ECLI:NL:RBGEL:2025:5140

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 mei 2025
Publicatiedatum
1 juli 2025
Zaaknummer
05.158476.23
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een vrouw wegens belaging met een taakstraf en schadevergoeding

Op 23 mei 2025 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 53-jarige vrouw, die werd beschuldigd van belaging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende een periode van meer dan drie jaar stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer, door onder andere lasterlijke teksten te verspreiden en ongewenste fysieke objecten in de nabijheid van het slachtoffer te plaatsen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan belaging en haar veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, waarvan 60 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste, gedeeltelijk afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk was in zijn vordering tot materiële en immateriële schade, omdat deze onvoldoende was onderbouwd. De rechtbank heeft de beslissing genomen op basis van de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05.158476.23
Datum uitspraak : 23 mei 2025
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1971 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [postcode] in [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij in of omstreeks de periode van 19 augustus 2019 tot en met 19 september 2022 te [plaats] , gemeente Elburg, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] , door
- een review over het bedrijf van die [slachtoffer] (waarin verdachte schrijft dat die [slachtoffer] een oplichter is) op de website van de [bedrijf] te plaatsen,
- een e-mail aan de werkgever van de dochter van die [slachtoffer] te versturen,
- een of meerdere spijkers op de oprit en/of de stoep rondom de woning en/of in de dierenweide van die [slachtoffer] te gooien en/of neer te leggen,
- een of meerdere briefjes (nep)geld in de dierenweide van die [slachtoffer] te gooien,
- een of meerdere eieren, tomaten, bakpoeder en/of suiker, althans enig goed, tegen en/of over de schutting van die [slachtoffer] te gooien,
- een of meerdere borden met daarop (lasterlijke) teksten over die [slachtoffer] in haar tuin te plaatsen, terwijl deze zichtbaar en/of leesbaar zijn vanaf de openbare weg,
- een of meerdere brieven met daarop (lasterlijke) teksten over die [slachtoffer] achter haar ruit, in elk geval bij/in haar woning te plaatsen, terwijl deze zichtbaar en/of leesbaar zijn vanaf de openbare weg,
- een of meerdere briefjes met daarop (lasterlijke) teksten over die [slachtoffer] in het bos op te hangen,
- een brief te versturen aan familie van die [slachtoffer] , te weten de familie [naam] , en/of
- een of meerdere brieven uit naam van die [slachtoffer] te versturen aan een of meerdere kerken,
met het oogmerk die [slachtoffer] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de volgende bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , p. 16-19;
- het proces-verbaal van bevindingen (stopgesprek), p. 50;
- het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 142-148;
- de verklaring van verdachte afgelegd op de terechtzitting van 23 mei 2025.
Nadere bewijsoverweging
Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van belaging als bedoeld in artikel 285b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) zijn verschillende factoren van belang: de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
De rechtbank stelt op grond van de tot het bewijs gebruikte bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast. Verdachte heeft zich gedurende een periode van ruim drie jaar meerdere malen en op diverse manieren (middels diverse borden in haar tuin, briefjes achter haar ruit, briefjes in het bos, een review, een brief naar de werkgever van de dochter van aangever en middels het sturen van brieven naar familie van aangever en verschillende kerken) lasterlijk uitgelaten over aangever en zijn gezin. Daarnaast heeft verdachte diverse etenswaren tegen/over de schutting van aangever gegooid, spijkers op de oprit van aangever gegooid en nep geld in de dierenweide van aangever gegooid.
De rechtbank is van oordeel dat de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de hiervoor vastgestelde gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer zodanig zijn geweest dat van een stelselmatige inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer sprake is geweest. Gelet op de aangifte, het stopgesprek dat op 23 april 2020 is gevoerd en de aard van de gedragingen is de rechtbank van oordeel dat deze gedragingen ook wederrechtelijk waren. De rechtbank acht daarmee bewezen dat de verdachte zich aan de tenlastegelegde belaging schuldig heeft gemaakt.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
zij in
of omstreeksde periode van 19 augustus 2019 tot en met 19 september 2022 te [plaats] , gemeente Elburg
, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] , door
- een review over het bedrijf van die [slachtoffer] (waarin verdachte schrijft dat die [slachtoffer] een oplichter is) op de website van de [bedrijf] te plaatsen,
- een e-mail aan de werkgever van de dochter van die [slachtoffer] te versturen,
-
een ofmeerdere spijkers op de oprit en/of de stoep rondom de woning
en/of in de dierenweidevan die [slachtoffer] te gooien en/of neer te leggen,
-
een ofmeerdere briefjes (nep)geld in de dierenweide van die [slachtoffer] te gooien,
-
een ofmeerdere eieren, tomaten, bakpoeder en/of suiker
, althans enig goed,tegen en/of over de schutting van die [slachtoffer] te gooien,
-
een ofmeerdere borden met daarop
(lasterlijke
)teksten over die [slachtoffer] in haar tuin te plaatsen, terwijl deze zichtbaar en/of leesbaar zijn vanaf de openbare weg,
- een
of meerderebrie
fvenmet daarop
(lasterlijke) teksten over die [slachtoffer] achter haar ruit,
in elk geval bij/in haar woning te plaatsen, terwijl deze zichtbaar en/of leesbaar
zijnisvanaf de openbare weg,
-
een ofmeerdere briefjes met daarop (lasterlijke) teksten over die [slachtoffer] in het bos op te hangen,
- een brief te versturen aan familie van die [slachtoffer] , te weten de familie [naam] , en
/of
-
een ofmeerdere brieven uit naam van die [slachtoffer] te versturen aan een of meerdere kerken,
met het oogmerk die [slachtoffer] , te dwingen iets
te doen, niet te doen,te dulden
en/of vrees aan te jagen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
belaging.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, waarvan 60 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van de inverzekeringstelling.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belaging van haar buren. Gedurende een periode van drie jaar heeft zij zich meerdere malen en op diverse manieren (middels diverse borden in haar tuin, een briefje achter haar ruit, briefjes in het bos, een review, een brief naar de werkgever van de dochter van aangever en middels het sturen van brieven naar familie van aangever en verschillende kerken) lasterlijk uitgelaten over aangever en zijn gezin. Daarnaast heeft verdachte diverse etenswaren tegen/over de schutting van aangever gegooid, spijkers op de oprit van aangever gegooid en nep geld in de dierenweide van aangever gegooid. Hiermee heeft verdachte een inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangever en zijn gezin. Dit zijn vervelende feiten die een grote impact hebben gehad op aangever en zijn gezin. Dit alles rekent de rechtbank verdachte aan.
Uit de justitiële documentatie van 28 maart 2025 blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
De reclassering heeft in haar rapport van 22 april 2025 geadviseerd om een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. De feiten hebben enkele jaren geleden plaatsgevonden. Daarbij heeft verdachte sinds haar aanhouding een positieve ommezwaai gemaakt en laat ze aangevers met rust. Dit weegt de rechtbank in strafverminderende zin mee.
Verder heeft de rechtbank bij het bepalen van de straf rekening gehouden met het tijdsverloop van deze zaak. De feiten zijn ruim 5 jaar geleden aangevangen. Dit weegt de rechtbank ook in strafverminderende zin mee.
Alles afwegende acht de rechtbank oplegging van een deels voorwaardelijke taakstraf passend en geboden. De rechtbank zal een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, waarvan 60 uren voorwaardelijk, subsidiair 30 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest, en een proeftijd van 2 jaren opleggen. Dit is gelijk aan de eis van de officier van justitie.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in verband met het tenlastegelegde feit een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 176,- aan materiële schade. Op de terechtzitting heeft de benadeelde partij de vordering aangepast in die zin dat het bedrag van € 40,- dat was opgevoerd voor kosten van de lekke autoband horen bij de tuinsproeiers die zouden zijn dichtgekit. De gevorderde materiële schadeposten bestaan, met inachtneming van de aanpassing op de terechtzitting, uit € 96,- voor de tuinsproeiers en € 80,- voor de schutting.
Daarnaast vordert de benadeelde partij een bedrag van € 1.500,- aan immateriële schade. De benadeelde partij vordert de materiële en de immateriële schade allebei te vermeerderen met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunt van de officier van justitie
Materiële schade
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade ten aanzien van de schutting van € 80,- moet worden verklaard, omdat deze post onvoldoende is onderbouwd.
De officier van justitie heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de vordering ten aanzien van de tuinsproeiers van € 96,- moet worden afgewezen nu deze post niet terugkomt op de tenlastelegging en derhalve geen directe relatie heeft met het ten laste gelegde feit.
Immateriële schade
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot vergoeding van immateriële schade van de benadeelde partij tot een hoogte van € 1.000,- kan worden toegewezen, omdat een aantasting in de persoon op andere wijze kan worden aangenomen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige deel aan immateriële schade heeft de officier van justitie verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering te verklaren.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
Er is niet of onvoldoende gebleken dat de schadepost ‘tuinsproeiers’ een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Daarom zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in dit deel van de vordering verklaren.
Ten aanzien van de kosten van schutting overweegt de rechtbank dat deze schadepost onvoldoende is onderbouwd. Daarom zal de rechtbank de benadeelde partij ook in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Immateriële schade
Voor de beoordeling van de gevorderde immateriële schade stelt de rechtbank het volgende voorop. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 15 maart 2019 (ECLI:NL:HR:2019:376) het volgende vastgesteld.
Als de schade die het gevolg is van een onrechtmatige daad nadeel omvat dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde ingevolge art. 6:106 lid 1, aanhef en onder b, BW recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien hij lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
Van de in artikel 6:106, eerste lid, onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) bedoelde aantasting in de persoon op andere wijze is ieder geval sprake, indien de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan, waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld.
Daarnaast kunnen de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van in de artikel 6:106, eerst lid, onder b BW bedoelde aantasting in de persoon op andere wijze sprake is. De benadeelde partij die zich hierop beroept zal in beginsel moeten stellen en met concrete gegevens moeten onderbouwen dat de ernstige normschending dermate ingrijpende gevolgen voor haar heeft gehad, dat zij in haar persoon is aangetast. In sommige gevallen kunnen de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de daaruit voor betrokkene voortvloeiende nadelige gevolgen zozeer voor de hand liggen dat aantasting in de persoon (zonder meer) kan worden aangenomen.
Verder heeft de Hoge Raad overwogen dat van een aantasting in de persoon op andere wijze als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, onder b BW niet reeds sprake is bij de enkele schending van een fundamenteel recht.
In onderhavige zaak is de benadeelde partij voor een periode van drie jaar belaagd door verdachte. De rechtbank acht het zeer voorstelbaar dat de benadeelde partij hierdoor gevoelens van angst, slapeloosheid en/of andere psychische gevoelens heeft ondervonden. Echter, gelet op het hiervoor weergegeven kader van de Hoge Raad, overweegt de rechtbank dat dit niet voldoende is om een aantasting in de persoon op andere wijze te kunnen aannemen. De benadeelde partij heeft zijn vordering niet voldoende met stukken onderbouwd, waaruit volgt dat bij hem sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze. Ook heeft de benadeelde partij niet onderbouwd dat sprake is van lichamelijk letsel of dat hij in zijn eer of goede naam is aangetast. De rechtbank zal de benadeelde partij in dit gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 285b van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 legt op
een taakstraf van 120 (honderdtwintig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 60 (zestig) dagen;

bepaalt dat een gedeelte van deze taakstraf, te weten 60 (zestig) uren, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten in het geval verdachte zich voor het einde van de
proeftijd van twee jarenschuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit;
 beveelt dat voor de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van de taakstraf in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht;
Civiele vordering
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële en immateriële schade;
 bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.W.R. Koch (voorzitter), mr. W.H.S. Duinkerke en mr. A. Bril, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.L. Goedheer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 mei 2025.
mr. M.W.R. Koch en mr. A. Bril zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] , hoofdagent van de politie Eenheid Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2022506762, gesloten op 27 december 2022 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.