ECLI:NL:RBGEL:2025:5292

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 juli 2025
Publicatiedatum
4 juli 2025
Zaaknummer
11609410 HA VERZ 25-19
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en gefixeerde schadevergoeding in arbeidsovereenkomst na geweldsincident

In deze zaak verzoekt de werknemer, [verzoeker], om vernietiging van een ontslag op staande voet dat hem op 29 januari 2025 is opgelegd door zijn werkgever, [verweerder]. De kantonrechter heeft het verzoek van [verzoeker] afgewezen, omdat het ontslag rechtsgeldig is. De werknemer had zijn werkgever tijdens een gesprek fysiek geweld aangedaan, wat een dringende reden voor ontslag op staande voet oplevert. Het tegenverzoek van de werkgever om de werknemer te veroordelen tot betaling van een gefixeerde schadevergoeding van € 1.000,00 is toegewezen. De procedure omvatte een mondelinge behandeling op 4 juni 2025 en een eerdere tussenbeschikking op 22 april 2025. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag onverwijld was gegeven en dat de werknemer niet voldoende had aangetoond dat er geen dringende reden was voor het ontslag. De proceskosten zijn voor rekening van de werknemer, die in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer / rekestnummer: 11609410 \ HA VERZ 25-19
Beschikking van 2 juli 2025
in de zaak van
[verzoeker],
te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
verwerende partij in het tegenverzoek,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
procederend in persoon,
tegen
[verweerder],
te [vestigingsplaats] ,
verwerende partij,
verzoekende partij in het tegenverzoek,
hierna te noemen: [verweerder] ,
gemachtigde: mr. J. Zeegers.
De zaak in het kort
In deze zaak verzoekt de werknemer om vernietiging van een ontslag op staande voet. De kantonrechter wijst het verzoekt af, omdat het ontslag rechtsgeldig is.
Het tegenverzoek van werkgever om werknemer te veroordelen tot betaling van een zogenoemde gefixeerde vergoeding wordt toegewezen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de tussenbeschikking van 22 april 2025
- het verweerschrift, met een voorwaardelijk ontbindingsverzoek en een tegenverzoek
- de mondelinge behandeling van 4 juni 2025, waarvan proces-verbaal is opgemaakt.
1.2.
De beschikking is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] , geboren [datum] , is op 1 augustus 2024 in dienst getreden bij [bedrijf ] in de functie van Transportmedewerker.
2.2.
Op 5 december 2024 is [verweerder] opgericht.
2.3.
[bedrijf ] is per 31 december 2024 uitgeschreven uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel.
2.4.
Sinds 1 januari 2025 wordt het loon van [verzoeker] door [verweerder] betaald.
2.5.
Op 29 januari 2025 is [verzoeker] op staande voet ontslagen. Dit ontslag is bij brief van diezelfde datum aan [verzoeker] bevestigd. In de ontslagbrief die per Whatsapp aan [verzoeker] is verzonden staat, voor zover hier van belang:

Op 29 januari 2025 om circa 19:25 heeft u zich ernstig misdragen door tijdens een gesprek met uw werkgever fysiek geweld te gebruiken. Dit incident, waarbij u uw werkgever heeft geslagen, vormt een ernstige schending van de gedragsregels en normen die wij binnen onze onderneming hanteren.
Dit onacceptabele gedrag maakt verdere samenwerking onmogelijk en heeft het vertrouwen in u
volledig beschadigd. Fysiek geweld tegen een werkgever of enig ander persoon binnen het bedrijf
wordt niet getolereerd en vormt een dringende reden voor ontslag op staande voet, zoals
bedoeld in artikel 7:678 van het Burgerlijk Wetboek.
U bent sinds 1 augustus 2024 in dienst bij [bedrijf ] (…). Aangezien [bedrijf ] uw werkgever is tot 1 januari 2025, geldt dit ontslag per direct voor uw huidige arbeidsovereenkomst. Tevens waren wij in het proces van overname van uw overeenkomst per 1 januari 2025 door [verweerder] (…). Dit ontslag betekent dat er geen verdere arbeidsrelatie tussen u en [verweerder] tot stand zal komen.
Daarnaast zullen wij aangifte doen bij de politie wegens het door u gepleegde geweldsincident.
[naam 1] was aanwezig bij het incident en kan hierover verklaren.
(…)
Met vriendelijke groet,
[naam 2]
Directeur
[bedrijf ] & [verweerder]
2.6.
De heer [naam 1] (hierna: [naam 1] ) heeft een schriftelijke getuigenverklaring afgelegd, waarin, voor zover hier van belang, staat:

Ik wil u graag informeren over een incident dat plaatsvond op 29 januari 2025 op het
bedrijfstrein van [verweerder] in [vestigingsplaats] .
Op deze dag stond ik samen met mijn werkgever (hierna [naam 2] ) op de parkeerplaats te
praten en te wachten op mijn collega’s, onder andere [verzoeker] (hierna mijn
collega). [naam 2] wilde mijn collega de arbeidsovereenkomst (contract) van de [verweerder]
overhandigen. Toen mijn collega uit zijn bus stapte, leek hij verrast te zijn om mij daar bij
[naam 2] te zien staan.
Mijn collega weigerde het contract aan te nemen en liet het contact opzettelijk op de grond vallen. Vervolgens verhief mijn collega zijn stem tegen [naam 2] . Ook zag ik mijn collega lopen richting [naam 2] en stond dicht bij hem. [naam 2] verzocht mijn collega meerdere keren om het contract te lezen en te onderteken. Ondanks meerdere keren [naam 2] ’s verzoek om het contract te lezen en te ondertekenen, reageerde mijn collega respectloos op [naam 2] ’s verzoeken en weigerde ook de instructies van [naam 2] te volgen.
Later zag ik mijn collega intimiderend richting [naam 2] lopen en kwam dichter bij hem te staan en opeens zag ik dat mijn collega met een vlakke hand ons werkgever [naam 2] in zijn gezicht sloeg.
[naam 2] was perplex en kon niet reageren op de klap van mijn collega. Ik probeerde de situatie te de-escaleren door mijn collega te vragen rustig te blijven en normaal met respect te praten met [naam 2] zonder hem aan te raken.
Toen leek het erop dat mijn collega ook bijna mij te willen aanvallen omdat ik hem op zijn gedrag aansprak. Mijn collega gaf mij een duw en ik kwam voor mijzelf op en ik wees met mij vinger en vroeg hem om te stoppen en zei “dit ga je niet met mij doen”.
Mijn collega toonde een agressieve en intimiderende gedrag en na dit alles verliet in zijn boosheid de plek zonder het contract te tekenen. Ik hoorde mijn collega met boos van alles roepen bijvoorbeeld dat [naam 2] er nog wel achter zou komen en dat hij juridische stappen gaat ondernemen richting [naam 2] . Hij eindige met de woorden dat hij hier in Nederland is en niet het land waar [naam 2] vandaan kwam.
De incident van 29 januari 2025 heeft een grote invloed gehad op de sfeer in ons team. Ik verzoek u om deze kwestie goed te onderzoeken en graag een passende maatregelen tegen mijn collega de heer [verzoeker] te nemen.

3.Het verzoek, het verweer en het tegenverzoek

3.1.
[verzoeker] verzoekt - samengevat - dat de kantonrechter:
I. het ontslag op staande voet nietig zal verklaren;
II. zal bepalen dat de arbeidsovereenkomst wordt hersteld met doorbetaling van loon vanaf 29 januari 2025;
III. [verweerder] zal veroordelen tot betaling van achterstallig loon, te vermeerderen met wettelijke rente en wettelijke verhoging;
IV. [verweerder] zal veroordelen tot betaling van een schadevergoeding van € 20.000,00;
V. [verweerder] zal veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Volgens [verzoeker] is het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig gegeven. Er is niet voldaan aan het vereiste van onverwijldheid noch aan het vereiste van gelijktijdige mededeling van een dringende reden. Daarnaast betwist [verzoeker] het bestaan van de dringende reden. Hij heeft zijn werkgever niet geslagen. Als gevolg van de handelwijze van [verweerder] , waaronder de wijze waarop [verzoeker] is ontslagen, heeft [verzoeker] schade geleden. Hij begroot de schade op een bedrag van € 20.000,00. [verweerder] is gehouden die schade te vergoeden. Ten slotte vordert [verzoeker] betaling van achterstallig loon. Op grond van artikel 7:625 BW en artikel 6:119 BW is [verweerder] over het achterstallige loon wettelijke verhoging respectievelijk wettelijke rente verschuldigd geworden.
3.3.
[verweerder] voert verweer en stelt dat het verzoek van [verzoeker] moet worden afgewezen. [verweerder] heeft een tegenverzoek gedaan. [verweerder] verzoekt (voorwaardelijk) dat de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden en dat [verzoeker] wordt veroordeeld tot betaling van een zogenoemde gefixeerde vergoeding.
3.4.
Aan haar verzoek legt [verweerder] ten grondslag dat zij [verzoeker] terecht op staande voet heeft ontslagen. Door zijn werkgever in het gezicht te slaan, heeft [verzoeker] [verweerder] een dringende reden gegeven om de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen. Op grond van het bepaalde in artikel 7:677 lid 2 BW heeft [verweerder] recht op een gefixeerde schadevergoeding van € 1.000,00 bruto. Voor het geval het ontslag op staande voet wordt vernietigd, vraagt [verweerder] om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:671b BW juncto artikel 7:669 lid 3 sub e, g, h of i BW.
3.5.
Op de stellingen van partijen zal hierna, indien nodig worden ingegaan.

4.De beoordeling van de verzoeken van [verzoeker]

4.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of het ontslag op staande voet moet worden vernietigd en of [verweerder] moet worden veroordeeld tot betaling van loon.
rechtsgeldigheid ontslag op staande voet
4.2.
Het ontslag is rechtsgeldig gegeven. Hierna wordt uitgelegd waarom.
4.3.
[verzoeker] heeft in de eerste plaats aangevoerd dat het ontslag niet rechtsgeldig is, omdat het ontslag niet onverwijld is gegeven en geen sprake is geweest van onverwijlde mededeling van de ontslagreden.
4.3.1.
Deze verweren worden gepasseerd. Het is, anders dan [verzoeker] bepleit, voor hem duidelijk geweest om welke reden hij is ontslagen. Uit de ontslagbrief blijkt duidelijk dat [verweerder] [verzoeker] verwijt dat hij zijn werkgever, in de persoon van directeur [naam 2] , heeft geslagen. Dat in de ontslagbrief daarbij wordt gesproken over ‘fysiek geweld’, terwijl in latere correspondentie kennelijk het woord ‘mishandeling’ is gebruikt, neemt niet weg dat helder is dat [verzoeker] is ontslagen vanwege het vermeende incident op 29 januari 2025, waarbij [verzoeker] [naam 2] in het gezicht zou hebben geslagen. Het ontslag is diezelfde dag en dus onverwijld aan [verzoeker] gegeven.
4.4.
[verzoeker] betwist verder dat sprake is van een dringende reden in de zin van artikel 7:677 lid 1 BW. Hij ontkent [naam 2] te hebben geslagen.
4.4.1.
[verweerder] heeft het bestaan van de dringende reden gemotiveerd en onderbouwd toegelicht. De stelling dat [verzoeker] [naam 2] in het gezicht heeft geslagen, is onderbouwd met een schriftelijke getuigenverklaring van [naam 1] . Hij stond op 29 januari 2025 samen met [naam 2] buiten op de parkeerplaats op het moment dat [verzoeker] daar aankwam. De inhoud van de verklaring van [naam 1] stemt overeen met de gedetailleerde verklaring die [naam 2] ter zitting heeft gegeven. Daar komt bij dat ter zitting door [verweerder] naar voren is gebracht dat [naam 1] direct na het incident een audiofragment heeft opgenomen. Dit fragment is ter zitting in aanwezigheid van partijen afgespeeld. Ook in dat audiofragment vertelt [naam 1] dat [verzoeker] [naam 2] ‘op de wang, gewoon poef in zijn gezicht’ heeft geslagen. Hier tegenover staat enkel de verklaring van [verzoeker] , welke verklaring bovendien verre van stellig is, aangezien [verzoeker] als hij spreekt over het incident steeds aangeeft dat hij [naam 2] “in zijn beleving” niet heeft aangeraakt en/of geslagen. Dit maakt dat sprake is van een onvoldoende gemotiveerde betwisting door [verzoeker] . Aldus is in voldoende mate vast komen te staan dat [verzoeker] [naam 2] in het gezicht heeft geslagen. Dit levert een dringende reden op voor ontslag op staande voet.
4.5.
De conclusie is dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is opgezegd. De verzoeken onder I., II. en IV. zijn daarom niet toewijsbaar.
loonvorderingen
4.6.
Uit het voorgaande volgt dat de arbeidsovereenkomst op 29 januari 2025 is geëindigd. De loonvorderingen die betrekking hebben op de periode na 29 januari 2025 zijn om die reden niet toewijsbaar.
4.7.
Voor zover [verzoeker] heeft bedoeld ook loon te vorderen over de periode tot 29 januari 2025 heeft hij die vordering onvoldoende geconcretiseerd en bovendien niet onderbouwd, zodat het daarop betrekking hebbende verzoek eveneens moet worden afgewezen.
4.8.
De proceskosten komen voor rekening van [verzoeker] , omdat [verzoeker] ongelijk krijgt. De proceskosten van [verweerder] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
543,00
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
678,00

5.De beoordeling van de tegenverzoeken van [verweerder]

5.1.
Op het verzoek van [verweerder] om de arbeidsovereenkomst te ontbinden, hoeft niet te worden beslist. De voorwaarde waaronder [verweerder] dat verzoek heeft gedaan, is namelijk niet vervuld. Hiervoor is immers beslist dat het ontslag op staande voet niet wordt vernietigd.
gefixeerde schadevergoeding
5.2.
[verweerder] verzoekt dat [verzoeker] op grond van artikel 7:677 lid 2 BW wordt veroordeeld tot betaling van een gefixeerde schadevergoeding ad € 1.000,00 bruto. Zoals hiervoor is geoordeeld, heeft [verzoeker] aan [verweerder] een dringende reden gegeven om de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen. De verzochte gefixeerde schadevergoeding is om die reden toewijsbaar. Tegen de hoogte van het verzochte bedrag van € 1.000,00 bruto is geen verweer gevoerd, zodat dit bedrag toewijsbaar is.
5.3.
[verzoeker] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. De proceskosten van [verweerder] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
271,50
(factor 0,5 × 543,00)
Totaal
271,50

6.De beslissing

De kantonrechter
op het verzoek van [verzoeker]
6.1.
wijst de verzoeken af,
6.2.
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten van € 678,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [verzoeker] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en de beschikking daarna wordt betekend,
op het tegenverzoek van [verweerder]
6.3.
veroordeelt [verzoeker] tot betaling van de gefixeerde vergoeding van € 1.000,00 bruto,
6.4.
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten van € 271,50.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.E. Sijsma en in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2025.
(mk)