ECLI:NL:RBGEL:2025:552

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 januari 2025
Publicatiedatum
28 januari 2025
Zaaknummer
05.112196.24
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag door steekincident met zwaar letsel en vrijspraak voor poging tot zware mishandeling

Op 28 januari 2025 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 27-jarige man uit Roemenië, die werd beschuldigd van het doden van een 32-jarige man op 1 april 2024. De verdachte stak het slachtoffer met een groot mes twee keer in de buik, wat leidde tot de dood van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was dat de verdachte opzettelijk handelde, en veroordeelde hem tot een gevangenisstraf van 11 jaar. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer, omdat getuigen bevestigden dat het steekincident buiten het chalet plaatsvond en er geen bewijs was dat de verdachte niet kon ontsnappen. De verdachte werd vrijgesproken van een tweede feit, namelijk de poging tot zware mishandeling van een tweede slachtoffer, omdat de rechtbank niet kon vaststellen dat er sprake was van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden waaronder het feit was gepleegd, de impact op de nabestaanden en de ernst van het misdrijf. Daarnaast werden er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder smartengeld en materiële schade.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05.112196.24
Datum uitspraak : 28 januari 2025
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1997 in [geboorteplaats] (Roemenië),
zonder vaste woon- of verblijfplaats,
op dit moment gedetineerd in de P.I. [verblijfplaats] .
Raadsvrouw: mr. J.C.H. Pronk, advocaat in Apeldoorn.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op of omstreeks 1 april 2024 te [plaats] , althans in Nederland [slachtoffer 1]
opzettelijk van het leven heeft beroofd door die [slachtoffer 1] met een mes. althans een scherp voorwerp, een of meermalen in de zij, althans in het lichaam te steken;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden;
hij op of omstreeks 1 april 2024 te [plaats] , althans in Nederland aan [slachtoffer 1]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten twee steekwonden in de zij, althans in het lichaam, heeft toegebracht door die [slachtoffer 1] met een mes, althans een scherp voorwerp, een of meermalen in de zij, althans in het lichaam te steken. terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;
Feit 2
hij op of omstreeks 1 april 2024 te [plaats] , althans in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen dit [slachtoffer 2] met een mes. althans een scherp voorwerp, een of meermalen
in de bil althans in het lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan beide ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van feit 2 is sprake van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel, omdat verdachte met een lang scherp mes, onder invloed van alcohol, richting het lichaam van het slachtoffer heeft gestoken.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit verdachte vrij te spreken van beide ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van feit 1 is er onvoldoende bewijs dat verdachte met opzet [slachtoffer 1] heeft gedood. Verdachte probeerde immers zich (en zijn neef) de mannen van het lijf te houden, die hem probeerden te doden.
Ten aanzien van feit 2 is aangevoerd dat verdachte de messteek bij het slachtoffer niet kan hebben toegebracht, omdat het DNA van het slachtoffer niet op het mes zit, terwijl nota bene dit slachtoffer als laatste is gestoken.
De beoordeling door de rechtbank
Feiten 1 en 2
Op 1 april 2024, omstreeks 01.57, uur kwam bij de politie een melding binnen van een incident op het vakantiepark aan de [adres] in [plaats] . [2] Ter plaatse zagen zij ter hoogte van chalet [nummer 1] een man op de grond liggen. De vriendin van de man, [getuige 1] , vertelde dat hij was neergestoken. Ze verklaarde dat ze een boel geschreeuw had gehoord op straat. Toen zij richting het geschreeuw was gelopen, zag zij verdachte wegrennen naar de achterzijde van het vakantiepark. [slachtoffer 1] stond toen midden op straat en zei dat zij de ambulance moest bellen. Vervolgens zakte hij in elkaar. [3]
Verdachte werd diezelfde nacht om 02.39 uur bij chalet [nummer 2] aangehouden. In de hoek waar verdachte een kort moment daarvoor had gestaan, werd een mes aangetroffen. Het betrof een vleesmes van ongeveer 30 centimeter lang. [4]
[slachtoffer 1] had twee steekletsels aan zijn romp. Het ene steekletsel was ongeveer 1,5 centimeter lang en de steekkanaaldiepte was ten minste 6 centimeter. Het andere steekletsel was ongeveer 2,2 centimeter lang en had een steekkanaaldiepte van ongeveer 13 centimeter. Beide steekletsels perforeerden de lichaamsholten en hebben uiteindelijk de dood tot gevolg gehad. [5]
Op 19 april 2024 heeft verdachte met zijn moeder gebeld. In dit gesprek is onder andere het volgende gezegd:
  • Verdachte: Zij hebben mij aangevallen. Ik ben weggerend toen ik gehoord heb dat die zei: "sla hem want die heeft mij gestoken".. toen ben ik weggerend. En ik heb de tweede ook gestoken en ik ben weg gaan rennen.
  • Moeder: En de tweede heb jij ook gestoken? Of hebben ze elkaar gestoken?
  • Verdachte: Ik ...ik allebei, omdat ik niet aan hen kon ontsnappen.
Het mes is getest op DNA-sporen. Het DNA van een deel van het bloedspoor op het mes, halverwege het lemmet, kan afkomstig zijn van minimaal één persoon: [slachtoffer 1] . Het is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer het bloed in de bemonstering afkomstig is van slachtoffer [slachtoffer 1] dan wanneer het bloed in de bemonstering afkomstig is van een willekeurige onbekende persoon.
Het DNA op het gehele heft van het mes kan afkomstig zijn van minimaal drie personen: [slachtoffer 1] , verdachte en minimaal één onbekend persoon. Het is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer het DNA in de bemonstering afkomstig is van [slachtoffer 1] en twee willekeurige onbekende personen, dan wanneer het DNA in de bemonstering afkomstig is van drie willekeurige onbekende personen.
Het is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer het DNA in de bemonstering afkomstig is van verdachte [verdachte] en twee willekeurige onbekende personen, dan wanneer het DNA in de bemonstering afkomstig is van drie willekeurige onbekende personen. [7]
Feit 1
De rechtbank concludeert op basis van het DNA-onderzoek dat het DNA van zowel [slachtoffer 1] als verdachte op het mes zat. De rechtbank stelt op grond van deze conclusie in combinatie met de overige bewijsmiddelen vast dat verdachte [slachtoffer 1] twee keer met dit mes heeft gestoken, waardoor [slachtoffer 1] is overleden.
Dat het steken met (enige) kracht gebeurd moet zijn, leidt de rechtbank af uit het feit dat de steekwonden circa 6 en 13 centimeter diep waren. Met het tweemaal met (enige) kracht steken van [slachtoffer 1] met een groot en scherp (fileer)mes op een plek waar zich belangrijke organen bevinden (de buik), heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank naar de uiterlijke verschijningsvorm tot doel gehad [slachtoffer 1] dodelijk te verwonden. Door zo te handelen heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank dan ook vol opzet gehad op de dood van [slachtoffer 1] .
Feit 2
De rechtbank heeft onder feit 1 vastgesteld dat verdachte [slachtoffer 1] heeft gestoken. In combinatie met het onderstaande stelt de rechtbank vast dat verdachte daarna [slachtoffer 2] met een mes in zijn bil heeft gestoken.
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij zijn broer
(de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 1] )op straat zag liggen en dat er een man naast stond. Vervolgens stak de man [slachtoffer 2] . Een verbalisant constateerde later dat [slachtoffer 2] een steekwond in zijn linkerbil had. Hij zag dat de wond een volledige opening van de huid betrof en hierbij lichaamsvlees zichtbaar was. Verdachte heeft later in een tapgesprek gezegd dat hij “de tweede” ook heeft gestoken.
De rechtbank kan echter op basis van het dossier niet vaststellen dat verdachte met zijn handelen [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel had kunnen berokkenen. Hiertoe ontbreken medische gegevens over de aard en ernst van de verwonding en de mogelijke consequenties van het insteken op dit specifieke deel van het lichaam. Daarom kan de rechtbank niet vaststellen of er een aanmerkelijke kans was op zwaar lichamelijk letsel, en als dit het geval was, of verdachte deze kans heeft aanvaard. De rechtbank spreekt verdachte dan ook vrij van feit 2.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
Feit 1, primair
hij op
of omstreeks1 april 2024 te [plaats] ,
althans in Nederland[slachtoffer 1]
opzettelijk van het leven heeft beroofd door die [slachtoffer 1] met een mes
. althans een scherp voorwerp, een ofmeermalen
in de zij, althansin het lichaam te steken.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1, primair:
doodslag

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft (voor zover nog van belang) betoogd dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde feit 1 dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat sprake is van noodweer(exces).
Primair is aangevoerd dat sprake is van noodweer. Verdachte was samen met zijn neef in hun chalet toen er vijf mannen met geweld binnen kwamen vallen. Zij hebben zijn neef met een fles op zijn hoofd geslagen. Verdachte kon niet wegkomen en heeft zichzelf en zijn neef moeten verdedigen. Verdachte heeft toen een mes van het aanrechtblok gepakt en zichzelf beschermd. Mogelijk dat hij toen in het chalet het slachtoffer [slachtoffer 1] met het mes heeft geraakt.
Subsidiair is aangevoerd dat sprake is van noodweerexces. Verdachte is door voornoemd omschreven voorval in hevige paniek geraakt, en dus was sprake van een hevige gemoedsbeweging, onder invloed waarvan hij heeft gehandeld.
Een en ander geldt ook voor de situatie als het steekincident wél buiten plaats zou hebben gevonden. Uit de verklaringen van de getuigen blijkt dat de mannen buiten op zoek waren naar verdachte en hem hadden willen vermoorden. Verdachte mocht zich hiertegen verweren.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep op noodweer(exces) moet worden verworpen.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer. Getuigen [getuige 1] , [slachtoffer 2] , [getuige 2] en [getuige 3] verklaren dat [slachtoffer 1] buiten werd gestoken. Geen enkele getuige heeft verklaard dat het steken in het chalet heeft plaatsgevonden. Ook overigens bevat het dossier geen enkele ondersteuning voor de stelling van verdachte dat het voorval binnen plaatsvond en dat hij niet weg kon komen. Het noodweerscenario is daarom niet aannemelijk geworden.
Nu geen sprake was van een noodweersituatie, is ook geen sprake van noodweerexces.
De verdediging heeft een tweede noodweerscenario aangedragen, namelijk dat buiten het chalet sprake was van noodweer. De verdediging heeft dit op geen enkele manier onderbouwd. Verdachte heeft hier ook niets over verklaard. De rechtbank acht dit noodweerscenario volstrekt niet aannemelijk geworden.

7.Voorwaardelijke verzoeken

Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft onderzoekswensen ingediend ingeval de rechtbank niet tot vrijspraak of tot ontslag van alle rechtsvervolging komt ten aanzien van feit 1.
De verdediging wenst de volgende getuigen te horen, omdat deze kunnen verklaren over het scenario dat [slachtoffer 1] door zijn eigen broer is gestoken:
  • [getuige 1] ;
  • [getuige 4] ;
  • [getuige 5] ;
  • [getuige 6]
  • [getuige 7] ;
  • [getuige 8] ;
  • de moeder van verdachte;
  • [getuige 9] (
  • [getuige 10] (
Verder heeft de verdediging verzocht onderzoek te doen naar bloed- en DNA-sporen. Hieruit kan blijken dat [slachtoffer 1] al was gestoken in het chalet, waarmee het noodweerscenario verder wordt versterkt.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie verzet zich tegen de onderzoekswensen.
De beoordeling door de rechtbank
Nog daargelaten de late indiening van de onderzoekswensen die niet of onvoldoende zijn onderbouwd, is de rechtbank van oordeel dat er geen noodzaak bestaat tot het horen van deze getuigen of het doen van onderzoek naar bloed- en DNA-sporen in het chalet.

8.De overwegingen ten aanzien van de straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor beide feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaar, met aftrek van het voorarrest.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de eis van de officier van justitie buitengewoon fors is.
Verder heeft de verdediging verzocht om opheffing van de voorlopige hechtenis, omdat noodweer een lagere bewijsdrempel heeft dan schuld. Subsidiair heeft de verdediging verzocht de voorlopige hechtenis te schorsen, vanwege de persoonlijke belangen van verdachte. Verdachte heeft een klein kind dat nu zonder haar vader opgroeit. Uitgangspunt is dat verdachte zijn zaak in vrijheid mag afwachten.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft het slachtoffer met een groot mes twee keer in de buik gestoken, als gevolg waarvan het slachtoffer is overleden. Verdachte heeft het slachtoffer hiermee het meest fundamentele recht waarover de mens beschikt ontnomen: het recht op leven. Ook heeft dit voor de nabestaanden van [slachtoffer 1] onherstelbaar leed en verdriet gebracht, zoals ook blijkt uit de slachtofferverklaringen van de vriendin en de neef van het slachtoffer. Leven met de wetenschap dat [slachtoffer 1] nooit meer terugkomt doet hen veel pijn.
Naast het brengen van persoonlijk leed, schokt een dergelijke doodslag de rechtsorde ernstig en brengt het ook buiten de directe omgeving van het slachtoffer angst en gevoelens van onveiligheid teweeg. Het is niet zonder reden dat doodslag in ons strafrechtstelsel wordt beschouwd als één van de ernstigste misdrijven.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf laat de rechtbank meewegen dat het slachtoffer samen met anderen in eerste instantie de confrontatie met verdachte heeft opgezocht, wat verdachte in een bepaalde gemoedstoestand heeft gebracht. De rechtbank rekent het verdachte echter zwaar aan dat hij vervolgens een mes pakte. Personen die een wapen bij zich hebben voelen zich immers in de regel sterker en zij zullen in bepaalde situaties gemakkelijker de confrontatie aangaan althans voortzetten en daarbij het wapen ook daadwerkelijk gebruiken.
De rechtbank neemt verder in overweging dat verdachte geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen.
Het nemen van een leven van een ander is een zo ernstig strafbaar feit dat in beginsel alleen een langdurige gevangenisstraf in aanmerking komt. De eis van de officier van justitie is met dit uitgangspunt in overeenstemming. De rechtbank is evenwel van oordeel dat de straf lager dient te zijn dan door de officier van justitie is geëist, mede omdat de officier van justitie bij de strafeis ook feit 2 heeft betrokken, waarvan de rechtbank verdachte vrijspreekt.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, en in het licht van wat voor soortgelijke feiten wordt opgelegd, zal de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van 11 jaar, met aftrek van het voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
De rechtbank zal het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis afwijzen, gelet op haar bewijsbeslissing en beslissing ten aanzien van de strafmaat.
Ook zal de rechtbank het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis afwijzen, omdat het strafvorderlijk belang zwaarder weegt dan het persoonlijk belang van verdachte.

9.De beoordeling van de civiele vorderingen

[benadeelde 1] en [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 1] , bijgestaan door mr. H.A. Staal, heeft in verband met feit 1 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 17.500,- aan smartengeld in de vorm van affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
De benadeelde partij [benadeelde 2] , bijgestaan door mr. H.A. Staal, heeft in verband met feit 1 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 17.500,- aan smartengeld in de vorm van affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen kunnen worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in de vordering moeten worden verklaard, primair gelet op het verweer tot vrijspraak en ontslag van alle rechtsvervolging en subsidiair vanwege de zeer hoge mate van eigen schuld van het slachtoffer.
Overweging van de rechtbank
Een mogelijke eigen schuld van het slachtoffer kan niet leiden tot een (deels) niet-ontvankelijkheid van een benadeelde partij. De rechtbank acht de benadeelde partijen dan ook ontvankelijk.
Het bewezen verklaarde feit is gepleegd na 1 januari 2019 en betreft een misdrijf. Het slachtoffer is als gevolg van het bewezen verklaarde feit overleden. De benadeelde partijen zijn de ouders van het slachtoffer. De vorderingen zijn voldoende onderbouwd. Beide benadeelde partijen hebben dan ook recht op € 17.500,-. Deze bedragen worden toegewezen.
Verdachte is vanaf 1 april 2024 wettelijke rente over de toegewezen bedragen verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht de aan de benadeelde partijen toegewezen bedragen aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.
[getuige 1]
De benadeelde partij [getuige 1] , bijgestaan door mr. S. Striekwold, heeft in verband met feit 1 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 3.250,54 aan materiële schade, primair € 20.000,-, subsidiair € 37.500,- aan smartengeld in de vorm van shockschade en € 17.500,- aan affectieschade, telkens vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij (deels) niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard, primair gelet op het verweer tot vrijspraak en tot ontslag van alle rechtsvervolging en subsidiair vanwege de zeer hoge mate van eigen schuld van het slachtoffer en de deels eigen schuld van de benadeelde partij, nu zij wist dat de mannen zich klaar gingen maken voor een gevecht en zij hen niet heeft gestopt.
Nog daargelaten dat de rechtbank van oordeel is dat de benadeelde partij op geen enkele wijze schuld heeft aan het overlijden van [slachtoffer 1] , kan een mogelijke eigen schuld van het slachtoffer en/of de benadeelde partij niet tot een (deels) niet-ontvankelijkheid leiden van een benadeelde partij. De rechtbank acht de benadeelde partij dan ook ontvankelijk.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank overweegt dat de schadeposten niet dan wel onvoldoende inhoudelijk zijn betwist. De schadeposten zijn voldoende onderbouwd en komen de rechtbank redelijk voor.
Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Daarom is de rechtbank van oordeel dat de vordering van € 3.250,54 kan worden toegewezen.
Smartengeld (schokschade)
Ten aanzien van de gevorderde schokschade oordeelt de rechtbank als volgt. Wat betreft de criteria voor de toekenning van immateriële schade in de vorm van schokschade sluit de rechtbank aan bij de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad. Vergoeding van schokschade kan plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht door (i) het waarnemen van het tenlastegelegde, of (ii) door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid. Dat zal zich met name kunnen voordoen als de benadeelde partij en het slachtoffer een nauwe affectieve relatie hadden en het slachtoffer bij het tenlastegelegde is gedood of verwond. Voor vergoeding van deze schade is dan wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld. Dat zal in het algemeen slechts het geval zal zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. De hoogte van de geleden schokschade dient te worden vastgesteld naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de ernst van het aan de verdachte te maken verwijt, de aard van het letsel, de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel en de leeftijd van de benadeelde partij. Voorts dient de rechter bij de begroting, indien mogelijk, te letten op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend (vgl. HR 28 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:958).
De benadeelde partij heeft kort na het steekincident waargenomen dat haar partner in elkaar zakte. Zij heeft zijn verwondingen gezien en geprobeerd het bloeden te stoppen. In het ziekenhuis is zij niet van zijn zijde geweken en was zij aanwezig op het moment van overlijden. De rechtbank stelt in lijn met het door de benadeelde partij op dit punt gestelde vast dat hierdoor bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok is teweeggebracht. Dat heeft geleid tot geestelijk letsel in de vorm van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, zoals beschreven in de medische informatie die is opgenomen in de onderbouwing van de vordering. Gelet op het voorgaande kan de benadeelde partij aanspraak maken op vergoeding van immateriële schade. De rechtbank zal de gevorderde schokschade van € 20.000,- daarom toewijzen.
Smartengeld (affectieschade)
Het bewezen verklaarde feit is gepleegd na 1 januari 2019 en betreft een misdrijf. Het slachtoffer is als gevolg van het bewezen verklaarde feit overleden. De benadeelde partij is de levensgezel van het slachtoffer. De vordering is voldoende onderbouwd. De benadeelde partij heeft dan ook recht op € 17.500,-. Dit bedrag wordt toegewezen.
Verdachte is vanaf 1 april 2024 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.
[benadeelde 3]
Mevrouw [naam] heeft namens de benadeelde partij [benadeelde 3] , bijgestaan door mr. H.A. Staal, in verband met feit 1 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 8.237,78 aan materiële schade en € 20.000,- aan smartengeld in de vorm van affectieschade, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard, primair gelet op het verweer tot vrijspraak en ontslag van alle rechtsvervolging en subsidiair vanwege de zeer hoge mate van eigen schuld van het slachtoffer.
Subsidiair heeft de verdediging verzocht om aanhouding, omdat de vordering Roemeens recht omvat. In de vordering wordt gesteld dat de moeder van de benadeelde partij naar Roemeens recht wettelijk bevoegd is haar minderjarige kind te vertegenwoordigen in
civiele juridische procedures. De verdediging wil in de gelegenheid worden gesteld zich te verdiepen in het Roemeense recht om zich tegen de vorderingen te kunnen verweren.
Overweging van de rechtbank
Ontvankelijkheid
Een mogelijke eigen schuld van het slachtoffer kan niet leiden tot een (deels) niet-ontvankelijkheid van een benadeelde partij. De rechtbank acht de benadeelde partij dan ook ontvankelijk.
Aanhoudingsverzoek
De rechtbank stelt vast dat namens de benadeelde partij op 13 januari 2025 om 09.47 uur een e-mail is verstuurd naar de rechtbank, de officier van justitie en de raadsvrouw met daarin het verzoek tot schadevergoeding. De verdediging heeft vanaf dat moment de gelegenheid gehad zich in de vordering te verdiepen. De rechtbank leidt uit de stukken gevoegd bij de vordering af dat de moeder van [benadeelde 3] naar Roemeens recht bevoegd is haar minderjarige kind te vertegenwoordigen in civiele juridische procedures. De regels omtrent de vertegenwoordigingsbevoegdheid met betrekking tot een benadeelde partij zijn geschreven ter bescherming van de belangen van de desbetreffende benadeelde partij, niet ter bescherming van de belangen van de verdachte, zodat verdachte zich hierop niet kan beroepen. De rechtbank wijst om deze redenen in onderlinge samenhang bezien het aanhoudingsverzoek af.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank overweegt dat de schadeposten niet dan wel onvoldoende inhoudelijk zijn betwist. De schadeposten zijn verder voldoende onderbouwd en komen de rechtbank redelijk voor.
Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Daarom is de rechtbank van oordeel dat de vordering tot een hoogte van € 8.237,78 kan worden toegewezen.
Smartengeld (affectieschade)
Het bewezen verklaarde feit is gepleegd na 1 januari 2019 en betreft een misdrijf. Het slachtoffer is als gevolg van het bewezen verklaarde feit overleden. De benadeelde partij is het kind van het slachtoffer. De vordering is voldoende onderbouwd. De benadeelde partij heeft dan ook recht op € 17.500,-. Dit bedrag wordt toegewezen.
Verdachte is vanaf 1 april 2024 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.

10.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

11.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het ten laste gelegde feit 2;
 verklaart bewezen dat verdachte feit 1, primair, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
11 jaren;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • veroordeelt verdachte in verband met het feit 1 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [getuige 1] en [benadeelde 3] van de volgende bedragen aan materiële schade/smartengeld, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de genoemde datum tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt en de kosten die de benadeelde partijen mogelijk nog moeten maken om de te noemen bedragen betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
Benadeelde partij Bedrag Wettelijke rente vanaf
1. [benadeelde 1] € 17.500,-april 2024
2. [benadeelde 2] € 17.500,-april 2024
3. [getuige 1] € 40.750,54april 2024
4. [benadeelde 3] € 28.237,78april 2024
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de volgende benadeelde partijen de hier na te noemen bedragen aan materiële schade/smartengeld te betalen. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf genoemde datum tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als het bedrag niet wordt betaald, kan gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
Benadeelde partij Bedrag Gijzeling
1. [benadeelde 1] € 17.500,- 61 dagen;
2. [benadeelde 2] € 17.500,- 61 dagen;

3. [getuige 1] € 40.750,54 143 dagen;

4. [benadeelde 3] € 28.237,78 100 dagen;

 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partijen in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 wijst af het verzoek tot
opheffingvan het bevel tot voorlopige hechtenis;
 wijst af het verzoek tot
schorsingvan het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin (voorzitter), mr. E.H.T. Rademaker en mr. E.S.M. van Bergen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. T.J. Schoen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 januari 2025.
mr. Breevoort-de Bruin is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2024147140, gesloten op 22 augustus 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 573.
3.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 296; het proces-verbaal van bevindingen, p. 310; het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 431 t/m 433.
4.Het proces-verbaal van aanhouding, p. 180 en 181.
5.Voorlopig deskundigenrapport forensische pathologie, p. 859 t/m 861.
6.Het proces-verbaal van bevindingen, bijlage 3, p. 681
7.Het NFI-rapport [NFI-rapport] .