ECLI:NL:RBGEL:2025:555

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
28 januari 2025
Zaaknummer
C/05/434636 / ES RK 24-156
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en erkenning van polygaam huwelijk met nevenvoorzieningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 21 januari 2025 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die in het buitenland met elkaar gehuwd zijn. De vrouw, die staatloos is, en de man, die de Nederlandse nationaliteit heeft, hebben samen een minderjarig kind. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk van de man met zijn ex-vrouw op een eerdere datum is ontbonden, waardoor het huwelijk tussen de vrouw en de man in Nederland kan worden erkend. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en de hoofdverblijfplaats van het kind bij de vrouw vastgesteld. Tevens is er een voorlopige zorgregeling getroffen, waarbij de man recht heeft op omgang met het kind. De rechtbank heeft de man verplicht om kinderalimentatie te betalen, te weten € 124 per maand vanaf 8 juli 2024 en € 132 per maand vanaf 1 januari 2025. Daarnaast is het huurrecht van de echtelijke woning aan de man toegewezen, omdat hij daar al lange tijd woont en economisch gebonden is aan de locatie. De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, met uitzondering van de echtscheiding zelf, die pas kan worden ingeschreven na afloop van eventuele hoger beroep.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Arnhem
Zaakgegevens: C/05/434636 / ES RK 24-156
Datum uitspraak: 21 januari 2025
beschikking echtscheiding met nevenvoorzieningen
in de zaak van
[verzoekster](hierna te noemen: de vrouw),
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. P. E. Epping te Rotterdam,
tegen
[verweerder](hierna te noemen: de man),
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. B. Anik te Arnhem.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het verzoekschrift, ingekomen op 12 april 2024;
  • het exploot van betekening van 15 april 2024;
  • het verweerschrift met zelfstandig verzoek, ingekomen op 24 juni 2024;
  • het verweerschrift tegen zelfstandig verzoek, ingekomen op 8 juli 2024;
  • het aanvullend verzoekschrift van de vrouw, ingekomen op 8 juli 2024;
  • het exploot van betekening van het aanvullend verzoekschrift van 8 juli 2024;
  • het F9-formulier van de vrouw van 8 augustus 2024;
  • het verweerschrift tegen aanvullende verzoeken, tevens houdende aanvullende verzoeken van de man, ingekomen op 20 augustus 2024;
  • het F9-formulier van de vrouw van 24 september 2024;
  • het F9-formulier met bijlagen van de vrouw van 28 november 2024;
  • het F9-formulier van de vrouw van 5 december;
  • het voorwaardelijk verzoekschrift van de vrouw van 5 december 2024.
1.2.
De zaak is besproken op de mondelinge behandeling van 10 december 2024 met gesloten deuren. Daarbij waren de beide partijen aanwezig, bijgestaan door hun advocaten en hun tolken. Ook was er tijdens de mondelinge behandeling een vertegenwoordigster van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) aanwezig.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op [datum 1] in [buitenland] , met elkaar gehuwd.
2.2.
Uit de Basis Registratie Personen blijkt dat het huwelijk van de man met [zijn ex-vrouw] op [datum 2] is ontbonden.
2.3.
De vrouw is staatloos. De man heeft de Nederlandse nationaliteit.
2.4.
Het minderjarige kind van partijen is:
-
[kind], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
2.5.
Bij beschikking voorlopige voorzieningen van 25 april 2024 [1] is bepaald dat voor de duur van deze procedure:
  • de vrouw bij uitsluiting gerechtigd is tot het gebruik van de echtelijke woning gelegen te [adres] , met bevel dat de man die woning dient te verlaten en deze verder niet mag betreden;
  • de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud zal betalen € 169 per maand.

3.De beoordeling

De echtscheiding
Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.1.
Omdat ten tijde van de indiening van het verzoekschrift de gewone verblijfplaats van partijen zich in Nederland bevond, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek tot echtscheiding. [2]
3.2.
Deze rechtbank is bevoegd omdat partijen in het rechtsgebied van de rechtbank Gelderland wonen.
Erkenning van het huwelijk
3.3.
Voordat de rechtbank toekomt aan een beoordeling van het echtscheidingsverzoek, zal zij gelet op artikel 10:33 van het Burgerlijk Wetboek (BW) moeten beoordelen of het tussen partijen gesloten huwelijk als rechtsgeldig in Nederland kan worden erkend. Uit artikel 10:31 lid 1 BW volgt dat het uitgangspunt hierbij is dat een buiten Nederland gesloten huwelijk in Nederland wordt erkend wanneer het volgens het recht van de staat waar de huwelijksvoltrekking plaatsvond rechtsgeldig is of nadien rechtsgeldig is geworden. Een in het buitenland gesloten huwelijk wordt vermoed rechtsgeldig te zijn, indien een huwelijksverklaring is afgegeven door een bevoegde autoriteit, zo blijkt uit artikel 10:31 lid 4 BW. De door de man overgelegde huwelijksakte is afgegeven door de religieuze rechtbank van [plaats] . Tussen partijen is niet in geschil dat deze autoriteit bevoegd was om een dergelijke verklaring af te geven. Dat de religieuze rechtbank bevoegd was blijkt ook uit het Thematisch Ambtsbericht Syrië december 2019.
3.4.
In artikel 10:32 aanhef is bepaald dat ongeacht artikel 10:31 BW aan een buiten Nederland gesloten huwelijk erkenning wordt onthouden, indien deze erkenning kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde.
3.5.
Volgens artikel 1:33 van het Burgerlijk Wetboek kan een persoon slechts met één andere persoon door het huwelijk verbonden zijn. De betekenis van dit artikel houdt een verbod in van bigamie. Dit verbod is van openbare orde. [3]
3.6.
Blijkens de Basis Registratie Personen is het huwelijk van de man met [zijn ex-vrouw] op [datum 2 (te weten een dag na datum 1)] ontbonden. In lijn met de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 oktober 2015 [4] en in navolging van het arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 9 april 1998 [5] is de rechtbank van oordeel dat de exceptie van de openbare orde niet kan worden ingeroepen tegen een polygaam (lees: bigaam) huwelijk, indien dat huwelijk later geldig (monogaam) is geworden door onder meer de ontbinding van het eerdere huwelijk. Vanaf de datum van ontbinding van het huwelijk van de man met [zijn ex-vrouw] , kan het tweede huwelijk van partijen dan ook niet langer als strijdig met de Nederlandse openbare orde worden aangemerkt. Het tussen partijen gesloten huwelijk kan dan ook in ieder geval vanaf die datum als rechtsgeldig in Nederland worden erkend.
3.7.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de verzoeken van partijen om de echtscheiding uit te spreken hierna behandelen. Omdat het huwelijk van partijen in Nederland wordt erkend, komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van de voorwaardelijke verzoeken van de vrouw tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap.
Ontvankelijkheid
3.8.
Op grond van artikel 10:56 van het Burgerlijk Wetboek is Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding van toepassing.
3.9.
Of een verzoekschrift tot echtscheiding ontvankelijk is, wordt beoordeeld op het moment van indiening van het verzoekschrift. Op dat moment was [kind] nog niet geboren. Dit betekent dat het vereiste [6] dat ouders pas een verzoek tot echtscheiding kunnen doen als zij een ouderschapsplan hebben gemaakt, niet van toepassing is. Partijen zijn daarom ontvankelijk in hun verzoeken tot echtscheiding.
Inhoudelijk
3.10.
De rechtbank zal op verzoek van de man en de vrouw de echtscheiding uitspreken. In de wet staat dat je mag scheiden als je huwelijk duurzaam is ontwricht. Daarvan is sprake als het niet meer mogelijk is om met elkaar samen te leven en dat het er niet naar uitziet dat het beter wordt. De vrouw en de man hebben gezegd dat dit zo is.
De hoofdverblijfplaats van [kind] en de zorgregeling
Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.11.
Omdat de gewone verblijfplaats van de minderjarige in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar het recht van Nederland te beslissen op het verzoek tot vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
. [7]
De hoofdverblijfplaats
3.12.. Partijen zijn het eens dat de hoofdverblijfplaats van [kind] wordt vastgesteld bij de vrouw. De rechtbank zal dit verzoek toewijzen.
Verwijzing via het Uniform hulpaanbod
3.13.
De ouders hebben op de zitting besloten om hulp te vragen. Zij willen daarbij gebruik maken van het Uniform Hulpaanbod. Na advies van de Raad en in overleg met de ouders wordt Ouderschap Blijft, ONS of een soortgelijk traject geacht aan te sluiten bij de hulpvraag van de ouders. De rechtbank heeft daarom een scan van het proces-verbaal van doorverwijzing met gegevens van ouders en kind(eren) en de specifieke hulpvraag, via de jeugdhulpregio gestuurd naar de relevante gemeente als toewijzer van jeugdhulp. Deze gemeente selecteert de zorgaanbieder, die vervolgens de ouders zal benaderen voor een intakegesprek. Na beëindiging van de hulpverlening, zal de zorgaanbieder een rapportage aan de rechtbank sturen over het verloop en de uitkomst van het traject. Ook indien hulpverlening niet van de grond is gekomen, zal de zorgaanbieder de rechtbank informeren. De ouders stemmen met deze procedure in. Zoals ook ter zitting is besproken zal de rechtbank de beslissing over de zorgregeling aanhouden tot 15 juli 2025 in afwachting van een rapportage over het verloop en de uitkomst van de hulpverlening.
3.14.
Als de hulp heeft geleid tot een positief resultaat, in de zin dat zij (nagenoeg volledige) overeenstemming hebben bereikt over de voorliggende verzoeken, hebben de advocaten twee weken de tijd om te laten weten of er zonder nieuwe mondelinge behandeling een beschikking kan worden gewezen en welke afspraken zij daarin wensen vast te leggen.
3.15.
Indien de hulp niet tot een geheel positief resultaat heeft geleid, zal de rechtbank, al dan niet na eerst de Raad om (schriftelijk) advies te hebben gevraagd, óf een nieuwe behandeling plannen óf een tussen- of eindbeslissing nemen. De rechtbank zal de ouders in de gelegenheid stellen om (via hun advocaten) zich uit te laten over de voortgang van de procedure.
3.16.
In afwachting van het hulpverleningstraject zal de rechtbank een voorlopige zorgregeling vastleggen. Zoals tijdens de mondelinge behandeling besproken dient de omgang tussen [kind] en de man zo spoedig mogelijk te worden opgestart. Om de kennismaking tussen [kind] en de man soepel te laten verlopen, is het in het belang van [kind] dat er de eerste twee keren een voor haar vertrouwd persoon bij de omgang is. De vrouw heeft toegezegd dat zij haar zus hiervoor zal vragen. Als de zus geen mogelijkheden heeft om de twee kennismakingsmomenten te begeleiden dan moet de vrouw in haar netwerk iemand zoeken die hiervoor wel beschikbaar is. Met partijen is afgesproken dat zij hier in de kerstvakantie 2024 al mee zouden starten en niet zouden wachten op onderhavige beschikking. De rechtbank weet niet in hoeverre deze twee kennismakingsmomenten daadwerkelijk al hebben plaatsgevonden. Voor zover dit nog niet is gebeurd, dient dit alsnog binnen twee weken na deze beschikking te gebeuren. Na deze twee kennismakingsmomenten dient er twee keer per week op vrijdag en zondag twee uur omgang te zijn tussen de man en [kind] , waarbij de man [kind] ophaalt bij de vrouw en [kind] na de omgang ook weer terugbrengt naar de vrouw. Voor de man is het helpend als de vrouw hem een dagboekje meegeeft hoe het die dag qua slapen en voeding e.d. met [kind] gaat, zodat de man tijdens de omgang een houvast heeft. In onderling overleg tussen partijen en de in te schakelen hulpverlening kan de zorgregeling verder worden uitgebreid.
De kinderalimentatie
Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.17.
Omdat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft hij tevens rechtsmacht met betrekking tot het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna: de kinderalimentatie) van [kind] . [8] De rechtbank zal Nederlands recht op het verzoek over de kinderalimentatie toepassen, omdat de onderhoudsgerechtigde ( [kind] ) haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft. [9]
Conclusie
3.18.
De rechtbank beslist dat de man vanaf 8 juli 2024 een kinderalimentatie van € 124 per maand en vanaf 1 januari 2025 een kinderalimentatie van € 132 per maand aan de vrouw moet betalen. De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt. Daarbij gaat zij in op de standpunten van partijen, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn. De berekeningen die de rechtbank heeft gemaakt, zijn als bijlagen aan deze beschikking toegevoegd. Bij de berekeningen rondt de rechtbank af op hele euro’s.
Ingangsdatum
3.19.
Voordat de rechtbank kan gaan rekenen, moet zij weten welke gegevens en belastingtarieven zij moet gebruiken bij die berekening. Daarom moet de rechtbank eerst beslissen vanaf welk moment de kinderalimentatie gaat gelden.
3.20.
Hier hanteert de rechtbank de datum van indiening verzoekschrift als ingangsdatum voor de kinderalimentatie. Het aanvullend verzoekschrift waarin om een bijdrage is verzocht, is binnengekomen op 8 juli 2024. Vanaf die datum kon de man rekening houden met een door hem verschuldigde bijdrage.
Behoefte
3.21.
Bij de berekening van de kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van een kind zijn. Dat wordt de ‘behoefte’ van het kind genoemd. De hoogte van de behoefte hangt af van de hoogte van inkomen van de ouders. Hoe meer ouders te besteden hebben, hoe meer zij uitgeven aan hun kinderen.
3.22.
[kind] is geboren toen partijen feitelijk al uit elkaar waren. Dat betekent dat om vast te stellen wat haar kosten (‘behoefte’) zijn, het gemiddelde moet worden genomen van de behoefte berekend op basis van het inkomen van de ene ouder en de behoefte op basis van het inkomen van de andere ouder. Op grond van het Tremarapport dient de welstand beoordeeld te worden die [kind] bij iedere ouder zou hebben ervaren als zij alleen bij die ouder zou zijn opgegroeid. Uit de jurisprudentie blijkt dat voor die fictie in beginsel aansluiting moet worden gezocht bij het geboortejaar van [kind] . Omdat [kind] is geboren op [geboortedatum] , zal voor de bepaling van het welstandsniveau en dus de behoefte van [kind] aansluiting worden gezocht bij 2024 als peiljaar.
3.23.
Op grond van het Tremarapport moet voor de bepaling van het inkomen van iedere ouder afzonderlijk ook rekening worden gehouden met de aanspraak op kindgebonden budget, indien aan de voorwaarden om daarvoor in aanmerking te komen wordt voldaan, ook als dit voor een ouder een fictief bedrag is. Ook andere, fiscale aanspraken in die fictieve
situatie – zoals de aanspraak op inkomensafhankelijke combinatiekorting – dienen in aanmerking te worden genomen.
3.24.
Partijen zijn het eens dat voor het inkomen van de man kan worden uitgegaan van een inkomen uit loondienst van € 2.000 per maand en een vakantietoeslag van 8%, welk inkomen de rechtbank als uitgangspunt neemt.
3.25.
Daarnaast wordt rekening gehouden met de inkomensheffing, de aanspraak op de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de (fictieve) aanspraak op inkomensafhankelijke combinatiekorting met toepassing van de fiscale tarieven van 2024. Dit komt neer op een netto besteedbaar inkomen per maand van € 2.160 . Voorts houdt de rechtbank rekening met de (fictieve) aanspraak op kindgebonden budget van € 493 zodat het totale netto besteedbaar inkomen van de man € 2.653 per maand bedraagt. Dit resulteert in een behoefte van € 336 per maand.
3.26.
De vrouw ontving in juni 2024 een inkomen gelijk aan een bijstandsuitkering van
€ 1.283,83 bruto per maand met een vakantietoeslag van 8%. Daarnaast wordt rekening gehouden met de inkomensheffing en de aanspraak op de algemene heffingskorting met toepassing van de fiscale tarieven van 2024. Dit komt neer op een netto besteedbaar inkomen per maand van € 1.154. Voorts houdt de rechtbank rekening met de (fictieve) aanspraak op kindgebonden budget van € 493 zodat het totale netto besteedbaar inkomen van de vrouw
€ 1.647 per maand bedraagt. Dit resulteert in een behoefte van € 174 per maand.
3.27.
Het gemiddelde van de behoefte van [kind] komt op grond van voorgaande neer op een bedrag van € 255 per maand in 2024.
Draagkracht ouders
3.28.
Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd. Volgens de wet moeten de ouders namelijk naar draagkracht in de behoefte van de kinderen voorzien. [10]
3.29.
Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de methode die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld. Het netto besteedbaar maandinkomen (NBI) van een ouder is daarbij het uitgangspunt. Verder rekent de rechtbank met een forfaitair bedrag aan vaste lasten, dat ieder jaar wordt bijgesteld. Ook rekent zij met een woonbudget van 30% van het NBI. Deze twee posten vormen samen het ‘draagkrachtloos inkomen’. Na aftrek van die posten van het NBI blijft dan de ‘draagkrachtruimte’ over. Daarvan is 70% beschikbaar voor kinderalimentatie. In dit geval ziet die berekening er als volgt uit: 70% [NBI – (NBI X 0,3 + 1.270)]
Draagkracht man
3.30.
Partijen zijn het eens dat op basis van voormelde inkomensgegevens en voormelde formule de man een draagkracht heeft van € 124 per maand.
Draagkracht vrouw
3.31.
De vrouw ontvangt een uitkering krachtens de Participatiewet. Conform de aanbevelingen uit het Tremarapport gaat de rechtbank er vanuit dat de vrouw, als (hoofd)verzorgende ouder van [kind] , geen draagkracht heeft voor de kinderalimentatie.
Verdeling kosten
3.32.
Als de ouders samen genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van hun kind, dan moet de rechter berekenen wie welk deel van de kosten voor zijn rekening moet nemen. Dat wordt de ‘draagkrachtvergelijking’ genoemd.
3.33.
Een vergelijking is hier niet nodig omdat de man en de vrouw samen niet genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van hun kinderen. Hun gezamenlijke draagkracht is
€ 124 per maand, terwijl de kosten van [kind] in totaal € 255 per maand zijn. Zij komen dus samen een bedrag van € 131 per maand tekort. De man moet daarom zijn volledige draagkracht gebruiken. Dat betekent dat de man met € 124 per maand moet bijdragen in de kosten van [kind] .
Zorgkorting
3.34.
De man maakt op de dagen dat [kind] bij hem verblijft kosten voor eten en drinken, energielasten en dergelijke: de verblijfskosten. Daarmee voldoet de man – deels – aan zijn onderhoudsverplichting. Voor zover daartegenover een besparing in die kosten van de vrouw staat, verlaagt de rechtbank in beginsel de bijdrage van de met een percentage van de behoefte van de kinderen: de ‘zorgkorting’.
3.35.
In dit geval zal de rechtbank geen zorgkorting toepassen, omdat er sprake is van een groot tekort aan draagkracht. Het is namelijk niet eerlijk als de rechtbank de kosten die de man al voor [kind] maakt in mindering brengt op de alimentatie, want daardoor komt het hele tekort op de schouders van de vrouw te rusten. Daarom past bij de rechtbank bij een groot tekort aan draagkracht geen zorgkorting toe. Dit betekent dat de man een bedrag van € 124 per maand aan kinderalimentatie moet betalen.
Indexering
3.36.
Omdat voormelde bijdrage ingaat op een datum gelegen voor 1 januari 2025 verhoogt de rechtbank de bijdrage per 1 januari 2025 met de wettelijke indexering van 6,5 %. Vanaf 1 januari 2025 bedraagt de kinderalimentatie € 132 per maand.
Alimentatie vooruitbetalen
3.37.
De man moet de kinderalimentatie steeds vóór de eerste dag van de maand vooraf betalen. Het gaat namelijk om een bijdrage in de kosten die in die maand gemaakt worden en dan zou het te laat zijn als de alimentatie pas later in die maand wordt betaald.
De partneralimentatie
3.38.
De vrouw verzoekt de rechtbank te bepalen dat de man een bedrag van € 169 per maand aan haar betaalt als partneralimentatie.
3.39.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw haar verzoek om partneralimentatie ingetrokken. Daarom hoeft dit verzoek niet verder beoordeeld te worden.
Het huurrecht van de echtelijke woning
Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.40.
De woning is in Nederland gelegen. Daarom heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht om te oordelen over het verzoek over het huurrecht van de woning. [11] De rechtbank zal op dit verzoek Nederlands recht als haar interne recht toepassen.
Inhoudelijke beoordeling
3.41.
Partijen zijn huurder van de huurwoning in [adres] (hierna: de woning).
3.42.
Zowel de man als de vrouw verzoeken de rechtbank om het huurrecht van de woning aan hem respectievelijk haar toe te wijzen.
3.43.
Bij de beslissing over wie het huurrecht van de woning toekomt na de echtscheiding, weegt de rechtbank de verschillende belangen van partijen tegen elkaar af. Het is de rechtbank duidelijk dat beide partijen een groot belang hebben bij het gebruik van de woning. De rechtbank oordeelt dat in dit geval het belang van de man bij het huurrecht van de woning zwaarder weegt dan het belang van de vrouw.
3.44.
De rechtbank is van oordeel dat de man een groter belang heeft bij toekenning van het huurrecht, omdat de man al ruim negen jaar in de woning woont en economisch gebonden is aan [woonplaats] . De rechtbank sluit ook niet uit dat de vrouw eerder dan de man in aanmerking kan komen voor huururgentie. Ook speelt mee dat de man in de negen jaren dat hij in de woning woont in de woning heeft geïnvesteerd en is ingebed in het sociale netwerk van de buurt, terwijl de vrouw pas sinds september 2023 in Nederland is.
3.45.
Daarom zal de rechtbank het huurrecht van de woning vanaf de dag dat de echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand toewijzen aan de man.
Uitvoerbaar bij voorraad
3.46.
De rechtbank overweegt dat de beslissing ten aanzien van de echtscheiding niet uitvoerbaar bij voorraad kan worden verklaard. Die beslissing geldt namelijk pas als de echtscheiding is ingeschreven en dat kan pas gebeuren als daar geen hoger beroep meer tegen mogelijk is. Ook de beslissing ten aanzien van het huurrecht kan niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. De in deze zaak geldende voorlopige voorziening blijft van kracht tot de beslissing over het huurrecht in kracht van gewijsde gaat, zo blijkt uit artikel 826 lid 1 sub a Rv. De rechtbank zal de andere beslissingen wel uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat deze beslissingen uitgevoerd moeten worden, ook al wordt er hoger beroep ingesteld.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen de partijen, die met elkaar gehuwd zijn op [datum 1]
in [buitenland] ;
4.2.
bepaalt dat de minderjarige:
- [kind] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
haar hoofdverblijfplaats bij de vrouw heeft;
4.3.
stelt vast als
voorlopigeregeling ter verdeling van zorg- en opvoedingstaken dat de minderjarige [kind] bij de man verblijft:
  • voor zover de kennismaking tussen [kind] en de man nog niet heeft plaatsgevonden: binnen twee weken na deze beschikking op twee momenten op neutraal terrein onder begeleiding van een voor [kind] vertrouwd persoon;
  • en daarna iedere vrijdag en zondag twee uur, waarbij de man [kind] bij de vrouw ophaalt en haar ook weer terugbrengt;
  • welke regeling in overleg tussen partijen en de in te schakelen hulpverlening verder kan worden uitgebreid;
4.4.
bepaalt dat de man met ingang van 8 juli 2024 een bedrag van € 124 per maand en vanaf 1 januari 2025 € 132 per maand moet betalen aan de vrouw, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind] , vanaf nu bij telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
4.5.
bepaalt dat de man huurder zal zijn van de woning, gelegen te [adres] , zulks met ingang van de dag waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand;
4.6.
houdt iedere verdere beslissing over de zorgregeling en de
proceskosten aan tot
15 juli 2025 (pro forma)in afwachting van de rapportage van de
zorgaanbieder over het verloop en de resultaten van het hulpverleningstraject;
4.7.
stelt partijen bij een positief resultaat (in de zin van overeenstemming over de voorliggende verzoeken) in de gelegenheid om
uiterlijk binnen twee wekenna ontvangst van de rapportage te reageren op deze rapportage en daarbij aan te geven of zonder nieuwe mondelinge behandeling een beschikking kan worden gewezen;
4.8.
zal bij een niet geheel positief resultaat de vervolgstap in deze procedure bepalen zoals overwogen in 3.14;
4.9.
bepaalt dat de onder 4.2 tot en met 4.4 genoemde beslissingen uitvoerbaar zijn bij voorraad;
4.10.
wijst af wat meer of anders is verzocht voor zover de behandeling daarvan niet is aangehouden.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.J.M. van Apeldoorn, rechter, in tegenwoordigheid van mr. K.K.H. Wagemaker als griffier en in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2025.

Voetnoten

1.Zaaknummer C.05/433740/FA RK 24-1042.
2.Art. 3 Verordening (EU) 2019/1111.
3.HR 1 juli 1993, NJ 1994,105.
5.NIOPR 1998, nr. 271.
6.Op grond van artikel 815 lid 2 Rv.
7.Artikel 5 en 15 van Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996, Trb. 1997,299.
8.Artikel 3 sub c van de Alimentatieverordening (nr. 4/2009 Raad van 18 december 2008).
9.Artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007.
10.Artikel 1:397 lid 2 BW.
11.Artikel 4, lid 3, aanhef en sub a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.