ECLI:NL:RBGEL:2025:5470

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 juli 2025
Publicatiedatum
10 juli 2025
Zaaknummer
453221
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nakoming zorgregeling in kort geding met dwangsom en proceskostencompensatie

In deze zaak heeft de vader in kort geding gevorderd dat de moeder de zorgregeling, zoals vastgesteld in een eerder vonnis van 23 mei 2025, nakomt. De moeder is zonder toestemming van de vader verhuisd en heeft de zorgregeling niet volledig nageleefd. De rechtbank Gelderland heeft op 10 juli 2025 geoordeeld dat de moeder verplicht is om op de schooldagen in de woonplaats van de vader te verblijven, conform de zorgregeling. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen wijziging van omstandigheden is die rechtvaardigt dat de moeder niet aan de zorgregeling voldoet. De moeder heeft verweer gevoerd, maar de rechter heeft geoordeeld dat haar argumenten niet opwegen tegen het belang van de kinderen. De vader heeft ook een dwangsom gevorderd voor het geval de moeder de regeling niet naleeft, wat door de rechter is toegewezen, met een maximum van € 15.000. Daarnaast zijn de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt, gezien de aanhoudende geschillen tussen de partijen over de zorgregeling en de verhuizing.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Familierecht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/453221 / KG ZA 25-204
Vonnis in kort geding van 10 juli 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. W.G.A. van Hoogstraten,
tegen
[gedaagde],
Wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. S.L. Fronik.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van de vader;
- de conclusie van antwoord van de moeder van 3 juli 2025 met productie 1 t/m 8;
- de mondelinge behandeling van 4 juli 2025, waarbij partijen en hun advocaten zijn verschenen en waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
Namens de moeder zijn spreekaantekeningen overgelegd.
1.2.
De moeder heeft bij aanvang van de mondelinge behandeling gesteld dat haar stukken van 3 juli 2025 aangemerkt moeten worden als brief met producties en niet als conclusie van antwoord. De voorzieningenrechter volgt de moeder niet in dit standpunt, aangezien zij in haar stukken een petitum heeft geformuleerd. De stukken worden daarom aangemerkt als conclusie van antwoord.

2.De feiten

2.1.
De ouders hebben een geregistreerd partnerschap gehad. Zij hebben samen twee minderjarige kinderen:
  • [kind 1], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ;
  • [kind 2], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
2.2.
De rechtbank Limburg heeft bij beschikking van 22 april 2022 de ontbinding van het partnerschap uitgesproken. Het geregistreerd partnerschap is op 12 mei 2022 ontbonden door inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand.
2.3.
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [kind 1] en [kind 2] .
2.4.
De ouders hebben met elkaar afspraken gemaakt over de verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2] . Deze afspraken zijn neergelegd in een ouderschapsplan, dat door de ouders is ondertekend op 25 maart 2022. De ouders zijn in het ouderschapsplan - onder meer - overeengekomen dat [kind 1] haar hoofdverblijfplaats bij de vader heeft en [kind 2] bij de moeder.
2.5.
In de praktijk geldt op dit moment een zorgregeling waarbij de kinderen elke maandag, dinsdag en woensdag voor school bij de moeder verblijven en elke woensdag na school, donderdag en vrijdag naar school bij de vader. De weekenden, gerekend vanaf vrijdag na school, worden om de week gedeeld. Hierbij haalt de moeder de kinderen op de maandag van school, brengt zij de kinderen op dinsdag en woensdag naar school en haalt zij de kinderen op de vrijdagen dat zij bij haar het weekend doorbrengen bij de grootouders vaderszijde op.
2.6.
De moeder is zonder toestemming van de vader feitelijk verhuisd naar [nieuwe woonplaats] .
2.7.
Bij vonnis in kort geding van 23 mei 2025 is de moeder bevolen om in [woonplaats 2] te verblijven conform de doordeweekse zorgregeling (van zondagavond tot woensdag naar school), dus wanneer zij de zorg voor de kinderen heeft. De vordering van de vader om hieraan een dwangsom te verbinden, is afgewezen.
2.8.
De moeder heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

3.Het geschil

3.1.
De vader vordert, uitvoerbaar bij voorraad:
I. te bevelen het vonnis van 23 mei 2025 na te komen op straffe van een dwangsom van € 500 per dag of dagdeel dat de moeder in gebreke blijft het vonnis na te komen, met een maximum van € 25.000;
II. de moeder te veroordelen in de kosten van de procedure, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na dagtekening van het vonnis en met nakosten.
3.2.
De moeder voert verweer. Zij concludeert:
  • tot afwijzing van de vorderingen van de vader;
  • voor zover een dwangsom wordt opgelegd, deze te beperken tot schooldagen.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Ontvankelijkheid
4.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter moet daarom eerst beoordelen of de vader ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de voorzieningenrechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
4.2.
De voorzieningenrechter zal de vader ontvangen in zijn vordering, omdat deze ziet op de nakoming van de zorgregeling zoals vastgesteld in het vorige kort geding en er nog geen mondelinge behandeling is gepland voor het spoedappel.
Nakoming
4.3.
De voorzieningenrechter zal de moeder veroordelen tot nakoming van het vonnis van 23 mei 2025. Dat betekent kort gezegd dat de moeder verplicht is om op de schooldagen dat zij de zorg heeft voor [kind 1] en [kind 2] in [woonplaats 2] te verblijven. De voorzieningenrechter zal de beslissing uitleggen.
4.4.
Het uitgangspunt is dat door de rechter vastgestelde zorgregeling moet worden nagekomen, tenzij nadien de omstandigheden zodanig zijn gewijzigd dat dit niet langer in belang van de kinderen is. Dat is hier niet het geval. De moeder stelt dat zij op de doordeweekse zorgdagen niet in [woonplaats 2] kan verblijven, omdat zij daar geen opvang heeft voor baby [kind 4] . In Bergschenhoek heeft zij op maandag en dinsdag opvang aan huis. De overige dagen gaat [kind 4] daar naar de kinderopvang. In [woonplaats 2] heeft zij geen oppas aan huis en zij wil [kind 4] niet vijf dagen per week naar een kinderopvang brengen. Bovendien acht zij de door de vader aangedragen kinderopvang niet passend, omdat daar niet alle kinderen zijn ingeënt. Ook is het aanhouden van de woning in [woonplaats 2] financieel belastend. Tot slot is het op en neer reizen voor schooltijd tussen [woonplaats 2] en [nieuwe woonplaats] met [kind 4] om haar naar de oppas of kinderopvang te brengen te intensief voor een baby en nauwelijks te combineren met de fulltime baan van de moeder.
4.5.
Dit zijn echter argumenten die de moeder (grotendeels) al heeft aangedragen en die ook zijn meegewogen bij het nemen van de beslissing in het vorige kort geding. Daarbij heeft de rechter geoordeeld dat het op en neer reizen van hun school in [woonplaats 1] naar [nieuwe woonplaats] te intensief is voor [kind 1] en [kind 2] , omdat de reistijd zonder files 1,5 uur bedraagt. In het vonnis heeft de voorzieningenrechter juist geoordeeld dat de moeder niet op en neer dient te reizen op schooldagen. Dat zij de opvang voor [kind 4] niet anders in wil richten en zich gedwongen voelt om toch op en neer te reizen, is een keuze die (in ieder geval in het kader van deze kort geding procedure) niet op [kind 1] en [kind 2] afgewenteld dient te worden.
4.6.
Concluderend is er geen sprake van een wijziging van omstandigheden, zodat de moeder gehouden is om de regeling uit het vonnis van 23 mei 2025 na te komen. Inhoudelijke bezwaren van de moeder tegen deze regeling, komen aan bod in het spoedappel.
Dwangsom
4.7.
De vader stelt dat een dwangsom op zijn plaats is, omdat blijkt dat de moeder de regeling niet onverkort nakomt. De moeder voert verweer en stelt dat zij het maximaal haalbare doet om de regeling na te komen, maar dat dit simpelweg niet altijd mogelijk is. Indien de voorzieningenrechter een dwangsom oplegt, verzoekt de moeder om expliciet te vermelden dat dit alleen geldt voor de zorgregeling tijdens de schooldagen van de kinderen.
4.8.
De voorzieningenrechter zal een dwangsom opleggen, omdat de moeder de regeling uit het vonnis van 23 mei 2025 niet (volledig) is nagekomen. Een financiële prikkel is daarom op zijn plaats. De voorzieningenrechter ziet wel aanleiding om de dwangsom te maximeren tot € 15.000.
Proceskosten
4.9.
De vader vordert een proceskostenveroordeling. Hij stelt dat hij gedwongen wordt om weer te procederen, omdat de rechtspraak heel terughoudend is met het opleggen van een dwangsom, terwijl voor hem al helder was dat de moeder de regeling waarschijnlijk niet zou gaan nakomen. De moeder voert verweer. Er is geen sprake van het ‘willens en wetens’ niet nakomen van de regeling.
4.10.
De voorzieningenrechter zal de proceskosten compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Partijen zijn ex-partners en nog verwikkeld in verschillende procedures over dit onderwerp, waaronder de bodemprocedure over de verhuizing en het spoedappel over de huidige zorgregeling. Deze kort geding procedure vloeit voort uit dezelfde geschilpunten, zodat er onvoldoende reden is voor een proceskostenveroordeling.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt de moeder tot nakoming van de zorgregeling uit het vonnis van 23 mei 2025, in die zin dat zij verplicht is om in [woonplaats 2] te verblijven conform de doordeweekse zorgregeling op de dagen dat [kind 1] en [kind 2] naar school moeten;
5.2.
veroordeelt de moeder om aan de vader een dwangsom te betalen van € 500 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de hoofdveroordeling onder 5.1 voldoet, tot een maximum van € 15.000 is bereikt,
5.3.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. dr. E.L. de Jongh en in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2025.