ECLI:NL:RBGEL:2025:556

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
28 januari 2025
Zaaknummer
C/05/435789 / FA RK 24-1585
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking inzake kinderalimentatie en zorgregeling in een echtscheidingsprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 21 januari 2025 een tussenbeschikking gegeven in een echtscheidingsprocedure met betrekking tot de zorgregeling en kinderalimentatie voor twee kinderen. De verzoeker, de man, en de verweerster, de vrouw, zijn betrokken bij een geschil over de alimentatie en de zorgregeling voor hun kinderen. De rechtbank heeft eerder een voorlopige zorgregeling vastgesteld waarbij de kinderen bij de man verblijven. In deze beschikking is de rechtbank verder ingegaan op de draagkracht van beide ouders en de behoefte van de kinderen aan kinderalimentatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man een voorlopige kinderalimentatie van € 178 per kind per maand moet betalen, met ingang van de datum van deze beschikking. De rechtbank heeft ook besloten dat de zorgregeling voor de kinderen tot aan de gezinsopname van de man onbegeleid zal zijn. De rechtbank heeft de behandeling van de verzoeken over de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling aangehouden tot een nader te plannen mondelinge behandeling in juli 2025. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de alimentatie en zorgregeling onmiddellijk moeten worden nageleefd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Arnhem
Zaakgegevens: C/05/435789 / FA RK 24-1585 (bodemprocedure)
C/05/436172/ FA RK 24-1706 (provisionele voorziening)
Datum uitspraak: 21 januari 2025
tussenbeschikking zorgregeling en kinderalimentatie
in de zaak van
[verzoeker](hierna: de man),
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. K.J.M. Slangen te Arnhem,
tegen
[verweerster](hierna: de vrouw)
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. M.E.W. van Schaijk te Elst.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Voor het verloop tot aan de tussenbeschikking van 12 augustus 2024 wordt verwezen naar die beschikking. In die beschikking heeft deze rechtbank:
a. in de bodemprocedure (met zaaknummer 435789)
- een voorlopige zorgregeling tussen de man en [kind 1] en [kind 2] vastgesteld waarbij de kinderen bij de man verblijven:
 de ene week van zaterdag 10.00 uur tot zondag 17.00 uur;
 de andere week op vrijdag 10.00 uur tot 17.00 uur;
 waarbij de omgang met de man in het bijzijn van de ouders zal plaatsvinden;
 en de man de kinderen zal halen en terugbrengen, in aanwezigheid van één van zijn ouders;
  • de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) verzocht onderzoek te doen, te rapporteren en te adviseren over de hoofdverblijfplaats, de zorgregeling en een kinderbeschermingsmaatregel;
  • de beslissing over de hoofdverblijfplaats, de zorgregeling en de kinderalimentatie aangehouden;
in de provisionele voorziening (met zaaknummer 436172)
  • de beslissing over de kinderalimentatie aangehouden;
  • het meer of anders verzochte afgewezen voor zover de behandeling daarvan niet is aangehouden.
1.2.
Daarna heeft de rechtbank de volgende stukken ontvangen:
  • het rapport van de Raad van 27 november 2024;
  • het F9-formulier met aanvullende stukken van de vrouw van 28 november 2024;
  • het F9-formulier met aanvullende stukken van de man van 5 december 2024.
1.3.
Tijdens de voortzetting van de besloten mondelinge behandeling op 10 december 2024 zijn beide partijen, in het bijzijn van hun advocaten, gehoord. Ook was er een zittingsvertegenwoordigster van de Raad aanwezig.

2.De verdere beoordeling

Hoofdverblijfplaats en zorgregeling
2.1.
In lijn met het advies van de Raad zal de rechtbank de behandeling van de verzoeken
over de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling aanhouden. In de tussentijd is het belangrijk dat partijen hulpverlening (zoals gezinsopname bij [instelling] ) accepteren. Door deze gezinsopname zal er meer zicht worden verkregen op de opvoedcapaciteiten van beide ouders en eventuele problematiek bij de kinderen. Naar verwachting zal de gezinsopname in februari 2025 starten en 18 weken duren. Daarom zal de rechtbank de behandeling zes maanden aanhouden.
2.2.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen afspraken gemaakt over de omgang tussen de man en de kinderen tot aan de gezinsopname. Partijen hebben afgesproken dat de kinderen drie van de vier weekenden van vrijdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur bij de man verblijven. In de vierde week hebben de man en de kinderen omgang op maandag van 09.00 uur tot 17.00 uur. De man haalt de kinderen op bij de vrouw en brengt ze na de omgangsmomenten ook weer terug naar de vrouw.
2.3.
De rechtbank zal de voorlopige zorgregeling wijzigen en de door partijen gemaakte afspraken vastleggen. Conform het advies van de Raad zal de omgang tussen de man en de kinderen voortaan onbegeleid zijn. Op die manier krijgt de man meer ruimte en mogelijkheden om te laten zien wat zijn capaciteiten en mogelijkheden zijn en hoe hij dit werkbaar krijgt in combinatie met zijn zelfstandigheid.
2.4.
De voorlopige zorgregeling zal gelden tot de gezinsopname van start gaat. Partijen moeten met de betrokken hulpverleners afspraken maken over de zorgregeling tijdens de gezinsopname en de periode daarna totdat de zaak weer op zitting zal worden behandeld.
Kinderalimentatie
2.5.
De vrouw wil dat de man € 547 per maand aan kinderalimentatie gaat betalen, met ingang van 25 april 2024 dan wel per datum verzoekschrift, danwel met ingang van een datum zoals de rechtbank juist acht.
2.6.
Omdat de vaststelling van de kinderalimentatie (mede) afhankelijk is van de definitieve hoofdverblijfplaats en zorgregeling en de verzoeken daarover worden aangehouden, zal de rechtbank het verzoek om kinderalimentatie eveneens aanhouden. Hierna zal de rechtbank wel een voorlopige kinderalimentatie berekenen, op basis van de huidige (voorlopige) zorgregeling.
Conclusie
2.7.
De rechtbank beslist dat de man vanaf de datum van deze beschikking een
voorlopigekinderalimentatie van € 178 per kind per maand aan de vrouw moet betalen. De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt. Daarbij gaat zij in op de standpunten van partijen, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn. De berekeningen die de rechtbank heeft gemaakt, zijn als bijlagen aan deze beschikking toegevoegd. Bij de berekeningen rondt de rechtbank af op hele euro’s.
Ingangsdatum
2.8.
Voordat de rechtbank kan gaan rekenen, moet zij weten welke gegevens en belastingtarieven zij moet gebruiken bij die berekening. Daarom moet de rechtbank eerst beslissen vanaf welk moment de kinderalimentatie gaat gelden.
2.9.
Hier hanteert de rechtbank de datum van de beschikking als ingangsdatum. De man stelt dat hij de afgelopen periode ook kosten voor de kinderen heeft betaald. Dit is door de vrouw niet betwist. Omdat de vrouw na het uit elkaar gaan van partijen in eerste instantie geen eigen inkomen had, vindt de rechtbank de stelling van de man ook niet onaannemelijk.
Behoefte
2.10.
Bij de berekening van de kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van een kind zijn. Dat wordt de ‘behoefte’ van het kind genoemd. De hoogte van de behoefte hangt af van de hoogte van het gezinsinkomen. Hoe meer ouders te besteden hebben, hoe meer zij uitgeven aan hun kinderen. De rechtbank moet daarom eerst vaststellen wat de ouders te besteden hadden toen zij nog bij elkaar waren. Partijen zijn begin 2024 uit elkaar gegaan. Partijen zijn het eens om voor de bepaling van de behoefte uit te gaan van de inkomensgegevens van 2024 van de man, omdat er te weinig gegevens over 2023 voorhanden zijn. Niet ter discussie staat dat de vrouw ten tijde van het uit elkaar gaan van partijen geen eigen inkomen had.
2.11.
Partijen zijn het verder eens dat voor het inkomen van de man kan worden uitgegaan van een bruto inkomen van € 28.105 per jaar. De rechtbank houdt rekening met een pensioenpremie van € 43 per maand, een premie PAWW van € 2 per maand en een premie ZW-aanvullend van € 14 per maand. Dit komt neer op een inkomen van € 27.565.
2.12.
Ook houdt de rechtbank rekening met de verschuldigde inkomensheffing, de algemene heffingskorting en de arbeidskorting op basis van de fiscale tarieven 2024-1. Dit komt neer op een netto besteedbaar inkomen van de man van € 2.134 per maand.
2.13.
Partijen hadden naast de inkomsten van de man aanspraak op een kindgebonden budget van € 406 per maand.
2.14.
Het netto besteedbaar gezinsinkomen voordat partijen uit elkaar gingen bedroeg dus (€ 2.134 + € 406 =) € 2.540 per maand.
2.15.
Nu de rechtbank weet wat de ouders te besteden hadden, kan de rechtbank berekenen welk gedeelte daarvan ongeveer aan de kinderen werd uitgegeven en wat dus de behoefte van de kinderen is. Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de tabellen die het Nederlands Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) heeft ontwikkeld. Uit die tabellen volgt dat ouders bij een gezinsinkomen van € 2.540, gemiddeld € 526 per maand uitgaven voor hun kinderen in 2024, dus per kind € 263. Gecorrigeerd voor de inflatie (geïndexeerd) is dat nu € 280 per kind per maand.
Draagkracht ouders
2.16.
Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd. Volgens de wet moeten de ouders namelijk naar draagkracht in de behoefte van de kinderen voorzien. [1]
2.17.
Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de methode die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld. Het netto besteedbaar maandinkomen (NBI) van een ouder is daarbij het uitgangspunt. Verder rekent de rechtbank met een forfaitair bedrag aan vaste lasten, dat ieder jaar wordt bijgesteld. Ook rekent zij in beginsel met een woonbudget van 30% van het NBI. Deze twee posten vormen samen het ‘draagkrachtloos inkomen’. Na aftrek van die posten van het NBI blijft dan de ‘draagkrachtruimte’ over. Daarvan is 70% beschikbaar voor kinderalimentatie. In dit geval ziet die berekening er als volgt uit: 70% [NBI – (NBI X 0,3 + 1.310)].
Draagkracht man
2.18.
Voor het bepalen van de draagkracht van de man rekent de rechtbank met de inkomensgegevens over 2024, omdat zij nog geen inkomensgegevens over 2025 heeft.
Dit komt neer op een jaarinkomen van € 27.565.
2.19.
De rechtbank houdt rekening met de verschuldigde inkomensheffing, de algemene heffingskorting en de arbeidskorting op basis van de fiscale tarieven 2025-1. Dit komt neer op een netto besteedbaar inkomen van € 2.153 per maand.
2.20.
Bij de bepaling van het draagkrachtloos inkomen gaat de rechtbank uit van de bijstandsnorm voor een alleenstaande van € 1.310 per maand. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding om af te wijken van het hiervoor genoemde woonbudget. Als met dit woonbudget wordt gerekend, ontstaat er namelijk een tekort aan draagkracht, terwijl de werkelijke woonlasten van de man aanmerkelijk lager zijn dan dit budget. De man woont bij zijn ouders zonder hiervoor huur te betalen. Wel houdt de rechtbank rekening met de door de man opgevoerde last van € 79 per maand voor de huur van een opslagbox voor zijn eigen meubels. Deze last wordt door de vrouw ook niet betwist. De rechtbank stelt de werkelijke woonlasten van de man daarom vast op € 79 per maand.
2.21.
Daarnaast heeft de rechtbank nog gerekend met een last van € 78 per maand voor de aflossing op de schuld die de man heeft bij zijn zorgverzekeraar. Deze last is aangetoond en wordt door de vrouw niet betwist.
2.22.
Daarnaast heeft de man een schuld bij de Belastingdienst voor de inkomstenbelasting 2022 van € 1.342. Deze schuld is voldoende aangetoond en wordt door de vrouw niet betwist. Niet is gebleken dat de man al op deze schuld aflost. Gelet op de hoogt van deze schuld acht de rechtbank het redelijk om rekening te houden met een aflossing van € 50 per maand voor deze schuld.
2.23.
Verder houdt de rechtbank rekening met een aflossing van € 20 per maand voor de schuld van de zorgtoeslag van € 345. Deze schuld en de maandelijkse aflossing is voldoende aangetoond.
2.24.
De rechtbank houdt geen rekening met de door de man gestelde schuld aan zijn ouders van € 15.000. Deze schuld is door de man onvoldoende onderbouwd.
2.25.
De rechtbank houdt geen rekening met de opgevoerde schuld aan de Belastingdienst voor het Kindgebonden Budget 2024 van € 2.044. De vrouw stelt dat, nadat partijen uit elkaar waren, de man in eerste instantie het kindgebonden budget (en de kinderbijslag) voor de kinderen ontving en voor zichzelf hield. De man heeft erkend dat hij de bedragen in eerste instantie heeft ontvangen. Hij stelt echter dat hij de ontvangen bedragen heeft doorgestort naar de vrouw. Dit wordt door de vrouw betwist. Zij stelt dat de man slechts eenmaal een bedrag heeft doorgestort, maar dat zij dit heeft teruggestort naar de man omdat zij inmiddels eigen toeslagen ontving. Volgens de vrouw heeft de man nagelaten het teruggestorte bedrag te gebruiken voor het aflossen van de schuld. De man stelt dat hij het teruggestorte bedrag wel heeft besteed aan de aflossing van schulden. De man heeft de stelling van de vrouw dat hij slechts eenmaal een bedrag heeft doorgestort en dat de vrouw dit bedrag heeft teruggestort niet betwist. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de man de eerder ontvangen bedragen aan kindgebonden budget (en kinderbijslag) niet heeft doorgestort aan de vrouw. De man heeft niet gesteld dat hij de ontvangen bedragen op een andere manier ten goede aan de kinderen heeft laten komen. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de man de ontvangen bedragen ten goede van zichzelf heeft laten komen. De rechtbank vindt het daarom niet redelijk om nu rekening te houden met de door de man opgevoerde schuld.
2.26.
De man voert verder aan dat hij een private leasecontract heeft voor zijn auto waarvoor de maandelijkse last € 556 bedraagt. Met deze last moet volgens de man rekening worden gehouden bij de bepaling van zijn draagkrachtloos inkomen. De vrouw betwist dit, omdat zij vindt dat het een eigen keuze was van de man om een private leasecontract af te sluiten.
2.27.
De rechtbank overweegt als volgt. De man heeft ervoor gekozen om de aanschaf voor zijn auto te financieren middels private lease. In de maandelijkse last voor private lease zitten ook de posten voor afschrijving, onderhoud en verzekering van de auto opgenomen. Als de man de auto uit eigen vermogen had gefinancierd, dan zou er bij de berekening van de kinderalimentatie in beginsel ook geen rekening worden gehouden met een aparte post voor de (maandelijkse) kosten van een auto. Deze kosten zitten deels verdisconteerd in de bijstandsnorm en worden geacht voor het meerdere uit de vrije ruimte te worden voldaan. Door de man is onvoldoende onderbouwd waarom in dit geval een afwijking in de berekeningswijze gerechtvaardigd zou zijn. Dit geldt des te meer omdat de man heeft erkend dat hij van zijn werkgever een (andere) auto tot zijn beschikking heeft, zodat zijn eigen auto niet noodzakelijk is voor het verwerven van inkomen.
2.28.
Evenmin houdt rechtbank rekening met de door de man opgevoerde last van € 41 per maand voor het toestelkrediet voor zijn mobiele telefoon. Ook hier geldt dat de keuze van de man om de aanschaf van zijn telefoon te financieren in plaats van uit eigen vermogen te voldoen, in beginsel niet van invloed is op de berekening van de draagkracht voor kinderalimentatie.
2.29.
Vorenstaande resulteert in een draagkrachtloos inkomen van € 1.537 per maand. De man heeft dan ook een draagkrachtruimte van € 616 per maand. Hiervan is 70 % beschikbaar voor kinderalimentatie, wat neerkomt op een draagkracht van € 431 per maand.
Draagkracht vrouw
2.30.
De vrouw ontvangt een uitkering krachtens de Participatiewet. Conform de aanbevelingen uit het Tremarapport gaat de rechtbank er vanuit dat de vrouw, als (hoofd)verzorgende ouder van de kinderen, geen draagkracht heeft voor de kinderalimentatie.
Verdeling kosten
2.31.
Als de ouders samen genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van hun kind, dan moet de rechter berekenen wie welk deel van de kosten voor zijn rekening moet nemen. Dat wordt de ‘draagkrachtvergelijking’ genoemd.
2.32.
Een vergelijking is hier niet nodig omdat de man en de vrouw samen niet genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van hun kinderen. Hun gezamenlijke draagkracht is
€ 431 per maand, terwijl de kosten van de kinderen in totaal € 560 per maand zijn. Zij komen dus samen een bedrag van € 129 per maand tekort. De man moet daarom zijn volledige draagkracht gebruiken. Dat betekent dat de man met € 431 per maand moet bijdragen in de kosten van de kinderen, of te wel € 216 per kind per maand.
Zorgkorting
2.33.
De man maakt op de dagen dat de kinderen bij hem verblijven kosten voor eten en drinken, energielasten en dergelijke: de verblijfskosten. Daarmee voldoet de man – deels – aan zijn onderhoudsverplichting. Voor zover daartegenover een besparing in die kosten van de vrouw staat, verlaagt de rechtbank in beginsel de bijdrage van de man met een percentage van de behoefte van de kinderen: de ‘zorgkorting’.
2.34.
De kinderen verblijven op basis van de voorlopige zorgregeling gemiddeld 2 dagen per week bij de man. Daarbij past een zorgkorting van 25 % van de behoefte, dus € 70 per kind per maand. Maar omdat er hier een tekort aan draagkracht is, zou het niet eerlijk zijn als de man deze korting volledig mag toepassen. Als de man namelijk alle kosten die hij maakt voor de kinderen in mindering mag brengen op de alimentatie, dan komt het hele tekort aan draagkracht op de schouders van de vrouw te rusten. De vrouw moet tenslotte ook kosten voor de kinderen maken, die zij eigenlijk niet kan dragen. In dat geval moet ieder de helft van het tekort dragen, dus een bedrag van € 32 per kind per maand. Dit betekent dat de rechtbank slechts een zorgkorting van (€ 70 - € 32 =) € 38 per kind per maand in mindering brengt. Er blijft dan een bedrag van (€ 216 - € 38 =) € 178 per kind per maand over dat de man aan kinderalimentatie moet betalen.
Alimentatie vooruitbetalen
2.35.
De man moet de kinderalimentatie steeds vóór de eerste dag van de maand vooraf betalen. Het gaat namelijk om een bijdrage in de kosten die in die maand gemaakt worden en dan zou het te laat zijn als de alimentatie pas later in die maand wordt betaald.
Provisionele voorziening
2.36.
Omdat de rechtbank in de bodemzaak over de kinderalimentatie zal beslissen als hiervoor is omschreven, ontbreekt het belang van een voorlopige voorziening voor de kinderalimentatie. De rechtbank zal het verzoek dat de vrouw hiertoe had gedaan, daarom afwijzen.
Uitvoerbaar bij voorraad
2.37.
De rechtbank verklaart de beslissing ‘uitvoerbaar bij voorraad’. Dat wil zeggen dat de kinderalimentatie betaald moet worden en de zorgregeling moet worden nagekomen, ook al wordt er hoger beroep ingesteld.

3.De beslissing

De rechtbank:
in zaaknummer 43589:
3.1.
wijzigt de
voorlopigeregeling voor de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken in die zin dat [kind 1] en [kind 2]
a. tot aan de gezinsopname (onbegeleid) bij de man verblijven:
  • drie van de vier weekenden van vrijdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur;
  • in de vierde week op maandag van 09.00 uur tot 17.00 uur;
waarbij de man de kinderen bij de vrouw ophaalt en na de omgang weer terugbrengt;
tijdens de gezinsopname en de periode daarna tot aan de volgende mondelinge behandeling bij de man verblijven te bepalen in overleg met en onder regie van de betrokken hulpverleners.
3.2.
bepaalt dat de man met ingang van de datum van deze beschikking een bedrag van
€ 178 per kind per maand moet betalen aan de vrouw als
voorlopigebijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2] ;
3.3.
houdt iedere verdere beslissing over de hoofdverblijfplaats, de zorgregeling, de kinderalimentatie en de proceskosten aan tot
een nader te plannen mondelinge behandeling in de maand juli 2025(bij voorkeur bij mr. C.J.M. van Apeldoorn);
3.4.
wijst het meer of anders verzochte af voor zover de behandeling daarvan niet is aangehouden;
in zaaknummer 436172:
3.5.
wijst het verzoek over de kinderalimentatie af.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.J.M. van Apeldoorn, rechter, in tegenwoordigheid van mr. K.K.H. Wagemaker als griffier en in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2025.

Voetnoten

1.Artikel 1:397 lid 2 BW.