ECLI:NL:RBGEL:2025:5139

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 juni 2025
Publicatiedatum
1 juli 2025
Zaaknummer
11343081 \ CV EXPL 24-3043
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afstandsverklaring en verrekeningsverweer in civiele procedure tussen twee ondernemingen

In deze civiele procedure tussen twee ondernemingen, [eiseres in conv] en [gedaagde in conv], heeft de kantonrechter op 13 juni 2025 uitspraak gedaan. De zaak betreft een geschil over een afstandsverklaring en een verrekeningsverweer. [eiseres in conv] vordert betaling van een bedrag van € 8.830,21 van [gedaagde in conv], die zich verweert door te stellen dat zij schade heeft geleden door ondeugdelijk verrichte werkzaamheden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde in conv] niet heeft aangetoond dat de werkzaamheden niet deugdelijk zijn uitgevoerd en dat de afstandsverklaring niet op de gehele vordering van [eiseres in conv] betrekking heeft. De kantonrechter heeft de vordering van [eiseres in conv] toegewezen en [gedaagde in conv] veroordeeld tot betaling van € 6.556,16, vermeerderd met wettelijke handelsrente en proceskosten. De vorderingen van [gedaagde in conv] in voorwaardelijke reconventie zijn afgewezen. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Nijmegen
Zaaknummer: 11343081 \ CV EXPL 24-3043
Vonnis van 13 juni 2025
in de zaak van
[eiseres in conv],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in voorwaardelijke reconventie,
hierna te noemen: [eiseres in conv] ,
gemachtigde: Van Lith Gerechtsdeurwaarders en Incasso,
tegen
[gedaagde in conv],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in voorwaardelijke reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde in conv] ,
gemachtigde: mr. M.P.M. Riep.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 6 december 2024
- de akte houdende aanvullende producties (producties 9 t/m 12) van de kant van [gedaagde in conv]
- de mondelinge behandeling van 11 april 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres in conv] drijft een onderneming die zich bezighoudt met de vervaardiging en oppervlaktebehandeling van en de handel in metalen producten. [gedaagde in conv] drijft een staalconstructiebedrijf.
2.2.
Voor een woningproject in [plaats] (hierna: het CPO-project) heeft [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ) [gedaagde in conv] ingeschakeld voor de levering van staalwerk. [gedaagde in conv] heeft vervolgens [eiseres in conv] ingeschakeld voor het verzinken en coaten van enkele metalen onderdelen voor de woningen.
2.3.
Op 25 augustus 2022 hebben partijen elkaar gemaild over herstel van oneffenheden op enkele door [eiseres in conv] geleverde metalen onderdelen. [eiseres in conv] heeft vervolgens firma NESTcoat opdracht gegeven de oneffenheden te herstellen en, in overleg met [gedaagde in conv] , in een matte uitvoering zodat de oneffenheden minder opvallen. NESTcoat heeft het herstel echter in hoogglans uitgevoerd.
2.4.
[gedaagde in conv] heeft bij e-mail van 23 november 2022 het volgende geschreven aan [bedrijf 1] en [eiseres in conv] :
“Wij zijn afgelopen 21-11-2022 op locatie geweest om de problemen omtrent het coatwerk te bespreken. Wij hebben de volgende details uitvoerig besproken op locatie:
- alle liggers zullen wij gematteerd uitvoeren aan de buitenzijde in de betreffende kleuren zoals reeds eerder geleverd.
- kolommen en staanders blijven zoals ze zijn, deze zullen niet gematteerd worden op geleverd.”
2.5.
[eiseres in conv] heeft vervolgens op 24 november 2022 aan [bedrijf 1] geschreven:
“Ik zie het anders. Ons voorstel is om de woning die nu nog matte liggers heeft (welke door nestcoat zijn geschilderd) weer over te coaten in semi gloss.
Daarmee is aan de norm voldaan.
Indien jullie besluiten dat alle liggers helemaal in mat gecoat moeten worden zullen we dit op regie basis doen en zal dit betaald moeten worden.
Dit valt buiten de klachten die er waren over het coatwerk.”
2.6.
Op 25 november 2022 heeft [gedaagde in conv] het volgende geschreven aan [eiseres in conv] en [bedrijf 1] :
“Zoals gisteren 24-11-2022 telefonisch besproken zullen wij ( [naam 1] , [naam 2][van [eiseres in conv] , toevoeging kantonrechter]
en [naam 3] ) aanstaande dinsdag 29-11-2022 samenkomen op de bouwlocatie om nogmaals de situatie & het belang van de kopers te bekijken/beoordelen.
Tijdens dit bezoek zullen wij duidelijke afspraken maken hoe we dit correct en spoedig kunnen afhandelen.”
2.7.
Begin 2024 heeft [gedaagde in conv] enkele orders geplaatst bij [eiseres in conv] , voor het verzinken van onder andere buizen, staven en plaatmateriaal. Bij e-mail van 22 februari 2024 heeft [gedaagde in conv] geklaagd over vervormde platen.
2.8.
Bij e-mail van 18 april 2024 heeft [gedaagde in conv] het volgende geschreven aan [eiseres in conv] :
“Facturen zijn deze week betaald en is netjes over gemaild, zie bijlage.
Openstaande facturen, zijn niet akkoord omdat het niet de gewenste kwaliteit bevat, dus worden niet betaald € 150,-
Onze klachten betalen ons ook niet als er en fout of wanprestatie wordt geleverd
Klacht CPO Woningen [plaats] zijn nooit goed opgelost (…)
Ik heb dit maar verrekend en de afkoopkosten zijn € 5500,- , Jullie waren niet in staat om dit naar wens opdrachtgever op te lossen en de communicatie in de buitenlandse taal verliep echt slecht.
Maar onze relatie met de [eiseres in conv] groep heeft een deuk opgelopen en we zijn weggestuurd door jullie (…)”
2.9.
Diezelfde dag heeft [eiseres in conv] daarop als volgt gereageerd:
“Ik zal de klacht hier afboeken en dan is de kous er voor ons af.
WE stoppen dan de samenwerking (…)”
2.10.
[eiseres in conv] heeft op 18 april 2024 een creditfactuur gestuurd voor een bedrag van € 58,81.
2.11.
Op 3 december 2024 heeft [gedaagde in conv] een bedrag van € 1.908,23 betaald aan [eiseres in conv] . In haar e-mail van diezelfde dag schrijft [gedaagde in conv] het volgende aan [eiseres in conv] :
“Omwille van haar moverende redenen heeft [gedaagde in conv] onder verwijzing naar bijgevoegde conclusie besloten om het restant dat overblijft na verrekening ad. EUR 1.908,23 onder protest van gehoudenheid te betalen aan [eiseres in conv] .
Ondanks voornoemde betaling is en blijft [gedaagde in conv] van mening dat zij terecht is overgegaan tot opschorting daarvan.
Voornoemde betaling kan derhalve ook niet worden gezien als een erkenning van schuld of aansprakelijkheid.”

3.Het geschil in conventie en in voorwaardelijke reconventie

3.1.
[eiseres in conv] vordert in conventie dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde in conv] veroordeelt om aan haar te betalen een bedrag van € 8.830,21, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 7.408,23, vanaf 4 september 2024 tot aan de dag van volledige betaling en met veroordeling van [gedaagde in conv] in de proceskosten.
3.2.
[eiseres in conv] legt aan haar vordering ten grondslag dat zij begin 2024 diverse materialen heeft verkocht en geleverd aan [gedaagde in conv] , waarvoor zij zeven facturen heeft gestuurd, maar dat [gedaagde in conv] deze facturen onbetaald heeft gelaten. Omdat [gedaagde in conv] ondanks sommatie niet is overgegaan tot betaling, is zij naast de hoofdsom en de wettelijke handelsrente ook de buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd, aldus [eiseres in conv] .
3.3.
[gedaagde in conv] voert verweer en concludeert primair tot niet-ontvankelijkheid van [eiseres in conv] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres in conv] . Subsidiair concludeert [gedaagde in conv] tot afwijzing van de verzochte uitvoerbaarverklaring bij voorraad, dan wel daaraan de voorwaarde te verbinden dat [eiseres in conv] zekerheid stelt tot het toegewezen bedrag.
3.4.
[gedaagde in conv] vordert in voorwaardelijke reconventie de veroordeling van [eiseres in conv] , uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van € 5.500,00 aan schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente. [gedaagde in conv] stelt, kort gezegd, dat [bedrijf 1] schade heeft geleden als gevolg van ondeugdelijk verrichte werkzaamheden door [eiseres in conv] en dat [bedrijf 1] deze schade heeft verrekend met nog openstaande facturen van [gedaagde in conv] . [gedaagde in conv] wenst de schade die zij daardoor heeft geleden te verrekenen met de openstaande facturen van [eiseres in conv] en zij stelt dat zij de betaling van het verschil – een bedrag van € 1.908,23 – aanvankelijk heeft opgeschort omdat [eiseres in conv] weigerde een creditfactuur te sturen voor het verrekende bedrag van € 5.500,00.
Tot slot verzoekt [gedaagde in conv] , in conventie en in reconventie, de uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiseres in conv] in de werkelijke proceskosten (inclusief de nakosten), te vermeerderen met de wettelijke rente indien [eiseres in conv] niet binnen veertien dagen betaalt.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
4. De beoordeling van het geschil in conventie en in voorwaardelijke reconventie
4.1.
De kantonrechter overweegt allereerst dat [gedaagde in conv] tijdens de mondelinge behandeling heeft aangevoerd dat zij haar vordering in reconventie voorwaardelijk instelt (anders dan vermeld in de processtukken). Omdat de vorderingen in conventie en in voorwaardelijke reconventie nauw met elkaar samenhangen, bespreekt de kantonrechter deze gezamenlijk.
4.2.
[gedaagde in conv] voert aan dat zij na de verrekeningsverklaring van 18 april 2024 (zie r.o. 2.8) bericht van [eiseres in conv] heeft ontvangen dat de klacht wordt afgeboekt en dat daarmee “de kous af is” (r.o. 2.9). Volgens [gedaagde in conv] moet dit bericht worden beschouwd als een afstandsverklaring in de zin van artikel 6:160 BW ten aanzien van de gehele vordering van [eiseres in conv] . Volgens [eiseres in conv] zag die verklaring enkel op de factuur van € 58,81 d.d. 21 februari 2024, waarvoor zij op 18 april 2024 een creditnota heeft gestuurd.
Naar het oordeel van de kantonrechter kan uit de overlegde e-mails van 18 april 2024 niet worden geconcludeerd dat [eiseres in conv] ermee akkoord is gegaan dat er helemaal niets meer betaald zou worden door [gedaagde in conv] . [gedaagde in conv] klaagt in zijn e-mail van 22 februari 2024 over vervormde platen, maar de facturen zien ook op buizen, staven en wandpanelen. Het had op de weg van [gedaagde in conv] gelegen om inzichtelijk te maken waarop de afstandsverklaring van [eiseres in conv] betrekking heeft. Daar komt bij dat [gedaagde in conv] in haar e-mail zelf een bedrag van € 150,00 noemt dat zij niet wenst te betalen. Dat de daaropvolgende reactie van [eiseres in conv] ziet op het totale bedrag aan openstaande facturen, dat vele malen hoger ligt, kan dan ook niet worden aangenomen. Het verweer van [gedaagde in conv] op dit punt wordt daarom verworpen.
4.3.
Ten aanzien van het verrekeningsverweer in conventie en de gevorderde schade in voorwaardelijke reconventie overweegt de kantonrechter het volgende.
[eiseres in conv] betwist dat de door haar verrichte werkzaamheden niet deugdelijk zijn uitgevoerd en dat [gedaagde in conv] schade heeft geleden. Zij stelt zich op het standpunt dat zij niet deugdelijk in gebreke is gesteld door [gedaagde in conv] . [gedaagde in conv] voert daartegenover aan dat zij uit de uitlatingen van [eiseres in conv] op 24 november 2022 (zie r.o. 2.5) mocht opvatten dat [eiseres in conv] niet zal nakomen. De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde in conv] geen beroep toekomt op artikel 6:83 aanhef en onder c BW. Op 25 november 2022, dus na de bewuste uitlating van [eiseres in conv] , heeft [gedaagde in conv] een e-mail gestuurd, waarin zij verwijst naar een afspraak tussen [bedrijf 1] , [eiseres in conv] en haar, om op 29 november 2022 samen te komen op de bouwlocatie om nogmaals de situatie en het belang van de kopers te bekijken en te beoordelen. [gedaagde in conv] voegt daaraan toe dat tijdens dat bezoek duidelijk afspraken worden gemaakt over een correcte en spoedige afhandeling. Naar het oordeel van de kantonrechter mocht [gedaagde in conv] na die e-mail niet zonder meer ervan uitgaan dat [eiseres in conv] het herstel niet zou uitvoeren. Daarvoor had zij [eiseres in conv] (nogmaals) in gebreke moeten stellen. Dat zij dit heeft gedaan is niet gesteld of gebleken. Tot slot overweegt de kantonrechter dat [gedaagde in conv] de door haar geleden schade niet heeft onderbouwd met stukken afkomstig van [bedrijf 1] , zoals een factuur. De kantonrechter ziet, ondanks het bewijsaanbod van [gedaagde in conv] op dit punt, geen aanleiding [gedaagde in conv] toe te laten alsnog bewijs te leveren. Omdat [eiseres in conv] de gestelde schade al in haar dagvaarding heeft betwist, had het op de weg van [gedaagde in conv] gelegen om de door haar gestelde schade bij conclusie van antwoord/eis in reconventie te onderbouwen met stukken.
4.4.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat [gedaagde in conv] niet slaagt in haar verweer, zodat de in conventie gevorderde factuurbedragen toewijsbaar zijn.
4.5.
[eiseres in conv] maakt aanspraak op buitengerechtelijke incassokosten. Nu beide partijen handelen in de uitoefening van een beroep of bedrijf, zijn de buitengerechtelijke incassokosten op grond van artikel 6:96 lid 4 BW in beginsel toewijsbaar. [eiseres in conv] vordert een vergoeding die afwijkt van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit), welk besluit van aanvullend recht is, nu sprake is van een handelsovereenkomst. Een van de wettelijke tarieven afwijkend bedrag is toewijsbaar, indien voldoende is gesteld en onderbouwd dat de werkelijke kosten hoger zijn dat de wettelijke tarieven (HR 10 juli 2015, ECLI:NL:HR:2015:1868). [eiseres in conv] heeft niet gesteld en onderbouwd dat de werkelijke kosten hoger zijn. Op grond van de tarieven die zijn weergegeven in het Besluit is daarom een bedrag van € 745,41 toewijsbaar.
4.6.
De gevorderde handelsrente is toewijsbaar, nu [gedaagde in conv] in verzuim is geraakt met de tijdige betaling van de facturen. De rente wordt toegewezen zoals hierna vermeld.
4.7.
[gedaagde in conv] heeft op 3 december 2024 een bedrag van € 1.908,23 betaald.
Gelet op het voorgaande wordt, met toepassing van artikel 6:44 lid 1 BW, aan hoofdsom toegewezen een bedrag van € 6.556,16 (€ 7.408,23 + € 745,41 + € 310,75 -/- € 1.908,23).
4.8.
Ten aanzien van het verweer tegen de uitvoerbaarheid bij voorraad overweegt de kantonrechter als volgt.
Op grond van artikel 233 Rv kan de rechter, indien dit wordt gevorderd, een vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaren, tenzij uit de wet of uit de aard van de zaak anders voortvloeit. Daarbij dienen de belangen van partijen te worden afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval. Bij de belangenafweging moet de kans van slagen van een eventueel aan te wenden rechtsmiddel in de regel buiten beschouwing blijven en wordt degene die een veroordeling tot betaling van een geldsom verkrijgt, vermoed het vereiste belang bij uitvoerbaarverklaring bij voorraad te hebben (zie HR 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:688). Voorts dient een daartegenover gesteld restitutierisico geconcretiseerd te worden (HR 17 juni 1994, NJ 1994/591) en staan mogelijk ingrijpende gevolgen van de executie, die moeilijk ongedaan gemaakt kunnen worden, op zichzelf niet aan uitvoerbaarverklaring bij voorraad in de weg, maar moeten worden meegewogen bij de belangenafweging (HR 28 mei 1993, NJ 1993/468).
Gesteld noch gebleken is dat de wet en/of de aard van de zaak zich in dit geval tegen uitvoerbaarverklaring bij voorraad verzetten. Als uitgangspunt geldt dat [eiseres in conv] wordt vermoed het vereiste belang bij uitvoerbaarheid bij voorraad te hebben. [gedaagde in conv] heeft daartegenover geen concrete feiten en omstandigheden aangevoerd die tot de conclusie leiden dat haar belang bij het achterwege blijven van een uitvoerbaarheidverklaring bij voorraad moet prevaleren boven het belang van [eiseres in conv] . Bovendien heeft [gedaagde in conv] het door haar gestelde restitutierisico niet onderbouwd. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat het belang van [eiseres in conv] zwaarder weegt dan het belang van [gedaagde in conv] . Dat [gedaagde in conv] in hoger beroep zal komen tegen een toewijzend vonnis, zoals zij aanvoert, maakt dit niet anders. De veroordeling in conventie wordt dan ook uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De kantonrechter ziet in hetgeen hiervoor is overwogen geen aanleiding om aan die uitvoerbaarheidverklaring de voorwaarde te verbinden dat zekerheid wordt gesteld.
4.9.
[gedaagde in conv] vordert, ongeacht de uitkomst van de procedure, de veroordeling van [eiseres in conv] in de werkelijke proceskosten. Volgens [gedaagde in conv] maakt [eiseres in conv] misbruik van haar recht en bevoegdheid tot het instellen van het rechtsmiddel bij dagvaarding, aangezien zij in strijd met de waarheid heeft verklaard en daardoor behoorde te weten dat haar vordering kansloos is indien zij wel naar waarheid had verklaard.
De kantonrechter verwerpt deze stelling van [gedaagde in conv] . Anders dan [gedaagde in conv] is de kantonrechter van oordeel dat uit de overgelegde correspondentie (productie 7 bij conclusie van antwoord/eis in reconventie) niet blijkt dat [eiseres in conv] heeft ingestemd met verrekening, zodat van een verklaring in strijd met de waarheid niet is gebleken.
4.10.
[gedaagde in conv] is in conventie en in voorwaardelijke reconventie in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen.
De proceskosten van [eiseres in conv] in conventie worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
115,22
- griffierecht
524,00
- salaris gemachtigde
678,00
(2 punten × € 339,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.452,22
De proceskosten van [eiseres in conv] in voorwaardelijke reconventie worden begroot op € 169,50 aan salaris voor de gemachtigde (½ punt à € 339,00).

5.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde in conv] om aan [eiseres in conv] te betalen een bedrag van € 6.556,16, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 7.408,23, vanaf 4 september 2024 tot 3 december 2024 en over € 6.556,16 vanaf 3 december 2024 tot aan de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde in conv] in de proceskosten van € 1.452,22, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde in conv] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in voorwaardelijke reconventie
5.5.
wijst de vorderingen van [gedaagde in conv] af,
5.6.
veroordeelt [gedaagde in conv] in de proceskosten van € 169,50, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.C. van Leeuwen en in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2025.
858 / 560