ECLI:NL:RBGEL:2025:5480

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 juli 2025
Publicatiedatum
10 juli 2025
Zaaknummer
ARN 23/5631, 23/5632, 23/5633, 23/6486, 23/6489, 23/6491, 23/6495
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroepen inzake maatwerkvoorschriften voor lozen van brijnwater door glastuinbouwbedrijven

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, gedateerd 11 juli 2025, zijn meerdere beroepen behandeld die betrekking hebben op maatwerkvoorschriften voor glastuinbouwbedrijven met betrekking tot het lozen van brijnwater. De rechtbank heeft geoordeeld dat de beroepen niet-ontvankelijk zijn, omdat er geen procesbelang meer aanwezig is. De maatwerkvoorschriften waren tijdelijk en golden tot 1 januari 2024, en de rechtbank concludeert dat de besluitvorming in deze specifieke gevallen geen relevantie meer heeft voor toekomstige besluiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de besluiten zijn genomen op basis van het zorgvuldigheids- en rechtszekerheidsbeginsel, en dat de kwaliteit van het brijnwater en het grondwater onvoldoende is onderzocht. De rechtbank heeft de beroepen op 24 juni 2025 gelijktijdig behandeld, waarbij de gemachtigden van de betrokken partijen aanwezig waren. De rechtbank heeft geen inhoudelijke beoordeling van de beroepen gedaan en heeft het griffierecht niet teruggegeven aan eiseres, noch proceskosten vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Bestuursrecht
zaaknummers: ARN 23/5631, 23/5632, 23/5633, 23/6486, 23/6489, 23/6491, 23/6495

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaken tussen

Het college van Gedeputeerde Staten van Gelderland, uit [plaats 1], eiseres

(gemachtigden: [naam gemachtigde 1] en [naam gemachtigde 2]),
en

het college van burgemeester en wethouders van:

de gemeente West Betuwe,(23/5631 en 23/5632)
de gemeente Maasdriel en(23/5633)
de gemeente Zaltbommel(23/6486, 23/6489, 23/6491, 23/6495)
(gemachtigden: [naam gemachtigde 3] en [naam gemachtigde 4]).
Als derde-partijen hebben aan de procedures deelgenomen:
[derde-partij 1]uit [plaats 2], (23/5631)
[derde-partij 2]uit [plaats 3], (23/5632)
[derde-partij 3]uit [plaats 4], (23/5633)
[derde-partij 4],uit [plaats 5], (23/6486)
[derde-partij 5], uit [plaats 5],
(23/6489)
[derde-partij 6], uit [plaats 6], (23/6491)
[derde-partij 7], uit [plaats 5],
(23/6495)
(gemachtigde: [naam gemachtigde 5]).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de beslissingen op bezwaar, waarbij aan de derde-partijen maatwerkvoorschriften zijn verleend of de intrekking daarvan is herroepen. [1] Eiseres is het niet eens met de beslissingen op bezwaar.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat geen sprake is van procesbelang en het beroep van eiseres daarom niet-ontvankelijk is. De rechtbank zal daarom niet inhoudelijk beslissen op de beroepsgronden. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
Onder 2 staat het procesverloop in de procedures en de van belang zijnde feiten en omstandigheden die hebben geleid tot de beslissingen op bezwaar. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf 3.

Procesverloop

2. De derde-partijen zijn allemaal glastuinbouwbedrijven. Voor de bewatering van de door hen gekweekte producten hebben zij mineraalarm water nodig. Voor een deel kan daar in worden voorzien door gebruik te maken van door hen opgevangen regenwater. Daarnaast maken de derde-partijen gebruik van opgepompt grondwater.
2.1.
Voordat het grondwater gebruikt kan worden, wordt dit behandeld om het geschikt te maken voor gebruik. Bij dit proces blijft een residu over (brijn). Derde-partijen willen dit brijn(water) vervolgens lozen op het grondwater. Dit is echter verboden in artikel 2.2, eerste en tweede lid van het Activiteitenbesluit milieubeheer. [2] Op grond van artikel 2.2, derde lid van het Activiteitenbesluit kan het lozen van brijn door middel van maatwerkvoorschriften worden toegestaan als het belang van de bescherming van het milieu zich gelet op de samenstelling, hoeveelheid en eigenschappen van de lozing daartegen niet verzet.
2.2.
In procedure 23/5631 en procedure 23/5632 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente West-Betuwe in eerste instantie een verzoek van derde-partij 1 respectievelijk derde-partij 2, om bij maatwerkvoorschrift het lozen van brijn(water) toe te staan, geweigerd. Naar aanleiding van de ingediende bezwaarschriften heeft het college in de beslissingen op bezwaar van 18 juli 2023 alsnog een maatwerkbesluit genomen waarmee het lozen van brijn(water) in de bodem bij de inrichtingen is toegestaan tot 1 januari 2024.
2.3.
In procedure 23/5633 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maasdriel op 10 januari een maatwerkvoorschrift ingetrokken dat derde-partij 3 toestond om tot 1 januari 2024 brijn(water) te lozen in de bodem. Naar aanleiding van het ingediende bezwaarschrift heeft het college in de beslissing op bezwaar van 18 juli 2023 deze intrekking herroepen (waardoor het oude maatwerkvoorschrift herleefde).
2.4.
In procedure 23/6486 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaltbommel in eerste instantie een verzoek van derde-partij 4, om bij maatwerkvoorschrift het lozen van brijn(water) toe te staan, geweigerd. Naar aanleiding van het ingediende bezwaarschrift heeft het college in de beslissing op bezwaar van 31 augustus 2023 alsnog een maatwerkbesluit genomen waarmee het lozen van brijn(water) in de bodem bij de inrichting is toegestaan tot 1 januari 2024.
2.5.
In procedure 23/6489 en procedure 23/6491 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaltbommel op 9 respectievelijk 10 januari een maatwerkvoorschrift ingetrokken, dat derde-partij 5 en derde-partij 6 toestond om tot 1 januari 2024 brijn(water) te lozen in de bodem. Naar aanleiding van de ingediende bezwaarschriften heeft het college in de beslissingen op bezwaar van 31 augustus 2023 deze intrekkingen herroepen (waardoor de oude maatwerkvoorschriften herleefden).
2.6.
In procedure 23/6495 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaltbommel op 24 januari 2023 het verzoek van derde-partij 7 geweigerd, om de periode waarbinnen het lozen van brijn(water) werd toegestaan te verlengen van 1 juli 2022 tot 1 januari 2024. Naar aanleiding van het ingediende bezwaarschrift heeft het college in de beslissing op bezwaar van 31 augustus 2023 besloten deze periode alsnog te verlengen tot 1 januari 2024.
2.7.
Voor alle procedures geldt dat daarom sprake is van maatwerkvoorschriften met een looptijd tot 1 januari 2024.
2.8.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de hiervoor genoemde beslissingen op bezwaar.
2.9.
De rechtbank heeft de beroepen op 24 juni 2025 gelijktijdig op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van eiseres, de gemachtigden van de colleges en de gemachtigde van de derde-partijen. Namens de derde-partijen zijn daarnaast [persoon A], [persoon B] en [persoon C] als deskundigen verschenen. Namens derde-partij 4 hebben [persoon D] en [persoon E] deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of eiseres procesbelang heeft bij de door haar ingestelde beroepen.
3.1.
Eiseres voert aan dat toen de beroepen werden ingesteld de bestreden maatwerkvoorschriften nog van kracht waren tot 1 januari 2024 en met het verlopen ervan de specifieke rechtsvragen nog niet beantwoord zijn. Volgens eiseres hebben de colleges aan de beslissingen op bezwaar namelijk ten onrechte ten grondslag gelegd dat zij bij gebreke van onvoldoende gegevens over de kwaliteit van het brijn en het grondwater en alternatieven voor het lozen, gelet op het zorgvuldigheids- en het rechtszekerheidsbeginsel en de grote financiële gevolgen niet hebben kunnen overgaan tot het weigeren dan wel intrekken van maatwerkvoorschriften. Daarnaast is de verantwoordelijkheid voor het onderzoeken van alternatieven voor het lozen van brijn ten onrechte niet bij de derde-partijen neergelegd. Het antwoord op de vraag of de colleges dit hadden kunnen besluiten is volgens eiseres nog nodig, omdat in het verleden vaker vergelijkbare maatwerkvoorschriften zijn gesteld en vanuit de glastuinbouwsector ook nog steeds vergelijkbare maatwerkvoorschriften worden aangevraagd. De glastuinbouwers onttrekken nog steeds grondwater voor gietwater en moeten het brijn nog altijd lozen. Lozen in de bodem is voor eiseres geen optie als daarmee de kwaliteit van het grondwater in het geding komt. Onder de Omgevingswet is het toetsingskader volgens eiseres bovendien niet wezenlijk veranderd. Volgens eiseres zijn de aan de rechtbank voorgelegde rechtsvragen daarom nog steeds actueel.
3.2.
Uit uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) volgt dat de bestuursrechter een bij hem ingediend beroep alleen inhoudelijk hoeft te beoordelen, als dit van betekenis is voor de beslechting van het geschil over het voorliggende besluit. Daarbij geldt dat het doel dat de indiener voor ogen staat met het ingestelde rechtsmiddel moet kunnen worden bereikt en voor hem feitelijk van betekenis is. Het belang van een oordeel omtrent de rechtmatigheid van besluiten kan daarbij ook zijn gelegen in de omstandigheid dat het inhoudelijk oordeel van de rechtbank kan worden betrokken bij aanvragen die leiden tot besluiten in de toekomst.
3.3.
Met andere woorden dient de indiener een actueel en reëel belang te hebben bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep. Als dat belang niet (meer) aanwezig is, is de bestuursrechter niet geroepen uitspraak te doen uitsluitend vanwege de principiële betekenis daarvan. [3]
3.4.
De rechtbank oordeelt dat geen sprake is van procesbelang. Uit de strekking en motivering van de beslissingen op bezwaar volgt dat de beslissingen op bezwaar zijn gebaseerd op het zorgvuldigheids- en het rechtszekerheidsbeginsel. Daarbij zijn de colleges tot de conclusie gekomen dat de kwaliteit van het brijn en het grondwater ter plaatse onvoldoende is onderzocht. Daarnaast is meegewogen dat de eerdere weigeringen en intrekkingen grote financiële en economische consequenties voor de derde-partijen hebben. Door de colleges is vanwege die specifieke omstandigheden gekozen voor eenmalige en tijdelijke verlening/verlenging van de maatwerkvoorschriften tot 1 januari 2024. Daarbij is meegewogen dat sprake is van een korte periode van 18 juli 2023 dan wel 31 augustus 2023 tot 1 januari 2024, waarin onvoldoende tijd was om alsnog voldoende nader onderzoek uit te voeren. In de besluiten is daarbij uitdrukkelijk aangegeven dat het lozen van het brijn in de bodem moet stoppen. Daarom is aan de derde-partijen tot 1 januari 2024 de mogelijkheid gegeven om alternatieven te onderzoeken zonder dat de bedrijfsvoering in 2023 wordt beperkt. Ook is aangegeven dat het lozen van brijn in de bodem in de toekomst vanaf 1 januari 2024 niet meer zal worden toegestaan.
3.5.
Gelet op het voorgaande valt naar het oordeel van de rechtbank niet in te zien hoe de besluitvorming in de voorliggende procedures van belang zal zijn voor toekomstige besluiten. De voorliggende beslissingen op bezwaar zien op een specifieke situatie en een specifieke periode, die inmiddels is verstreken. Bovendien volgt uit de bestreden besluiten duidelijk dat de colleges het lozen van brijn hebben willen beëindigen en alleen vanwege de specifieke omstandigheden in een uitzondering hebben willen voorzien. Deze omstandigheden maken dat een beoordeling door de rechtbank alleen zou zien op de specifieke motivering van de besluitvorming voor de door de colleges bepaalde overgangsperiode. Nu de omstandigheden in toekomstige gevallen, alleen vanwege het verstrijken van de tijd al anders zijn, heeft eiseres geen actueel en reëel belang meer bij de vraag of de beslissingen rechtmatig waren. Hierbij acht de rechtbank van belang dat de voorliggende besluiten het lozen van brijn door de derde-partijen toestonden tot 1 januari 2024 en de nieuwe aanvragen van de derde-partijen om deze periode te verlengen allemaal zijn geweigerd. Bij de nieuwe besluiten varen de colleges dus ook een andere koers. Tegen deze besluiten hebben de derde-partijen bezwaar ingediend. In een aantal procedures is inmiddels een beslissing op bezwaar genomen en daarbij zijn de weigeringen om het brijn te lozen in stand gelaten. Hieruit blijkt ook dat de specifieke omstandigheden, die voor de colleges eerder aanleiding waren om het lozen van brijn nog een korte periode toe te staan, zich niet meer voordoen.

Conclusie en gevolgen

4. De beroepen zijn niet-ontvankelijk. Dat betekent dat geen inhoudelijke beoordeling van de beroepen zal plaatsvinden. Eiseres krijgt het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Harten, voorzitter, mr. D. Bruinse-Pot, rechter, mr. S.H. Koopmans, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. Dijkman, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op:
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voor [derde-partij 1], [derde-partij 2], [derde-partij 3] en [derde-partij 4] gaat het om de beslissingen op bezwaar van 18 juli 2023, voor [derde-partij 5], [derde-partij 6] en [derde-partij 7] gaat het om de beslissingen op bezwaar van 31 augustus 2023.
2.Lozen van brijn in de bodem is verboden, tenzij met maatwerk een uitzondering gemaakt wordt. Die mogelijkheid is in artikel 2.2, derde lid van het Activiteitenbesluit neergelegd.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) van 24 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4404.