ECLI:NL:RBGEL:2025:5412

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
8 juli 2025
Publicatiedatum
8 juli 2025
Zaaknummer
05.147424.24
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 12-jarige jongen voor verkrachting van een 7-jarig meisje met bijzondere voorwaarden en schadevergoeding

Op 8 juli 2025 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 12-jarige jongen, die werd beschuldigd van het verkrachten van een 7-jarig meisje. De zaak kwam voor de rechtbank na een incident op 19 oktober 2023, waarbij de jongen en het meisje in een vakantiepark in [plaats] waren. De rechtbank oordeelde dat de jongen zich schuldig had gemaakt aan seksueel binnendringen van het lichaam van het meisje, wat wettelijk is vastgelegd als een ernstig strafbaar feit. De verdediging voerde aan dat de jongen niet strafbaar was vanwege zijn verminderde toerekeningsvatbaarheid, maar de rechtbank concludeerde dat hij zich in enige mate bewust was van de wederrechtelijkheid van zijn handelen. De rechtbank legde een voorwaardelijke taakstraf van 60 uur op, met bijzondere voorwaarden waaronder verblijf bij Pluryn en medewerking aan behandeling. Daarnaast werd een schadevergoeding van € 3.500,00 aan de benadeelde partij toegewezen, met wettelijke rente vanaf de datum van het feit. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer, en vond het belangrijk dat de jongen de benodigde hulp en begeleiding blijft ontvangen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05/147424-24
Datum uitspraak : 8 juli 2025
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer voor jeugdstrafzaken
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag 1] 2011 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [postcode] in [woonplaats] .
Raadsman: mr. A.H. Staring, advocaat in Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een terechtzitting achter gesloten deuren.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 oktober 2023 te [plaats] met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2016,
die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten
- het brengen van zijn penis in de vagina, althans tussen de schaamlippen, althans tegen de vulva
van die [slachtoffer] en/of
- het brengen van zijn penis in de anus, althans tegen de anus, althans tussen de billen van die
[slachtoffer] ;
subsidiair:
hij op of omstreeks 19 oktober 2023 te [plaats] , met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2016, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
- het brengen van zijn penis tegen de vulva van die [slachtoffer] en/of
- het brengen van zijn penis tegen de anus, althans tussen de billen van die [slachtoffer] .

2.De ontvankelijkheid van de officier van justitie

De raadsman heeft ter terechtzitting als preliminair verweer de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie bepleit op grond van schending van het legaliteitsbeginsel. Naar zijn mening is artikel 243 (nieuw) van het Wetboek van Strafrecht (Sr) ten laste gelegd. De nieuwe formulering breidt de reikwijdte van het begrip ‘verkrachting’ uit, onder meer door de strafbaarheid te koppelen aan het ontbreken van wederzijdse instemming, in plaats van aan louter dwang of geweld. Het feit waarvan [verdachte] wordt beschuldigd heeft plaatsgevonden vóór de inwerkingtreding van deze nieuwe wettelijke bepaling. Daarom mag de bepaling niet met terugwerkende kracht ten nadele van [verdachte] worden toegepast.
De rechtbank constateert dat aan [verdachte] artikel 244 (oud) Sr ten laste is gelegd. Het feit waarvan [verdachte] wordt beschuldigd heeft plaatsgevonden op 19 december 2023. De rechtbank constateert dat het feit waarvan [verdachte] wordt beschuldigd conform het toen geldende recht ten laste is gelegd.
De rechtbank verwerpt het preliminaire verweer en verklaart het Openbaar Ministerie ontvankelijk in de vervolging.
3. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat [verdachte] op de hierna volgende gronden wordt vrijgesproken van het primair en subsidiair tenlastegelegde. Er wordt niet voldaan aan het bewijsminimum. Het studioverhoor heeft niet op een professionele wijze plaatsgevonden. De verklaringen van [slachtoffer] , met name over het al dan niet seksueel binnendringen in de vagina en in de anus, zijn niet consistent. Uit de verklaringen van de ouders van [slachtoffer] volgt niet dat sprake is geweest van seksueel binnendringen. Het DNA-onderzoek heeft geen overtuigend bewijs opgeleverd, omdat er mogelijk overdracht van biologische sporen heeft plaatsgevonden. Voor het subsidiair ten laste gelegde feit heeft de raadsman gewezen op de verklaring van [verdachte] . [verdachte] zegt dat er geen contact met de blote huid is geweest. Hij heeft haar (hoogstens) over de kleding aangeraakt.
Beoordeling door de rechtbank
[slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2016, is op 19 oktober 2023 met haar familie in een vakantiepark in [plaats] geweest. Zij was die dag met haar gezin in het complex met indoorspeeltuin en restaurant. [benadeelde] , de moeder van [slachtoffer] , heeft [slachtoffer] met een jongen van 12 jaar (naar later blijkt [verdachte] ) zien spelen in de speeltuin van het vakantiepark in [plaats] . Op een gegeven moment is [slachtoffer] een tijdje kwijt geweest. [naam 1] (de zoon van de partner van [benadeelde] ) is haar toen gaan zoeken, maar na even dook [slachtoffer] uit zichzelf weer op in het restaurant in het complex.
Eenmaal terug in het vakantiehuisje heeft [slachtoffer] aan haar moeder verteld dat het spelen ‘eerst wel leuk, en later niet zo leuk was’. [slachtoffer] heeft verteld dat de jongen met het groene T-shirt haar heeft meegevraagd naar de wc. Hij heeft haar gevraagd haar broek uit te doen. In eerste instantie wilde zij haar broek niet uit doen. De jongen en [slachtoffer] hebben toen ‘steen-papier-schaar’ gedaan wie het eerst de broek uit moest doen. [slachtoffer] had twee keer gewonnen, maar heeft uiteindelijk wel haar broek uit gedaan. [slachtoffer] zou € 200,00 krijgen. Als ze haar broek niet uit zou doen, zou de jongen haar vriend niet meer zijn. De jongen heeft toen zijn piemel in haar billen gedaan. De jongen wilde zijn piemel ook in haar piepie (vagina) doen. [slachtoffer] heeft daarop gevraagd aan haar moeder of het haar schuld was, omdat ze niet heeft gezegd dat ze weg wilde uit de wc. [benadeelde] kon zien dat [slachtoffer] het niet leuk vond om te vertellen. Ze had een bedrukt gezicht.
Bij het naar bed gaan heeft [slachtoffer] haar moeder verteld dat ze met haar knietjes op de wc-bril moest gaan zitten en haar billen met haar handen moest open houden. De jongen heeft hard aan haar tong gezogen en wilde ook likken. [slachtoffer] heeft verder aan [benadeelde] verteld dat ze een vervelend gevoel had op haar vagina en dat ze jeuk had bij haar vagina en haar billen. [benadeelde] heeft gezien dat het rood was bij de billen en bij de vagina van [slachtoffer] . [slachtoffer] was toen net in bad geweest. [2]
[getuige] , de ‘bonusvader’ van [slachtoffer] , heeft verklaard dat [slachtoffer] in het resort in [plaats] in de speeltuin heeft gespeeld met een stel jongens. Tijdens het spelen zijn [getuige] en [benadeelde] , de moeder van [slachtoffer] , even het zicht op [slachtoffer] kwijtgeraakt, totdat [slachtoffer] uit zichzelf weer opdook. Tijdens het avondeten in het huisje heeft [slachtoffer] het volgende verteld. Het spelen was op zich wel leuk geweest, maar er was ook iets raars, iets vreemds gebeurd wat ze niet leuk vond. Een lange jongen in een groen T-shirt had haar meegenomen naar de wc. De jongen had haar gevraagd om haar broek uit te doen. [slachtoffer] heeft toen gezegd dat ze dat liever niet wilde. [slachtoffer] en de jongen hebben het spelletje ‘steen-papier-schaar’ gedaan. [slachtoffer] had dat eigenlijk gewonnen maar ze heeft toch haar broek uit gedaan, omdat de jongen erop had aangedrongen. Ze zou dan € 200,00 krijgen. De jongen heeft ook zijn broek uitgedaan en gezegd dat [slachtoffer] zijn piemel in haar mond moest doen. Daarna moest ze zich omdraaien en haar billen uit elkaar doen. De jongen probeerde zijn piemel ertussen te doen. Nadat [getuige] dit gehoord heeft, is hij de jongen op het vakantiepark gaan zoeken. Toen hij de jongen gevonden had, bleek dat hij [verdachte] heette. In eerste instantie zei de jongen dat hij het niet gedaan had, maar later zei hij dat hij het had gedaan en dat stemmen in zijn hoofd het hem gezegd hadden. Weer later heeft [slachtoffer] gezegd dat ze jeuk had aan haar piepie (vagina). Toen [benadeelde] dat ging bekijken heeft [getuige] vanuit de verte gezien dat de billen van [slachtoffer] rood waren. [3]
Een dag voor het verhoor bij het politiebureau heeft [slachtoffer] op school uit zichzelf aan mevrouw [naam 2] verteld:
“Die jongen is […] 12 jaar en ik moest op het toilet zitten en hij wilde zijn piemel in mijn billen doen. Als ik dat niet deed was hij mijn vriend niet meer.”. Ze heeft toen aangegeven dat dat ook gebeurd is. [4]
Bij [slachtoffer] is een studioverhoor afgenomen. Een gedeelte van het verhoor is hieronder letterlijk weergegeven, waarbij V staat voor verhoorder en G voor getuige ( [slachtoffer] ).
G:
Nee, hij was nog in mijn piepie geweest.
V:
Oké. En vertel’s alles over hoe dat dan is gegaan.
G: [..]
toen zei die, doe je broek naar beneden en je onderbroek en toen...[..]
toen ging die de piemel in mijn piepie stoppen en toen, toen zei die, doe maar dan met je billen en toen ging ik[..]
m'n broek naar beneden doen en toen[..]
ging ik[..]
op m'n knieën op de bril zitten van de wc, en toen euhm...ging die euh de piemel in mijn billen stoppen.
[..]
V:
en toen had je je kleren nog aan.
G: [..]
Nee, toen had ik m'n kleren al uit.
[..]
V:
Oké. En hoe zat jij dan op de wc?
[..]
G: (zet stoel van tafel af)
Toen zat ik zo(gaat met knietjes op stoelzitting zitten, leuning
links van haar)
Toen moest ik zo, toen moes ik m'n billen (duwt billen naar achter toe)
zo open maken(zet beide handjes op haar billen).
V:
Oow, en hoe weet je dat, dat je je billen zo moest openen?
G: (gaat staan)
Toen deej die zijn piemel in mijn billen stoppen.
V:
Oké, maar hoe wist je dan dat je je billetjes open moest maken?
G:
Dat zei die.
[…]
V:
als tweede heeft die dus zijn piemel tussen jouw billen gedaan, heh?
G: (knikt)
V:
Maar als eerste wilde die met zijn piemel in jouw piepie?
G:
Ja(knikt).
V:
En vertel mij DAAR dan nog eens alles over, hoe dat dan ging, want ik begrijp het nog
niet helemaal goed.
G: 42.36 [..]
Toen moes[..]
ik wel mijn piepie openen en toen ging ie euh de piemel in mijn piepie stoppen en dat deed ech heel veel zeer.
[..]
V:
Wat deed zijn piemel dan bij jouw piepie?
G: [..]
Ging helemaal in mijn piepie. [5]
[verdachte] heeft verklaard dat hij op vakantie in een soort speeltuin was met een meisje. Hij is met haar naar de wc gegaan. Een stemmetje in zijn hoofd zei dat hij haar moest aanraken en toen heeft hij het gewoon gedaan. [6] [verdachte] kan zich voortellen dat [slachtoffer] het niet leuk vond. [7]
De onderbroek van [slachtoffer] is bemonsterd ten behoeve van DNA-onderzoek. De bemonstering [DNA] is genomen aan de binnenkant in het midden van het achterpand van de onderbroek van [slachtoffer] . Voor deze bemonstering is de bewijskracht ten aanzien van verdachte [verdachte] berekend, aangenomen dat de bemonstering DNA bevat van drie personen, waarvan [slachtoffer] tenminste één van de donoren is. Het DNA-mengprofiel is meer dan één miljard keer waarschijnlijker wanneer het DNA afkomstig is van het slachtoffer [slachtoffer] , verdachte [verdachte] en een willekeurige onbekende persoon, dan wanneer het DNA afkomstig is van slachtoffer [slachtoffer] en twee willekeurige onbekende personen. [8] De rechtbank concludeert uit het voorgaande dat er DNA van [verdachte] op de onderbroek van [slachtoffer] aanwezig is.
In zedenzaken zoals deze doet zich regelmatig de situatie voor dat er slechts twee personen, in dit geval [verdachte] en [slachtoffer] , aanwezig waren bij de ten laste gelegde seksuele handelingen. De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van [verdachte] en [slachtoffer] over wat er op 19 oktober 2023 in de wc van het vakantiepark is gebeurd, uiteenlopen. De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of de verklaringen van [verdachte] en [slachtoffer] betrouwbaar zijn en dus voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
Betrouwbaarheid van de verklaringen.
Over de betrouwbaarheid van de verklaring van [verdachte] overweegt de rechtbank als volgt. [verdachte] heeft weifelend verklaard. Hij kan zich bij herhalingen niet meer of niet meer precies herinneren hoe het is gegaan. Hij benoemt dat hij dénkt dat het op een bepaalde manier is gegaan, maar hij weet het niet meer zeker. Voor [verdachte] is het erg moeilijk om te praten over wat er is gebeurd. Het onderwerp seksualiteit is voor [verdachte] beladen en roept spanningen op. De rechtbank ziet in het voorgaande redenen om aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [verdachte] te twijfelen.
De verklaringen van [slachtoffer] vindt de rechtbank betrouwbaar. [slachtoffer] heeft spontaan uit haarzelf aan haar moeder en ‘bonusvader’ verteld wat er in de wc van het vakantiepark is gebeurd. Haar verklaringen zijn consistent. In het gesprek met haar moeder en ‘bonusvader’, in het gesprek met de vertrouwenspersoon op school en in het studioverhoor heeft [slachtoffer] in de kern steeds hetzelfde verteld. De verklaringen van [slachtoffer] bevatten bovendien telkens dezelfde specifieke details, zoals het spelletje ‘steen-papier-schaar’ en dat ze dat spelletje eigenlijk gewonnen had, de € 200,00 die ze van [verdachte] zou krijgen als ze haar broek uit zou doen en dat [verdachte] haar vriend niet meer wilde zijn als ze haar broek niet uit zou doen. [slachtoffer] is op 19 oktober 2023 zeven jaar oud. De hiervoor genoemde details passen bij een verhaal van een zevenjarige. De seksuele handelingen en ervaringen, waarover [slachtoffer] heeft verteld passen daarentegen niet bij haar leeftijd en belevingswereld. Het is niet aannemelijk dat [slachtoffer] deze gedetailleerde handelingen zou verzinnen. [slachtoffer] heeft expliciet verklaard hoe zij met haar knietjes op de wc moest gaan zitten en haar billen moest openhouden. [slachtoffer] heeft verder gedetailleerd verklaard over de pijn die ze voelde toen [verdachte] met zijn piemel in haar piepie wilde en over dat hij - toen het niet lukte - ‘dan maar’ zijn piemel in haar billen wilde doen.
De rechtbank ziet - anders dan de raadsman - geen reden om te twijfelen aan de professionaliteit van het studioverhoor. Het verhoor is uitgevoerd door gecertificeerd zedenrechercheurs in een daartoe gebruikelijke ruimte. Er is een woordelijk verslag van het verhoor gemaakt.
Gelet op het voorgaande vindt de rechtbank de verklaringen van [slachtoffer] betrouwbaar en dus bruikbaar voor het bewijs.
Steunbewijs
Vervolgens moet de rechtbank beoordelen of het dossier voldoende steunbewijs bevat om tot een veroordeling te komen. [slachtoffer] heeft na het spelen met [verdachte] in de speeltuin direct aan haar moeder ( [benadeelde] ) en ‘bonusvader’ ( [getuige] ) verteld wat er in de wc is gebeurd. De verklaringen van [benadeelde] en [getuige] zijn ‘de auditu’ (‘van horen zeggen’)-verklaringen. Zij verklaren over dat wat [slachtoffer] aan hen heeft verteld over wat haar is overkomen. Alleen een ‘van horen zeggen’-verklaring levert op zichzelf niet voldoende steunbewijs op. Wel kunnen bepaalde waarnemingen of vaststellingen die niet van de [slachtoffer] afkomstig zijn voldoende steunbewijs opleveren.
In het feit dat [benadeelde] en [getuige] [slachtoffer] met [verdachte] hebben zien spelen en haar tijdens het spelen even kwijt zijn geweest, ziet de rechtbank bevestiging voor de verklaring van [slachtoffer] . Volgens [benadeelde] was het duidelijk dat [slachtoffer] het niet leuk vond om te vertellen over dat wat gebeurd was en had zij een bedrukt gezicht, wat de rechtbank een voorstelbare en passende emotie vindt bij de inhoud van de verklaring van [slachtoffer] . Verder verklaren beiden over de roodheid en de jeuk bij de vagina en de billen van [slachtoffer] .
Ook de verklaring van [verdachte] zelf kan als steunbewijs worden gebruikt. Hij heeft verklaard dat hij met [slachtoffer] naar de wc is gegaan en dat hij haar heeft aangeraakt, omdat een stemmetje hem dat vertelde te doen. Dit heeft [getuige] hem ook horen zeggen toen hij hem had opgezocht op het vakantiepark direct nadat [slachtoffer] hem verteld had wat er gebeurd was.
De rechtbank ziet verder steunbewijs in het NFI-rapport, waaruit volgt dat DNA van [verdachte] aan de binnenkant van de onderbroek van [slachtoffer] ter hoogte van haar billen zit. Dat er in de onderbroek op de plek van de billen van [slachtoffer] DNA van [verdachte] is aangetroffen, sluit aan bij de verklaring van [slachtoffer] . De rechtbank ziet onvoldoende reden om aan te nemen dat het DNA van [verdachte] daar door overdracht terecht is gekomen. Dit mede vanwege de specifieke plek van het DNA (binnenkant in het midden van het achterpand van de onderbroek). Uit het dossier volgt niet dat sprake is geweest van direct contact van de (binnenkant) van de onderbroek van [slachtoffer] met de andere kleding van haarzelf of van [verdachte] . De enkele stelling van de raadsman dat dit mogelijk is geweest, is onvoldoende om een begin van aannemelijkheid aan te nemen van deze alternatieve toedracht.
Seksueel binnendringen?
Gelet op de verklaring van [slachtoffer] in het studioverhoor dat [verdachte] ‘zijn piemel in haar piepie heeft gestopt’, ‘dat zijn piemel helemaal in haar piepie is gegaan’ en dat het ‘heel veel zeer’ deed vindt de rechtbank bewezen dat [verdachte] zijn penis in de vagina van [slachtoffer] heeft gebracht. [slachtoffer] heeft verder verklaard dat de piemel van [verdachte] in haar billen is geweest. Ze heeft niet specifiek verklaard over pijn. Het is niet vast te stellen of [verdachte] zijn penis in de anus van [slachtoffer] heeft gebracht. De rechtbank zal dit dan ook uitstrepen in de bewezenverklaring.
Met de constatering dat sprake is van seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer] concludeert de rechtbank dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit.

4.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks19 oktober 2023 te [plaats] met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2016,
die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt,
een of meerhandelingen heeft gepleegd, die
bestonden uit ofmede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten
- het brengen van zijn penis in de vagina
, althans tussen de schaamlippen, althans tegen de vulva
van die [slachtoffer] en
/of
- het brengen van zijn penis
in de anus, althanstegen de anus
, althans tussen de billenvan die
[slachtoffer] .
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.

6.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat [verdachte] niet strafbaar is. Ter onderbouwing van dat standpunt heeft de verdediging gewezen op het NIFP-rapport van GZ-psycholoog M.J.E. van Kempen. De psycholoog heeft in het rapport geen duidelijke uitspraken over de toerekenbaarheid van [verdachte] gedaan. Gelet op de problematiek en diagnostiek van [verdachte] is het volgens de raadsman een te grote stap om [verdachte] als strafbare dader aan te merken.
Het standpunt van de officier van justitie
Naar de mening van de officier is sprake van sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid. [verdachte] heeft - door een afgezonderd plekje in de toiletten op te zoeken - blijk gegeven van (enig) besef dat het niet goed was wat hij deed. Van volledige ontoerekeningsvatbaarheid is daarom geen sprake.
De beoordeling door de rechtbank
Uit het NIFP-rapport van GZ-psycholoog M.J.E. van Kempen van 8 augustus 2025 volgt dat [verdachte] is gediagnosticeerd met een verstandelijke-ontwikkelingsstoornis (licht), een aandachtsdeficiëntie-/hyperactiviteitsstoornis (gecombineerd beeld), een ongespecificeerde trauma- of stressor gerelateerde stoornis, een oppositioneel opstandige gedragsstoornis (in remissie binnen een sterk gereguleerde setting) en een ouder-kindprobleem. De psycholoog heeft gerapporteerd dat het lastig is om een uitspraak te doen over de toerekenbaarheid van [verdachte] , omdat hij niet over het tenlastegelegde kan/wil praten. Gezien de aangetroffen stoornissen en functionele beperkingen is het volgens haar aannemelijk dat het tenlastegelegde sterk verminderd aan [verdachte] is toe te rekenen. Het is volgens haar niet uit te sluiten dat het tenlastegelegde helemaal niet aan [verdachte] is toe te rekenen.
Doordat de sociaal-emotionele leeftijd van [verdachte] achterblijft bij die van leeftijdgenoten en hij bij hen geen aansluiting vindt, zoekt [verdachte] aansluiting bij (veel) jongere kinderen van wie de sociaal-emotionele leeftijd meer overeenkomt met de zijne. [verdachte] heeft nauwelijks mogelijkheden ontwikkeld om eigen gedrag zelfstandig te sturen of te remmen. Ondanks zijn sociaal-emotioneel jongere leeftijd, ontwikkelt [verdachte] onder invloed van zijn lichamelijke ontwikkeling seksuele gevoelens en behoeften. Deze gevoelens en behoeften hebben de aanzet gegeven tot het bewezenverklaarde. Daarbij hebben de functionele beperkingen van [verdachte] in belangrijke mate zijn gedrag gestuurd en gezorgd voor een beperking in zijn gedragskeuzes.
De rechtbank neemt de bevindingen uit het NIFP-rapport over. Voor de mate van toerekeningsvatbaarheid (of geheel ontoerekeningsvatbaarheid) overweegt de rechtbank dat [verdachte] zich in enige mate bewust is geweest van het ontoelaatbare van zijn handelen en regie over zijn handelen heeft gehad. Uit het dossier volgt dat [verdachte] [slachtoffer] heeft meegenomen naar een plek waar niemand hen zou kunnen zien. Hij heeft gezegd dat zij € 200,00 zou krijgen, dat het hun geheimpje was en dat hij niet meer haar vriend zou zijn als zij het zou doorvertellen. Ook heeft hij, toen het niet lukte om zijn penis in de vagina van [slachtoffer] te krijgen, omdat dat te veel zeer deed, gezegd dat hij zijn penis ‘dan maar in haar billen’ wilde doen. Het is daarom niet aannemelijk dat bij [verdachte] ieder besef van de wederrechtelijkheid van zijn gedrag ontbrak. De rechtbank concludeert dan ook dat geen sprake is geweest van volledige ontoerekeningsvatbaarheid. Zij zal het bewezenverklaarde in verminderde mate aan [verdachte] toerekenen.
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van [verdachte] uitsluit. [verdachte] is dan ook strafbaar.

8.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 60 uur, onder de bijzondere voorwaarden zoals geformuleerd door de Raad voor de Kinderbescherming, met een proeftijd van 2 jaar.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat bij het bepalen van de straf het belangrijkste is dat de zorg die [verdachte] op dit moment bij Pluryn krijgt, door kan gaan. [verdachte] is een zeer jonge kwetsbare jongen. De raadsman benadrukt daarbij dat hij de keuze voor het strafrecht in deze zaak ongelukkig vindt. Er moet bovendien rekening worden gehouden met het tijdsverloop. De redelijke termijn is met vier maanden overschreden. [verdachte] heeft verder geen strafblad en is sinds oktober 2023 niet meer met justitie in aanraking gekomen.
De beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan [verdachte] moet worden opgelegd, betrekt de rechtbank de aard en de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is begaan. Ook houdt de rechtbank rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van [verdachte] en met de inhoud van de volgende stukken:
  • het uittreksel justitiële documentatie van 27 mei 2025 (strafblad);
  • het Pro Justitia (PJ) rapport van 8 augustus 2024;
  • het advies van de Raad voor de Kinderbescherming van 16 juni 2025.
In het bijzonder neemt de rechtbank bij de straftoemeting het volgende in aanmerking.
Strafblad
[verdachte] is niet eerder veroordeeld voor strafbare feiten.
Ernst van het feit
[verdachte] heeft zich schuldig gemaakt aan seksueel misbruik van de toen zevenjarige [slachtoffer] . [verdachte] zelf was twaalf jaar oud toen hij bij [slachtoffer] seksuele handelingen verrichtte. De seksuele handelingen bestonden mede uit het seksueel binnendringen van haar lichaam.
De rechtbank vindt dit een zeer ernstig feit. [verdachte] heeft met zijn handelen op ernstige wijze de lichamelijke en psychische integriteit van [slachtoffer] geschonden. Tussen [verdachte] en [slachtoffer] zat een leeftijdsverschil van vijf jaar. Dat maakt, zeker in de leeftijdsfase waarin [slachtoffer] zich bevindt, dat sprake was van een - in ieder geval fysiek - ongelijke (machts)verhouding. [slachtoffer] was, ook omdat ze pas zeven jaar oud was, niet in staat om weerstand te bieden aan [verdachte] . [verdachte] is sterk gericht geweest op de bevrediging van zijn eigen nieuwsgierigheid en seksuele verlangens. Hij heeft zich weinig aangetrokken van de gevoelens en grenzen van [slachtoffer] .
Het is een feit van algemene bekendheid dat seksueel misbruik een grote impact op het leven van slachtoffers kan hebben. Het kan langdurige/blijvende en ernstige schade veroorzaken. Volgens de ouders van [slachtoffer] laat zij sinds het incident ander gedrag zien. Ze heeft daarnaast last van stressklachten, zoals buikpijn en moeilijk in slaap vallen. Of het misbruik in de toekomst (andere, tot dusver onbekende) nadelige psychische gevolgen kan hebben en zo ja, welke gevolgen dit zijn, is op dit moment nog onduidelijk.
Toerekenbaarheid
Zoals de rechtbank hiervoor onder “de strafbaarheid van verdachte” al heeft overwogen zal de rechtbank de bevindingen van GZ-psycholoog M.J.E. van Kempen in het NIFP-rapport van 8 augustus 2024 overnemen en het bewezenverklaarde feit in verminderde mate aan [verdachte] toerekenen.
Rapportages
Zoals hiervoor is overwogen volgt uit het NIFP-rapport van 8 augustus 2024 verder dat [verdachte] gediagnosticeerd is met verschillende stoornissen en functionele beperkingen. [verdachte] ontvangt hiervoor momenteel de begeleiding die hij nodig heeft binnen een setting die past bij zijn problematiek. Hij heeft één-op-één begeleiding bij Pluryn. Hoewel [verdachte] positieve veranderingen in zijn gedrag laat zien, is dit nog geen aanleiding om het bestaande kader (schorsingsvoorwaarden en -toezicht) en begeleiding af te bouwen. Het risico op herhaling van gewelddadig en/of seksueel grensoverschrijdend gedrag wordt namelijk ingeschat als matig tot hoog. Het recidiverisico wordt matig geacht in geval van voldoende bij [verdachte] passende duidelijkheid, overzicht, kaders, toezicht, sturing en steun, met inbegrip van de één-op-één begeleiding en het juridisch kader. Het recidiverisico wordt hoog geacht in het geval [verdachte] is aangewezen op het eigen vermogen om impulsen te controleren en eigen emoties en gedrag te reguleren. De één-op-één begeleiding die [verdachte] op dit moment geboden wordt, geeft de benodigde veiligheid en moet worden voortgezet.
Uit het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad) volgt het advies om aan [verdachte] een voorwaardelijke taakstraf op te leggen. Als bijzondere voorwaarden worden een verblijf bij Pluryn en medewerking aan psychologisch onderzoek en behandeling geadviseerd.
Ter terechtzitting heeft mevrouw Knegt van de Raad verduidelijkt dat een onvoorwaardelijke taakstraf het recidiverisico niet doet afnemen. Een onvoorwaardelijke taakstraf is daarnaast praktisch niet uitvoerbaar vanwege de (noodzakelijkheid van de) geslotenheid van de setting waar [verdachte] verblijft. Tijdens de uitvoering van een onvoorwaardelijke taakstraf kan geen één-op-één begeleiding worden geboden. Zonder één-op-één begeleiding is het recidiverisico hoog. De één-op-één begeleiding kan alleen in Pluryn worden geboden. Het is niet mogelijk om daar een taakstraf uit te voeren.
Mevrouw Opstal van de jeugdreclassering heeft ter terechtzitting toegelicht dat het toezicht van de jeugdreclassering beperkt blijft tot het voeren van oppervlakkige gesprekken met [verdachte] omdat het nog niet is gelukt verdieping in de gesprekken te brengen. [verdachte] lijkt daartoe (nog) niet in staat. [verdachte] is bij Pluryn in goede handen. Zij ziet geen meerwaarde voor de jeugdreclassering, maar is bereid [verdachte] te blijven begeleiden en de hulpverlening te monitoren.
Redelijke termijn
De rechtbank stelt voorop dat in art. 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse staat tegenover de betrokkene een handeling is verricht waaraan de verdachte in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem voor een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Als uitgangspunt in jeugdzaken geldt dat de behandeling op zitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen zestien maanden nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
De rechtbank stelt over de redelijke termijn het volgende vast. Het bewezenverklaarde feit dateert van 19 oktober 2023. De behandeling van de zaak ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 juni 2025. De rechtbank constateert dat sprake is van een groot tijdsverloop tussen het bewezenverklaarde feit en de inhoudelijke behandeling. De redelijke termijn is met vier maanden overschreden.
De straf
Alles afwegende komt de rechtbank tot de volgende conclusies. De ernst van het bewezenverklaarde feit rechtvaardigt zonder meer de oplegging van jeugddetentie of een forse onvoorwaardelijke taakstraf. Toch zal de rechtbank in straf verminderende zin rekening houden met een aantal zaken. Ten eerste is [verdachte] nog heel jong en kwetsbaar. Hij was nog maar net 12 jaar oud ten tijde van het seksueel misbruik, terwijl zijn sociaal-emotionele ontwikkelingsleeftijd veel langer lag en nog steeds ligt. Daarnaast is [verdachte] verminderd toerekeningsvatbaar voor hetgeen hij heeft gedaan. Omdat de rechtbank het in deze zaak vooral belangrijk vindt dat [verdachte] de goede hulp en begeleiding die hij op dit moment krijgt kan behouden, ziet de rechtbank noodzaak om een voorwaardelijke straf op te leggen. De rechtbank vindt (voorwaardelijke) jeugddetentie voor een kwetsbare jongen als [verdachte] niet geschikt. Uit de toelichting ter terechtzitting van de Raad volgt dat ook een onvoorwaardelijke taakstraf geen geschikte staf is. De taakstraf kan niet worden uitgevoerd onder de één-op-één begeleiding die [verdachte] bij Pluryn krijgt. Het uitvoeren van de taakstraf in een setting waarin die één-op-één begeleiding er niet is, vergroot het herhalingsrisico. De taakstraf kan dus niet op een - voor de maatschappij - veilige manier worden uitgevoerd. Daarnaast verwacht de rechtbank dat van het uitvoeren van een werkstraf geen enkel pedagogisch effect zal uitgaan. Door de persoonlijkheid van [verdachte] en door de ouderdom van het feit zal [verdachte] niet de koppeling leggen tussen de straf en het feit waarvoor hij wordt veroordeeld.
De rechtbank zal daarom een voorwaardelijke taakstraf opleggen met voorwaarden die door de Raad zijn geadviseerd. Op deze manier wordt gewaarborgd dat [verdachte] zich met behulp van toezicht en begeleiding zo gunstig mogelijk verder kan ontwikkelen en blijven de veiligheidsrisico’s voor de maatschappij beperkt. De rechtbank vindt het belangrijk dat de jeugdreclassering toezicht blijft houden. Het is van belang dat de jeugdreclassering de ontwikkeling van [verdachte] kan monitoren. De jeugdreclassering kan (op afstand) als steun voor Pluryn fungeren en het contact met de officier van justitie onderhouden en bij onvoorziene ontwikkelingen in de toekomst actie ondernemen.
Alles afwegende legt de rechtbank aan [verdachte] een geheel voorwaardelijke taakstraf op van 60 uur met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank verbindt hieraan de bijzondere voorwaarden van een verblijf bij Pluryn en medewerking aan psychologisch onderzoek en behandeling.

9.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] , vertegenwoordigd door haar moeder [benadeelde] , heeft in verband met het tenlastegelegde een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 5.000,00 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen, dan wel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard vanwege de bepleite vrijspraak. Subsidiair dient de hoogte van het gevorderde bedrag aanzienlijk te worden gematigd. De onderbouwing van de psychische schade bij [slachtoffer] ontbreekt. De aangehaalde jurisprudentie is niet vergelijkbaar met deze zaak.
Overweging van de rechtbank
Immateriële schade komt voor vergoeding in aanmerking indien er sprake is van een geval als bedoeld in artikel 6:106 Burgerlijk Wetboek (BW).
De rechtbank vindt dat sprake is van aantasting van de persoon ‘op andere wijze’ (6:106, lid 1, sub b BW). Er is sprake van een zeer ernstige normschending die heeft geleid een fundamentele inbreuk op de lichamelijke integriteit en op het zelfbeschikkingsrecht van [slachtoffer] . De enkele constatering van die inbreuk is doorgaans niet voldoende om aantasting ‘op andere wijze’ aan te nemen. Maar de rechtbank constateert ook dat de algemene ervaringsregels en de vele jurisprudentie op dit gebied leren dat een persoon die dergelijke ingrijpende gebeurtenissen meemaakt vrijwel altijd enige vorm van psychische schade ervaart. Daarbij is de rechtbank van oordeel dat bij een jong slachtoffer van een ernstig zedenfeit de drempel om de gevolgen te kunnen vaststellen laag moet liggen. Van een kind in de leeftijd van [slachtoffer] kan niet verwacht worden dat zij haar psychische schade al goed kan inschatten en verwoorden en dat de gevolgen als nog moeten worden afgeleid uit hetgeen haar ouders aan haar merken. Een nader onderzoek naar die psychische schade acht de rechtbank te belastend voor [slachtoffer] en voor het strafproces. Tot slot valt uit de aangifte en uit de toelichting van de vordering af te leiden dat bij [slachtoffer] een gedragsverandering merkbaar is geweest (een terugval in kinderlijk gedrag en ook stressklachten). De rechtbank vindt dit gezien het voorgaande voldoende onderbouwing om aan te nemen dat sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze als gevolg van de bewezen handelingen van [verdachte] .
Omdat iedere zedenzaak zeer casuïstisch is, heeft de rechtbank voor de hoogte van het te bepalen bedrag niet expliciet aansluiting gezocht bij andere uitspraken maar aansluiting gezocht bij de Rotterdamse schaal die als ondergrens voor dit feit een bedrag van € 3000,00 aangeeft. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met het feit dat sprake is van een eenmalige gebeurtenis en dat de op dit moment merkbare gevolgen voor [slachtoffer] op dit moment beperkt lijken te zijn tot enige mate van gedragsverandering. De rechtbank vindt een immateriële schadevergoeding van € 3.500,00 daarbij passend en verklaart het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk.
Wettelijke rente
(De wettelijke vertegenwoordiger van) [verdachte] is vanaf 19 oktober 2023 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan (de wettelijke vertegenwoordiger van) [verdachte] op te leggen. (De wettelijke vertegenwoordiger van) [verdachte] wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.
BEM-clausule
De rechtbank bepaalt dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van [slachtoffer] (geboren op [geboortedag 2] 2016) te openen rekening met een zogenoemde BEM-clausule. Een dergelijke BEM-clausule is bedoeld ter bescherming van de belangen van de minderjarige. De minderjarige en haar wettelijke vertegenwoordiger kunnen aldus slechts met toestemming van de kantonrechter over het vermogen van de minderjarig beschikken tot zij achttien jaar is.

10.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 244 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.

11.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 legt op
een taakstraf van 60 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 30 dagen;
  • bepaalt dat
  • stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit;
  • stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
- verblijft bij Pluryn (of soortgelijke instelling) en zich hier houdt aan de aanwijzingen/afspraken, zolang de jeugdreclassering dit nodig vindt;
- meewerkt aan behandeling/hulpverlening zoals geschetst binnen het psychologisch onderzoek, namelijk een maatwerk-traject, geïntegreerd in de behandeling en begeleiding van Pluryn, gericht op de psychoseksuele ontwikkeling van verdachte, zolang de jeugdreclassering dit nodig vindt;
 stelt als overige voorwaarden dat:
  • verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit afnemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
  • verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. De medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht zijn daaronder begrepen;
 geeft opdracht aan de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering te Amsterdam om toezicht te houden op de naleving van de bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
 beveelt dat voor de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van de taakstraf in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht;
Beslissingen op de vordering van de benadeelde partij
  • veroordeelt verdachte in verband met het bewezenverklaarde feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 3.500,00 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 oktober 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot smartengeld;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag te betalen van € 3.500,00 aan smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 oktober 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 0 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 bepaalt dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer] (geboren op [geboortedag 2] 2016) te openen spaarrekening met een BEM-clausule;
Beslissing ten aanzien van de voorlopige hechtenis
 heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.G.J. Post (voorzitter en kinderrechter), mr. A.A.M. Bögemann en mr. G.M.L. Tomassen, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J. Damen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 juli 2025.
mr. Post en mr. Bögemann zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2024164606, gesloten op 10 december 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte, p. 44 t/m 47, 49 en 51.
3.Proces-verbaal van het verhoor van getuige [getuige] , p. 56, 57, 58 en 60.
4.Een e-mailbericht van 14 november 2023 van [naam 2] met als onderwerp ‘Gesprekje en voorbereiding over politiebezoek’, aanvullend op het doorgenummerde procesdossier.
5.Verslag van het verbatim studioverhoor, p. 78 t/m 82.
6.Proces-verbaal van bevindingen, betreffende het verhoor van verdachte op 30 april 2024, p. 161, 162, 164 en 165.
7.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 24 juni 2025.
8.NFI-rapport, p. 130.