ECLI:NL:RBGEL:2025:5270

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 juli 2025
Publicatiedatum
4 juli 2025
Zaaknummer
11488187
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeerde partij gedagvaard, geen inhoudelijke beoordeling van de vordering

In deze civiele zaak, behandeld door de Kantonrechter van de Rechtbank Gelderland, heeft de eisende partij, Brookhaven Beheer B.V., een vordering ingesteld tegen N.V. Schadeverzekering-Maatschappij Bovemij. De procedure is gestart met een dagvaarding, gevolgd door een conclusie van antwoord, repliek en dupliek. De kern van het geschil draait om de vraag of Bovemij gehouden is om een onbetaalde factuur van € 17.594,85 te voldoen. Brookhaven stelt dat Bovemij toerekenbaar tekort is geschoten in haar betalingsverplichting en vordert betaling, alsook de mogelijkheid om de tenaamstelling van de factuur te wijzigen. Bovemij voert echter aan dat de verkeerde partij is gedagvaard, aangezien de factuur niet op haar naam staat, maar op naam van Bovemij N.V. De kantonrechter oordeelt dat dit verweer slaagt, waardoor Brookhaven geen aanspraak kan maken op betaling van de factuur. De primaire vordering van Brookhaven wordt afgewezen, evenals de subsidiaire vorderingen, waaronder het verzoek om mediation. De kantonrechter wijst de vorderingen van Brookhaven af en veroordeelt haar in de proceskosten, die worden begroot op € 947,00. Dit vonnis is uitgesproken op 13 juni 2025.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Nijmegen
Zaaknummer: 11488187 \ CV EXPL 25-26
Vonnis van 13 juni 2025
in de zaak van
BROOKHAVEN BEHEER B.V.,
te Ferwert,
eisende partij,
hierna te noemen: Brookhaven,
procederend in persoon,
tegen
N.V. SCHADEVERZEKERING-MAATSCHAPPIJ BOVEMIJ,
te Nijmegen,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Bovemij,
gemachtigde: mr. N.P. Jonker.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- de conclusie van antwoord,
- de conclusie van repliek,
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil en de beoordeling

2.1.
Brookhaven vordert na eiswijzing bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, althans zo begrijpt de kantonrechter:
primair
Bovemij te veroordelen om aan Brookhaven te betalen een bedrag van € 18.545,80, vermeerderd met de wettelijke (handels)rente over dit bedrag vanaf 8 augustus 2024 tot de dag van volledige betaling, met veroordeling van Bovemij in de proces- en nakosten;
subsidiair
a. voor zover de kantonrechter van mening zou zijn dat de vordering van Brookhaven materieel stand houdt, doch dat – gelet op hetgeen tijdens de procedure bekend werd, althans bleek – hetzij de gedagvaarde entiteit binnen de geconsolideerde constellatie van Bovemij aanpassing behoeft, dan wel de adressering van de factuur aanpassing vereist, c.q. de afzender der factuur een andere omschrijving behoeft, verzoekt Brookhaven toe te staan de voorwerp van geding zijnde factuur eventueel te crediteren en te vervangen door een factuur welke materieel gelijk is aan de alsdan gecrediteerde factuur en formeel in overeenstemming is met de in de onderhavige procedure gebleken juridische werkelijkheid;
b. en voor zover de kantonrechter de achterliggende letselschadekwestie bij de behandeling van deze zaak wil betrekken, vordert Brookhaven aanvullend om Bovemij te gebieden de gesprekken over de schadeafwikkeling met Brookhaven te hervatten middels mediation, op kosten van Bovemij;
c. met veroordeling van Bovemij in de proces- en nakosten.
2.2.
Brookhaven legt aan haar primaire vordering ten grondslag dat Bovemij toerekenbaar tekort is geschoten in haar betalingsverplichting door de factuur van
25 juli 2024 ten bedrage van € 17.594,85 inclusief btw onbetaald te laten. Hierdoor is Bovemij in verzuim en is zij eveneens wettelijke (handels)rente en buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd. Subsidiair vordert Brookhaven voorwaardelijk om de tenaamstelling van de onderhavige factuur te wijzigen dan wel om wijziging van de gedaagde partij en Bovemij te verplichten tot mediation.
2.3.
Bovemij voert verweer en voert aan dat de verkeerde partij is gedagvaard. De factuur waarvan betaling wordt gevorderd staat niet op haar naam (N.V. Schadeverzekering-maatschappij Bovemij), maar op naam van Bovemij N.V. (productie 2 bij dagvaarding). Dit verweer slaagt, zodat Brookhaven jegens Bovemij geen aanspraak kan maken op betaling van de onderhavige factuur. De primaire vordering wordt daarom afgewezen.
2.4.
Brookhaven tracht deze omissie te herstellen door subsidiair te vorderen de tenaamstelling van de factuur te mogen wijzigen dan wel N.V. Schadeverzekering-maatschappij Bovemij in de plaats te laten treden van Bovemij. Aan deze subsidiaire vordering is door Brookhaven de voorwaarde verbonden dat de kantonrechter van oordeel zou zijn dat
“de vordering van Brookhaven materieel stand houdt”. Brookhaven gaat er hierbij aan voorbij dat de kantonrechter niet aan de inhoudelijke beoordeling van de vorderingen van Brookhaven toekomt nu is gebleken dat de verkeerde partij is gedagvaard. Los daarvan, komt een dergelijke vordering niet voor toewijzing in aanmerking. Het is Brookhaven zelf geweest die de factuur op naam van Bovemij N.V. heeft gesteld en er willens en wetens voor heeft gekozen een andere partij te dagvaarden. De kantonrechter ziet voorts geen aanleiding om Brookhaven de mogelijkheid te bieden een herstelexploot uit te brengen. Hieruit volgt dat de subsidiaire vordering onder a wordt afgewezen.
2.5.
Ook de subsidiaire vordering onder b heeft een voorwaardelijk karakter. Aan de beoordeling wordt slechts toegekomen als de kantonrechter
“de achterliggende letselschadekwestie bij de behandeling van deze zaak wil betrekken”. Brookhaven miskent bij het stellen van deze voorwaarde dat partijen de omvang van het debat in een procedure bepalen. De kantonrechter beoordeelt vervolgens of de aangevoerde feiten kunnen leiden tot een toewijzing van het gevorderde. Het debat tussen partijen strekte zich, blijkens de dagvaarding, enkel uit tot de vraag of Bovemij gehouden is de factuur van Brookhaven te voldoen. Het staat Brookhaven, zolang de kantonrechter nog geen eindvonnis heeft gewezen, vrij om haar vordering te wijzigen c.q. te vermeerderen (artikel 130 Rv). Dit heeft zij bij repliek ook gedaan. Evenwel maakt de door Brookhaven gestelde voorwaarde dat aan de inhoudelijke beoordeling van de subsidiaire vordering onder b niet wordt toegekomen. Deze vordering wordt daarom afgewezen. Ten overvloede overweegt de kantonrechter dat ook, indien hij toe zou komen aan de inhoudelijke beoordeling, deze vordering niet toewijsbaar is. Er is geen (wettelijke) grondslag gesteld op grond waarvan Bovemij, in deze zaak, verplicht kan worden om haar medewerking aan mediation te verlenen.
2.6.
Brookhaven is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Bovemij worden begroot op:
- salaris gemachtigde
812,00
(2 punten × € 406,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
947,00

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
wijst de vorderingen van Brookhaven af,
3.2.
veroordeelt Brookhaven in de proceskosten van € 947,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als Brookhaven niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.3.
veroordeelt Brookhaven tot betaling van de wettelijke rente over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
3.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.C. van Leeuwen en in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2025.
[.]
[.]
[.]
44356 \ 560