zal de kantonrechter haar veroordelen dit bedrag aan [eiser] terug te betalen.
De onttrokken bedragen
4.13.
[eiser] stelt dat [gedaagde] zonder zijn toestemming op 31 mei 2019 een bedrag van € 2.500,00 van zijn bankrekening heeft overgeboekt naar haar eigen bankrekening en op 27 augustus 2019 een bedrag van € 1.000,00. Hiermee is volgens hem sprake van een onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW) en [gedaagde] dient deze bedragen aan hem terug te betalen. Subsidiair stelt [eiser] dat sprake is van ongerechtvaardigde verrijking, dan wel onverschuldigde betaling, op basis waarvan [gedaagde] deze bedragen aan hem moet terugbetalen.
4.14.
[gedaagde] betwist dat zij deze bedragen van de bankrekening van [eiser] heeft gehaald. Zij heeft bovendien helemaal geen toegang tot deze bankrekeningen.
4.15.
De kantonrechter overweegt als volgt. De stelplicht en bewijslast van de stelling dat sprake is van een onrechtmatige daad ligt bij [eiser] , omdat hij zich beroept op de rechtsgevolgen van die stelling. [eiser] heeft bankafschriften overgelegd waaruit blijkt dat er op voormelde data bedragen van zijn bankrekening naar de bankrekening van [gedaagde] zijn overgemaakt met als omschrijvingen ‘Bedankt voor het lenen’ en ‘Bijdrage [naam 1] ’. Hieruit blijkt echter niet dat [gedaagde] deze bedragen zelf en zonder de toestemming van [eiser] heeft overgeboekt. Ook al zou [gedaagde] de inloggegevens van de bankrekening van [eiser] hebben, dan kan dat niet zonder meer leiden tot het oordeel dat zij op de hiervoor vermelde data bedragen naar haar eigen rekening heeft overgemaakt. De kantonrechter passeert het bewijsaanbod van [eiser] voor de stelling dat [gedaagde] de omschrijving ‘bedankt voor de lening’ vaker gebruikte. Ook al zou [eiser] hiermee bewijzen dat [gedaagde] deze omschrijving vaker gebruikte, dan kan dat immers nog niet leiden tot het oordeel dat het [gedaagde] was die op 31 mei 2019 en 27 augustus 2019 zonder de toestemming van [eiser] bedragen van de bankrekening van [eiser] naar haar eigen bankrekening heeft overgemaakt.
4.16.
Gelet op voorgaande overwegingen concludeert de kantonrechter dat [eiser] niet aan zijn stelplicht en bewijslast heeft voldaan en dat een bewijsopdracht niet aan de orde is. De kantonrechter zal het deel van de vordering dat ziet op een bedrag van € 3.500,00 daarom afwijzen.
De verkochte kast
4.17.
Volgens [eiser] heeft [gedaagde] op 30 oktober 2019 - met zijn toestemming - een aan hem toebehorende kast verkocht voor een bedrag van € 550,00. Ter onderbouwing heeft hij een aantal screenshots van WhatsApp-correspondentie in het geding gebracht. [gedaagde] zou dit bedrag aan [eiser] betalen, maar heeft dat niet gedaan. [eiser] vordert daarom in deze procedure alsnog betaling hiervan.
4.18.
[gedaagde] heeft geen gemotiveerd verweer gevoerd tegen deze vordering, maar alleen betwist dat partijen hadden afgesproken dat zij het geld dat zij voor de kast zou ontvangen aan [eiser] moest betalen. Nu zij echter niet heeft weersproken dat zij een kast, die van [eiser] was, heeft verkocht en hiervoor een bedrag van € 550,00 heeft ontvangen en gehouden, zal de kantonrechter haar veroordelen dit bedrag aan [eiser] te betalen.
De conclusie
4.19.
De kantonrechter concludeert dat [gedaagde] in totaal een bedrag van € 8.433,50 (€ 5.250,00 + € 1.483,50 + € 1.150,00 + € 550,00) aan [eiser] moet (terug)betalen. De kantonrechter zal haar hiertoe veroordelen, zoals gevorderd te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van dit vonnis.
De buitengerechtelijke incassokosten
4.20.
Het door [eiser] gevorderde bedrag van € 910,28 aan buitengerechtelijke incassokosten zal als onweersproken worden toegewezen. Gesteld en gebleken is dat incassowerkzaamheden zijn verricht en het bedrag conform de staffel van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is.
De afgifte van goederen
4.21.
[eiser] heeft een lange lijst opgesteld met roerende zaken waarvan hij afgifte vordert. Deze spullen zijn van hem (een groot aantal zaken is afkomstig uit de nalatenschap van zijn moeder) en bevinden zich in de woning van [gedaagde] , aldus [eiser] . [gedaagde] dient deze goederen op grond van artikel 5:2 BW aan hem af te geven.
4.22.
[gedaagde] heeft erkend dat zij een aantal roerende zaken van [eiser] in haar bezit heeft. Welke dat precies zijn, weet zij echter niet, zo heeft zij tijdens de mondelinge behandeling verklaard. Volgens haar staan er ook nog spullen in de loods van [eiser] in Veghel.
4.23.
De kantonrechter overweegt als volgt. Artikel 5:2 BW bepaalt dat de eigenaar van een zaak bevoegd is haar van een ieder die haar zonder recht houdt, op te eisen.
Op grond van dit wetsartikel is [gedaagde] verplicht de spullen die van [eiser] zijn en in haar bezit zijn af te geven aan [eiser] . Tijdens de zitting is echter onduidelijk gebleven wat [gedaagde] op dit moment precies aan spullen van [eiser] heeft. Zij heeft verklaard in ieder geval nog een aantal dozen te hebben, maar niet te weten wat daar in zit, en twee computers, een bol-lamp en een schilderij. [gedaagde] dient de dozen in ieder geval binnen twee weken na de betekening van dit vonnis aan [eiser] af te geven, zodat hij kan bekijken wat erin zit. Ook dient zij de computers, de bol-lamp en het schilderij aan hem af te geven. De kantonrechter zal [eiser] vervolgens in de gelegenheid stellen nader te specificeren welke spullen hij nog mist en wat hij echt nog wil hebben. Van de meest wezenlijke zaken dient [eiser] afgifte te vragen. Hierbij moet hij een en ander bij akte onderbouwen met foto’s (foto’s waaruit blijkt waar de spullen vandaan komen en foto’s waaruit blijkt dat diezelfde spullen bij [gedaagde] thuis staan), zodat voor de kantonrechter duidelijk wordt om welke spullen het precies gaat en of de betreffende spullen inderdaad bij [gedaagde] zijn. [gedaagde] mag daar vervolgens bij antwoordakte op reageren.
4.24.
Iedere verdere beslissing op dit punt wordt aangehouden.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 8.433,50, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van dit vonnis,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 910,28 aan buitengerechtelijke incassokosten,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] tot afgifte aan [eiser] van de in haar bezit zijnde dozen van [eiser] , twee computers, de bol-lamp en een schilderij, als overwogen in rov. 4.23., binnen twee weken na betekening van dit vonnis,
5.4.
stelt [eiser] in de gelegenheid om uiterlijk op de rolzitting van 3 september 2025 bij akte nader te specificeren aan de kantonrechter van welke spullen hij, na afgifte van de in 5.3. vermelde zaken, nog afgifte wenst, met onderbouwing daarvan door middel van foto’s, zoals in rov. 4.23. is overwogen,
5.5.
stelt [gedaagde] vervolgens in de gelegenheid om binnen vier weken na het nemen van de akte door [eiser] bij antwoordakte te reageren op die akte,
5.6.
verklaart de onderdelen 5.1., 5.2. en 5.3. uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.C. van Leeuwen en in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2025.
41245 \ 560