ECLI:NL:RBGEL:2025:5486

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 juni 2025
Publicatiedatum
10 juli 2025
Zaaknummer
08.185054.22 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing ontnemingsvordering wegens vrijspraak voor het aan de vordering ten grondslag liggende feit

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 10 juli 2025 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure. De officier van justitie had een ontnemingsvordering ingediend ter hoogte van € 153.289,86, gebaseerd op het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde. De veroordeelde was eerder vrijgesproken voor de feiten die aan deze vordering ten grondslag lagen, namelijk de teelt van hennep en andere gerelateerde strafbare feiten. De rechtbank heeft de ontnemingsvordering afgewezen, omdat er geen bewijs was dat de veroordeelde voordeel had genoten van de hennepteelt waarvoor hij was vrijgesproken. De rechtbank overwoog dat de ontnemingsvordering enkel was gebaseerd op eerdere oogsten, maar dat er geen redelijke twijfel bestond over de betrokkenheid van de veroordeelde bij deze eerdere oogsten. De rechtbank heeft zich gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat bepaalt dat een verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat kan worden opgelegd aan degene die is veroordeeld wegens een strafbaar feit en daaruit voordeel heeft verkregen. Aangezien de rechtbank niet kon vaststellen dat de veroordeelde voordeel had genoten, werd de vordering afgewezen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en de griffier was niet in staat de uitspraak mede te ondertekenen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Tegenspraak
Parketnummer : 08/185054-22 (ontneming)
Datum uitspraak : 10 juli 2025
uitspraak van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[veroordeelde],
geboren op [geboortedag] 1979 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] , [postcode] in [woonplaats] .
Raadsman: mr. S. Konya, advocaat in Bodegraven.

1.De inhoud van de vordering

De officier van justitie vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en dat de veroordeelde de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel, welk voordeel door de officier van justitie is geschat op € 153.289,86.

2.De procedure

De zaak is op een openbare terechtzitting onderzocht.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gepersisteerd bij de vordering.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de ontneming, gelet op de verzochte vrijspraak, dient te worden afgewezen nu veroordeelde geen voordeel heeft genoten.

3.De beoordeling van de vordering

De rechtbank heeft kennisgenomen van het op 10 juli 2025 tegen veroordeelde gewezen vonnis waarbij veroordeelde ter zake van onder andere de teelt van hennep in de panden gelegen aan de [adres 2] te [plaats 1] en de [adres 3] te [plaats 2] is veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met een proeftijd van 3 jaar. De rechtbank kwam in dat vonnis tot een vrijspraak voor (het medeplegen van) de teelt en het voorhanden hebben van hennep, de diefstal van elektriciteit en het voorhanden hebben van voorwerpen bestemd voor de hennepteelt met betrekking tot het pand gelegen aan de [adres 4] te [plaats 1] .
De rechtbank gaat bij haar beoordeling uit van artikel 36e lid 2 van het Wetboek van strafrecht. Volgens deze bepaling kan de verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel worden opgelegd aan degene die is veroordeeld wegens een strafbaar feit en die door dat feit of uit de baten daarvan voordeel heeft verkregen. Daarnaast kan aan een veroordeelde ook de verplichting worden opgelegd wederrechtelijk verkregen voordeel te betalen aan de staat uit andere strafbare feiten, waarvan buiten redelijke twijfel vaststaat dat een veroordeelde deze feiten heeft begaan.
De rechtbank zal de vordering van de officier van justitie tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel afwijzen. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
De ontnemingsvordering is, gelet op het ‘Rapport wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij ex artikel 36e lid 2 Wetboek van Strafrecht’, enkel gebaseerd op de verkoop van hennep uit eerdere oogsten van de hennepkwekerij op de locatie [adres 4] te [plaats 1] , de locatie waarvoor de rechtbank veroordeelde heeft vrijgesproken voor de hennepteelt van een latere oogst. Dat veroordeelde wel betrokken is geweest bij eerdere oogsten op deze locatie kan de rechtbank niet buiten redelijke twijfel vaststellen en daarover dus ook geen voordeel berekenen.
Eventueel voordeel uit de bewezenverklaarde feiten of overige andere strafbare feiten ligt niet ten grondslag aan de vordering van het openbaar ministerie. De rechtbank zal daar daarom niet verder op ingaan.

4.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

5.De beslissing

De rechtbank wijst de vordering ontneming van de officier van justitie af.
Aldus gegeven door mr. A. van Veldhuizen (voorzitter), mr. M.J. Wasmann en mr. M.W.R. Koch, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D. van Doorn, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 juli 2025.
De griffier is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.