ECLI:NL:RBGEL:2025:5429

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 juli 2025
Publicatiedatum
9 juli 2025
Zaaknummer
05-009626-25
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van overtreding artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 en veroordeling voor artikel 5 en artikel 7 Wegenverkeerswet 1994 na verkeersongeval in Wijchen

Op 2 juli 2025 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 14 juli 2024 in Wijchen. De verdachte werd vrijgesproken van de overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, omdat de rechtbank oordeelde dat de snelheidsovertreding niet de oorzaak was van het ongeval. De rechtbank concludeerde dat de aangereden fietser een voorrangsfout had gemaakt, waardoor niet kon worden vastgesteld dat de snelheid van de verdachte de oorzaak van het ongeval was. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit.

Echter, de rechtbank achtte de subsidiair ten laste gelegde overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 wel bewezen. De verdachte had door zijn gedragingen gevaar op de weg veroorzaakt en had de plaats van het ongeval verlaten, terwijl hij wist dat er letsel en schade was toegebracht aan de fietser. De rechtbank legde een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid op voor de duur van 12 maanden, met een proeftijd van drie jaren, en een geldboete van € 500,-. Daarnaast kreeg de verdachte een taakstraf van 60 uur, subsidiair 30 dagen hechtenis. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren begaan, evenals met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/009626-25
Datum uitspraak : 2 juli 2025
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2004 in [geboortedatum] ,
wonende aan de [adres] .
Raadsman: mr. P.L.O. van de Waarsenburg, advocaat in Nijmegen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 14 juli 2024 te Wijchen als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Klapstraat, op de kruising met de Homberg en de Passedwarsstraat, zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte, terwijl hij beginnend bestuurder was,
- heeft gereden met een snelheid van (minimaal) 69 km/uur, althans met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan de aldaar voor hem geldende maximumsnelheid van 50 km/uur, in elk geval met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was en/of
- in strijd met artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 de snelheid van het door hem bestuurde voertuig (personenauto) niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was dat voertuig (personenauto) tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij die weg (de Klapstraat) kon overzien en waarover deze vrij was en/of
- is gebotst tegen, althans in aanrijding gekomen met, de bestuurder van een driewielige fiets, ten gevolge waarvan deze bestuurder ten val is gekomen, en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (te weten [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 juli 2024 te Wijchen als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Klapstraat, op de kruising met de Homberg en de Passedwarsstraat, terwijl hij beginnend bestuurder was,
- heeft gereden met een snelheid van (minimaal) 69 km/uur, althans met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan de aldaar voor hem geldende maximumsnelheid van 50 km/uur, in elk geval met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was en/of
- in strijd met artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 de snelheid van het door hem bestuurde voertuig (personenauto) niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was dat voertuig (personenauto) tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij die weg (de Klapstraat) kon overzien en waarover deze vrij was en/of
- is gebotst tegen, althans in aanrijding gekomen met, de bestuurder van een driewielige fiets, ten gevolge waarvan deze bestuurder ten val is gekomen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 juli 2024 te Wijchen als bestuurder van een voertuig (personenauto) rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Klapstraat, op de kruising met de Homberg en de Passedwarsstraat, zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, immers is hij gebotst tegen, althans in aanrijding gekomen met de bestuurder van een driewielige fiets, ten gevolge waarvan deze bestuurder ten val is gekomen;
2
hij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden te Wijchen, op/aan de Klapstraat, op of omstreeks 14 juli 2024 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [slachtoffer] ) letsel en/of schade was toegebracht en/of die ander (te weten [slachtoffer] ), aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feit 1 primair en feit 2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 1, omdat verdachte kort voor, in en na de bocht (door verdachte chicane genoemd) – die zich op korte afstand voor de ongevalslocatie bevindt – langzamer heeft gereden dan het traject daarvoor. De raadsman heeft gesteld dat de afronding naar hele secondes, bij de berekening van de indicatieve snelheid aan de hand van de locatiegegevens van de telefoon van verdachte, maakt dat niet kan worden uitgegaan van een gemiddelde snelheid van 69 kilometer per uur. De raadsman heeft daarbij verwezen naar jurisprudentie in soortgelijke zaken waarin ondanks een snelheidsovertreding schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 niet wettig en overtuigend kon worden bewezen.
Beoordeling door de rechtbank
Gelet op de samenhang tussen feit 1 en feit 2 zal de rechtbank de van belang zijnde bewijsmiddelen gezamenlijk behandelen, waarbij elk bewijsmiddel slechts is gebruikt ten aanzien van het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Op zondag 14 juli 2024 vond er een verkeersongeval plaats op de Klapstraat, bij de kruising met de Homberg en de Passedwarsstraat in Wijchen. Mevrouw [slachtoffer] , bestuurder van een driewielige fiets, en verdachte, bestuurder van een personenauto, waren daarbij betrokken. Verdachte was op dat moment beginnend bestuurder. [2]
Op camerabeelden van het ongeval was te zien dat een persoon op een driewielige fiets over de Passedwarsstraat richting de Klapstraat fietste. Deze persoon stak bij de fietsoversteekplaats eerst de rijbaan voor verkeer van links – gezien vanuit de fietser – over, stopte daarna met trappen en liet de fiets enkele meters uitrollen op het gedeelte tussen de twee rijbanen. Ter hoogte van de rijbaan voor verkeer van rechts begon de persoon weer met trappen en de fiets kwam niet volledig tot stilstand voor het passeren van de tweede rijbaan. Net voor het moment dat de persoon weer begon met trappen, verscheen op de rijbaan voor het verkeer van rechts een blauwe personenauto in beeld. Die personenauto reed over de Klapstraat, komende uit de richting Randweg Noord en rijdende in de richting van de Stationslaan. De personenauto was op dat moment naar schatting op ongeveer tien meter afstand van de driewielige fiets en de oversteekplaats. Op het moment dat de fietser weer begon met trappen, was de personenauto op zeer korte afstand, naar schatting een à twee meter. De driewielige fiets reed daarop met het voorwiel de rijbaan op en de personenauto raakte met de voorzijde de voorzijde van de driewielige fiets. De fietser werd van de driewieler afgeslingerd, kwam op de rijbaan op de grond terecht en bleef bewegingloos liggen. Kort daarna verscheen op de rijbaan voor verkeer in de andere richting, vanuit de Stationslaan, weer een blauwe auto in beeld. De verbalisant die de beelden bekeek, relateerde dat dit vermoedelijk dezelfde auto was die kort daarvoor in aanrijding kwam met de driewielige fiets. Deze personenauto stopte enkele seconden ter hoogte van het ongeval en reed vervolgens door. [3]
Op basis van de verkregen videobeelden van het ongeval is een indicatieve gemiddelde snelheid berekend van de betrokken personenauto, een blauwe auto van het merk Volkswagen. Uit de berekeningen bleek dat de bestuurder van de Volkswagen met een indicatieve gemiddelde snelheid van 61 kilometer per uur reed. De ter plaatse toegestane maximumsnelheid bedroeg 50 kilometer per uur. Het traject waarover de snelheid werd bepaald had een lengte van circa 32,9 meter en eindigde op 25,7 meter na de ongevalslocatie. [4]
Verdachte heeft verklaard dat hij op 14 juli 2024 met een blauwe Volkswagen over de Klapstraat in de richting van de Stationsstraat reed. Daar kwam hij bij een fietsoversteekplaats in aanrijding met een fietsster, die door de aanrijding van haar fiets werd gelanceerd en op de grond terecht kwam. Hij heeft verklaard dat hij na de aanrijding remde. Hij heeft verder verklaard dat hij de fietsster bij de oversteekplaats zag en zag dat zij doorfietste richting zijn rijbaan. [5]
Feit 1 primair
Onder feit 1 primair wordt verdachte, kort samengevat, verweten dat hij een verkeersongeval heeft veroorzaakt, doordat hij met zijn personenauto met te hoge snelheid een fietsersoversteekplaats is genaderd en met een zich op deze fietsersoversteekplaats bevindende bestuurder van een driewielige fiets in botsing is gekomen.
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van overtreding van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 is vereist dat het verkeersongeval aan de schuld van verdachte te wijten is. Dat betekent in de eerste plaats dat er een causaal verband moet bestaan tussen de gedragingen van verdachte en het verkeersongeval. De vraag is dan of het gevolg (het verkeersongeval) in redelijkheid is toe te rekenen aan de verkeersdeelnemer die in de tenlastelegging is aangewezen als oorzaak. Vervolgens moet de rechtbank beoordelen of verdachte ten aanzien van het verkeersongeval een schuldverwijt kan worden gemaakt en zo ja in welke mate.
De rechtbank stelt op grond van de bovenvermelde bewijsmiddelen vast dat verdachte op het moment van de aanrijding met een hogere snelheid heeft gereden dan de ter plaatse toegestane maximum snelheid van 50 kilometer per uur, namelijk met minimaal 61 kilometer per uur. Zij gaat daarbij uit van de indicatieve gemiddelde snelheid die is berekend op basis van de camerabeelden. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat het traject waarover de snelheid werd bepaald een lengte van circa 32,9 meter had en op 25,7 meter na de ongevalslocatie eindigde. In dit traject bevindt zich de ongevalslocatie, terwijl bovendien een deel van het traject na de ongevalslocatie is gelegen en dus nadat verdachte, volgens zijn eigen verklaring, al had geremd.
De rechtbank stelt verder vast dat het slachtoffer met de voorzijde van haar fiets de rijbaan opreed en verdachte geen voorrang verleende, toen hij met zijn personenauto al vlakbij de fietsoversteekplaats was. De rechtbank overweegt dat de enkele omstandigheid dat verdachte de ter plaatse geldende maximumsnelheid met minimaal 11 kilometer per uur heeft overschreden, onvoldoende is om vast te stellen dat deze snelheidsovertreding heeft geleid tot het verkeersongeval.
Gelet op vorenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat, ondanks het feit dat verdachte harder heeft gereden dan ter plaatse was toegestaan, op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet vastgesteld kan worden dat de snelheidsovertreding de oorzaak is van het verkeersongeval. Aan de beantwoording van de vraag over het schuldverwijt ten aanzien van het ongeval zelf, komt de rechtbank niet meer toe. De rechtbank zal verdachte dan ook van het primair ten laste gelegde vrijspreken.
Feit 1 subsidiair
De rechtbank is van oordeel dat wel sprake is van een overtreding als bedoeld in artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
De rechtbank heeft hierboven reeds vastgesteld dat verdachte met zijn auto op de fietsoversteekplaats bij de kruising met de Homberg en de Passedwarsstraat is afgereden met een snelheid van minimaal 61 kilometer per uur. Hij heeft die te hoge snelheid niet geminderd, ondanks dat hij binnen de bebouwde kom een oversteekplaats voor fietsers naderde en zag dat een vrouw op een driewielige fiets – een kwetsbare verkeersdeelnemer – zich bij die oversteekplaats bevond. Daar komt bij dat verdachte heeft verklaard dat hij bij het naderen van die oversteekplaats heeft gezien dat de fietser richting zijn rijbaan doorfietste.
Het vorenstaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte door deze gedragingen gevaar op de weg heeft veroorzaakt. De rechtbank acht het subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
Onder feit 2 wordt verdachte verweten dat hij de plaats van het ongeval – welk ongeval door zijn gedraging had plaatsgevonden – heeft verlaten terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander letsel en/of schade was toegebracht en die ander in hulpeloze toestand werd achtergelaten.
De rechtbank zal de tenlastelegging verbeterd lezen in die zin dat in plaats van de zinsnede “[…] als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) had verricht […]” wordt gelezen “[…] als degene die als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) bij een verkeersongeval was betrokken [...]”. Dat verdachte bij een ongeval betrokken is geraakt, ligt naar het oordeel van de rechtbank immers in de zinsnede “als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt” dusdanig besloten dat ook bedoeld zal zijn dat verdachte betrokken was bij het ongeval.
Op grond van bovenvermelde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte betrokken was bij het ongeval en de plaats van het ongeval heeft verlaten. Door het ongeval werd de fietsster van haar fiets geslingerd, kwam terecht op de rijbaan en bleef daar bewegingloos liggen. Een verbalisant die kort na het ongeval ter plaatse kwam, zag dat het stuur van de betrokken fiets was gebroken en dat het voorwiel was verbogen. Verder lag er bloed op de weg. [6] Later bleek dat het slachtoffer onder meer meerdere botbreuken (in aangezicht, pols, voet en sleutelbeen), een traumatische hersenbloeding en een longkneuzing had opgelopen. [7]
Naar het oordeel van de rechtbank wist verdachte, gelet op het feit dat hij als bestuurder van een personenauto met een snelheid van tenminste 61 kilometer per uur een kwetsbare verkeersdeelnemer raakte, die volgens zijn verklaring werd gelanceerd en daarna op de grond terecht kwam, dat letsel en schade aan een ander was toegebracht. De rechtbank neemt daarbij mede in aanmerking de bovenvermelde waarnemingen van de politie, dat het slachtoffer blijkens de camerabeelden op de grond bleef liggen, dat verdachte kort na het ongeval naar de ongevalslocatie reed en direct naast de ongevalslocatie kort stilstond en vervolgens, zonder uitgestapt te zijn, doorreed.
De rechtbank overweegt verder dat artikel 7, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wegenverkeerswet 1994 ertoe strekt dat degene die bij een verkeersongeval is betrokken een daarbij gewond geraakte persoon waar mogelijk zelf onmiddellijk hulp biedt. Door zichzelf niet om de bestuurster van de fiets te bekommeren, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank het slachtoffer in hulpeloze toestand achtergelaten.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl hij wist dat aan een ander letsel en schade was toegebracht en die ander in hulpeloze toestand werd achtergelaten.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1. subsidiair
hij op
of omstreeks14 juli 2024 te Wijchen als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Klapstraat, op de kruising met de Homberg en de Passedwarsstraat, terwijl hij beginnend bestuurder was,
- heeft gereden
met een snelheid van (minimaal) 69 km/uur, althansmet een
(aanzienlijk)hogere snelheid dan de aldaar voor hem geldende maximumsnelheid van 50 km/uur
, in elk geval met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden wasen
/of
- in strijd met artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 de snelheid van het door hem bestuurde voertuig (personenauto) niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was dat voertuig (personenauto) tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij die weg (de Klapstraat) kon overzien en waarover deze vrij was en/of
- is gebotst tegen, althans in aanrijding gekomen met, de bestuurder van een driewielige fiets, ten gevolge waarvan deze bestuurder ten val is gekomen, door welke gedraging
(en)van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt
, althans kon worden veroorzaakt,
en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
2
hij,
als degene die als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) bij een verkeersongeval was betrokken, en welk verkeersongeval had plaatsgevonden te Wijchen, op/aan de Klapstraat, op
of omstreeks14 juli 2024 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist
of redelijkerwijs moest vermoeden,aan een ander (te weten [slachtoffer] ) letsel en
/ofschade was toegebracht en
/ofdie ander (te weten [slachtoffer] ), aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad;
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 subsidiair:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
feit 2:
overtreding van artikel 7, eerste lid, onderdeel a, b en c van de Wegenverkeerswet 1994.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 160 uur en dat hem de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen wordt ontzegd voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om verdachte geen onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen, omdat verdachte zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich zodanig op de weg gedragen dat gevaar werd veroorzaakt en daarnaast heeft hij als betrokkene bij een verkeersongeval de plaats van dat ongeval verlaten, terwijl hij wist dat er schade en letsel aan een ander was toegebracht. Bovendien liet hij het slachtoffer, waarvan hij wist dat aan haar letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand achter door weg te rijden. Het slachtoffer heeft bij het ongeval ernstig letsel opgelopen en uit de verklaring van de zoon van het slachtoffer van december 2024 volgt dat het slachtoffer destijds nog steeds lichamelijke klachten had waarvoor zij werd behandeld.
Uit de justitiële documentatie van verdachte volgt dat hij ongeveer een maand voor de bovenvermelde feiten een strafbeschikking heeft gekregen voor het rijden onder invloed van drugs. Deze strafbeschikking heeft verdachte er kennelijk niet van weerhouden andere verkeersdelicten te plegen.
Omdat de rechtbank verdachte vrij zal spreken van overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 legt zij niet de door de officier van justitie gevorderde straf op. Alles afwegend, acht de rechtbank voor het veroorzaken van gevaar op de weg een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden met een proeftijd van drie jaren passend. Dit is bedoeld als stok achter de deur om te voorkomen dat verdachte opnieuw verkeersdelicten pleegt en om hem ervan te doordringen dat hij de verkeersregels moet naleven. Daarnaast legt zij voor dit feit een geldboete van € 500,- op. Voor het verlaten van de plaats van ongeval acht de rechtbank een taakstraf van 60 uur, subsidiair 30 dagen hechtenis, passend en geboden.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en maatregel is gegrond op de artikelen:
- 9, 14 a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24c, 62 en 63 van het Wetboek van Strafrecht;
- 5, 7, 176, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het onder 1 primair ten laste gelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte voor het bewezenverklaarde feit 2 tot een taakstraf van 60 (zestig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 30 (dertig) dagen;
 beveelt dat voor de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van de taakstraf in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 (twee) uur in mindering wordt gebracht;
 veroordeelt verdachte voor het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde feit tot een geldboete van € 500,- (vijfhonderd), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 (tien) dagen hechtenis;
 ontzegt verdachte ten aanzien van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 (twaalf) maanden;
 bepaalt dat deze ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van drie jaren schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Bonder (voorzitter), mr. M.A. van Leeuwen en mr. M.M. Klaasen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Hessel, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 juli 2025.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2024327392, gesloten op 30 december 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal aanrijding misdrijf, p. 13-15.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 206.
4.Proces-verbaal snelheid op basis van videobeelden, p. 121 en p. 136-137 en proces-verbaal FO verkeer, p. 57.
5.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 18 juni 2025.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 179.
7.Geneeskundige verklaring, p. 212.