ECLI:NL:RBGEL:2025:5131

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 juni 2025
Publicatiedatum
1 juli 2025
Zaaknummer
05.014400.25
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaten van de plaats van een verkeersongeval en rijden onder invloed met dodelijke afloop

Op 27 juni 2025 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 24-jarige man die betrokken was bij een verkeersongeval op 3 februari 2024 in Epe. Het slachtoffer, een 14-jarig meisje, viel op de fietsoversteekplaats en kwam gedeeltelijk op de hoofdrijbaan terecht. De verdachte reed over de rijbaan en raakte het slachtoffer, waarna hij doorreed zonder zich te vergewissen van de situatie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet verweten kon worden dat hij schuld had aan het ongeval zelf, maar dat hij wel had moeten vermoeden dat hij betrokken was bij een ongeval waarbij letsel was toegebracht. De rechtbank legde de verdachte een taakstraf van 180 uur op en een rijontzegging van één jaar. De opgelegde straf kwam overeen met de eis van de officier van justitie. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit, maar achtte het subsidiair ten laste gelegde feit bewezen, evenals het rijden onder invloed. De benadeelde partijen die schadevergoeding vorderden, werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, omdat er onvoldoende bewijs was dat de schade het rechtstreekse gevolg was van het handelen van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05.014400.25
Datum uitspraak : 27 juni 2025
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2000 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] ,
[postcode] , in [woonplaats] .
Raadsvrouw: mr. H. de Kroon, advocaat in Hilversum.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Epe op/aan de Heerderweg en/of de Hoofdstraat, op of omstreeks 3 februari 2024 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, een ander
(te weten [slachtoffer] ) is gedood;
subsidiair althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Epe op/aan de Heerderweg en/of de Hoofdstraat, op of omstreeks 3 februari 2024 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, een ander (te weten [slachtoffer] ), aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten, althans aan die ander (te weten [slachtoffer] ) letsel was toegebracht;
2.
hij op of omstreeks 3 februari 2024 te Harderwijk en/of Epe en/of Emst, althans in Nederland, als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van alcohol, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld. [slachtoffer] , destijds 14 jaar oud, is in de late avond van 3 februari 2024 met de fiets gevallen op de fietsoversteekplaats op de Hoofdstraat in Epe. Zij is daarbij gedeeltelijk op de hoofdrijbaan terechtgekomen. Verdachte reed kort daarna over die rijbaan en heeft daarbij [slachtoffer] geraakt. Bij [slachtoffer] is daardoor ernstig letsel ontstaan, waaraan zij is overleden. Verdachte is na de aanrijding doorgereden.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit onder 1, omdat verdachte niet had hoeven veronderstellen dat er een persoon om het leven was gekomen bij het ongeval. Volgens de officier van justitie kan wel wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair ten laste gelegde feit onder 1, omdat verdachte gemerkt moet hebben dat er mogelijk een ongeval had plaatsgevonden met een persoon. Ook feit 2 kan volgens de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen worden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van zowel het primaire als het subsidiaire feit onder 1. Volgens de raadsvrouw kan niet wettig en overtuigend worden vastgesteld dat verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat hij betrokken was bij een ongeval waarbij een ander werd verwond of gedood. De raadsvrouw heeft onder andere aangevoerd dat het donker was, de radio aan stond, het hard regende en dat het slachtoffer donkere kleding aan had. Daarnaast is de omstandigheid dat een persoon op de weg ligt zo bijzonder, dat een tik tegen de auto er niet voor kan zorgen dat bij verdachte het vermoeden moet ontstaan dat er een aanrijding met een persoon is geweest. Voor wat betreft feit 2 heeft de raadsvrouw aangegeven dat verdachte dit feit bekent.
Beoordeling door de rechtbank
Verlaten plaats ongeval (feit 1)
De rechtbank volgt de officier van justitie en de raadsvrouw voor zover zij betogen dat verdachte niet wist en niet had hoeven vermoeden dat hij betrokken was bij een verkeersongeval waarbij iemand om het leven was gekomen. Zoals blijkt uit het Forensische Onderzoek Verkeer betrof het een zeer ongebruikelijke situatie. Het slachtoffer is gevallen bij een fietsoversteekplaats en is gedeeltelijk met haar lichaam op de hoofdrijbaan terechtgekomen. In het algemeen hoeft een automobilist niet te verwachten dat er plotseling een persoon op de hoofdrijbaan ligt. Daarnaast werd het slachtoffer aangetroffen op het deel van de oversteekplaats dat onverlicht, dan wel minder verlicht was. Ook regende het hard ten tijde van het ongeval. Zelfs wanneer een bestuurder in die omstandigheden een tik of een klap opmerkt, volgt daaruit niet zonder meer dat hij moet vermoeden dat er zojuist een persoon om het leven is gekomen door een ongeval waar hij bij betrokken is. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van het onder 1 primair ten laste gelegde feit.
Voor een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit is vereist dat verdachte het ongeval heeft opgemerkt. Het incident vond plaats binnen de bebouwde kom en op een oversteekplaats voor fietsers terwijl het hard regende. [2] Getuige [getuige 1] fietste die avond met [slachtoffer] naar huis en vertelde in zijn verhoor dat de aanrijding best een klap gaf. [3] Getuigen [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 4] stonden op dat moment te schuilen voor de regen bij restaurant [restaurant] , op 25 tot 50 meter afstand van het ongeval, en hebben de aanrijding gehoord. [getuige 3] zegt net als getuige [getuige 1] dat hij een klap heeft gehoord. [4] [getuige 2] en [getuige 4] beschrijven het geluid beiden als ‘een doffe klap’. [5] Op de camerabeelden met geluid van [adres 2] in Epe is een knal te horen en direct daarop een geluid dat lijkt op blokkerende/remmende banden op een weg. [6] Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij op een voor hem bekende weg reed, een tik heeft gevoeld op de plek van het ongeval en dat het meer was dan een kleine tik. [7] Hij dacht op dat moment “oh shit” en werd direct alerter. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting heeft verdachte bevestigd dat hij de tik heeft gevoeld en gehoord en dat hij alerter werd. [8]
De rechtbank stelt op basis van de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen, in hun onderlinge samenhang bezien, vast dat verdachte heeft opgemerkt dat hij ergens mee in aanrijding was gekomen. Verdachte geeft zelf aan dat hij een tik heeft opgemerkt en dat dit een soort van schrikreactie bij hem veroorzaakte. Dit vond plaats op een voor verdachte bekende weg binnen de bebouwde kom bij een oversteekplaats voor fietsers, terwijl zijn zicht door harde regen beperkt werd. Naar het oordeel van de rechtbank moest verdachte onder die omstandigheden redelijkerwijs vermoeden dat er mogelijk een ongeval met een persoon had plaatsgevonden waarbij aan die persoon letsel was toegebracht, zodat hij die persoon bij doorrijden mogelijk in hulpeloze toestand achter zou laten. Verdachte heeft zich er niet van vergewist of er een aanrijding had plaatsgevonden waarbij een slachtoffer betrokken was. Verdachte is direct na het ongeval bij de plaats van het ongeval weggereden.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair tenlastegelegde onder feit 1.
Rijden onder invloed (feit 2)
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 361-362;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 13 juni 2025.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 subsidiair en feit 2 heeft begaan, te weten dat:
1.
hij, als degene die
al dan nietals bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Epe op
/aan de Heerderweg en/ofde Hoofdstraat, op
of omstreeks3 februari 2024 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij
wist ofredelijkerwijs moest vermoeden, een ander (te weten [slachtoffer] ), aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten
, althans aan die ander (te weten [slachtoffer] ) letsel was toegebracht;
2.
hij op of omstreeks 3 februari 2024 te Harderwijk en
/ofEpe en
/ofEmst,
althans in Nederland,als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van alcohol, waarvan hij wist
of redelijkerwijs moest weten,dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1, subsidiair:
overtreding van artikel 7, eerste lid, onderdeel c van de Wegenverkeerswet 1994
feit 2:
overtreding van artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van één jaar.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat een taakstraf van 180 uren te hoog is en dat deze gematigd dient te worden. Ditzelfde geldt wat de raadsvrouw betreft voor de ontzegging van de rijbevoegdheid. Deze dient te worden gematigd tot een duur van 4 maanden.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft onder invloed van te veel alcohol een auto bestuurd. Tijdens die autorit heeft er een ernstig ongeval plaatsgevonden ten gevolge waarvan [slachtoffer] , destijds 14 jaar oud, is overleden. Benadrukt dient te worden dat verdachte niet wordt verweten dat hij schuld heeft aan dit verkeersongeval. Verdachte had moeten vermoeden dat hij een persoon had aangereden. Hij heeft zich er echter niet van vergewist of dit het geval was en of er iemand hulp nodig had, maar is doorgereden. De politie heeft vervolgens veel onderzoekswerk moeten verrichten om bij verdachte uit te komen, terwijl de nabestaanden van [slachtoffer] in onzekerheid leefden over wie betrokken was bij het ongeval dat de dood van hun dierbare had veroorzaakt. Verdachte heeft zich uiteindelijk pas de dag na het ongeval in de avond gemeld. Dit alles rekent de rechtbank de verdachte aan.
De gevolgen van het ongeval voor de nabestaanden van [slachtoffer] zijn heel groot. Zij zijn hun geliefde dochter en zusje kwijt. Hun levens zijn voor altijd veranderd, zoals ook is gebleken uit de indringende verklaringen die zij tijdens het onderzoek ter terechtzitting hebben voorgedragen. De wetenschap dat de bij het ongeval betrokken bestuurder is doorgereden en bovendien met alcohol op achter het stuur zat heeft de verwerking van hun verdriet nog moeilijker gemaakt.
Alles afwegende en gelet op hetgeen in vergelijkbare zaken wordt opgelegd, acht de rechtbank de strafeis van de officier van justitie passend en geboden. De rechtbank zal daarom aan verdachte een taakstraf van 180 uren opleggen, bij niet uitvoeren te vervangen door 90 dagen vervangende hechtenis. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van één jaar opleggen.

8.De beoordeling van de civiele vorderingen

De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft in verband met feit 1 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 37.701,34 aan materiële schade, € 10.000,00 aan smartengeld en € 20.000,00 aan affectieschade, telkens vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht. Daarnaast vordert de benadeelde partij € 11.203,36 aan proceskostenvergoeding.
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft in verband met feit 1 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 1.185,14 aan materiële schade,
€ 10.000,00 aan smartengeld en € 20.000,00 aan affectieschade, telkens vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
De benadeelde partij [benadeelde 3] heeft in verband met feit 1 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 90,00 aan materiële schade,
€ 15.000,00 aan smartengeld en € 17.500,00 aan affectieschade, telkens vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in de vordering moeten worden verklaard vanwege het ontbreken van het rechtstreekse verband tussen de tenlastelegging en het schadeveroorzakende feit.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in de vordering moeten worden verklaard vanwege de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard vanwege onvoldoende rechtstreeks verband tussen de ten laste gelegde feiten en de ontstane schade.
Overweging van de rechtbank
Een benadeelde partij kan in het strafproces vergoeding vorderen van rechtstreekse schade die zij door een strafbaar feit heeft geleden. Van rechtstreekse schade is sprake wanneer voldoende verband bestaat tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de geleden schade. Voor de beantwoording van de vraag of zodanig verband bestaat, zijn de concrete omstandigheden van het geval bepalend. Bovendien geldt dat voor vergoeding aan de benadeelde partij overeenkomstig de regels van het materiële burgerlijk recht slechts in aanmerking komt de schade die de benadeelde partij heeft geleden als gevolg van de onrechtmatige gedragingen van de verdachte, voor zover deze schade op de voet van artikel 6:98 van het Burgerlijk Wetboek aan de verdachte kan worden toegerekend.
De rechtbank heeft bewezen verklaard dat verdachte betrokken is geweest bij een ongeval en dat hij de plaats van dit ongeval heeft verlaten, waarbij verdachte [slachtoffer] in hulpeloze toestand heeft achtergelaten. De door de benadeelde partijen gevorderde schadevergoedingen zijn ontstaan als gevolg van het overlijden van [slachtoffer] . De rechtbank heeft niets vastgesteld omtrent de schuld of aansprakelijkheid van verdachte ten aanzien van het ongeval waarbij hij was betrokken. In hoeverre het aan verdachte kan worden toegerekend dat [slachtoffer] is komen te overlijden en of verdachte aansprakelijk is voor de daardoor geleden schade is in dit strafgeding niet komen vast te staan. De rechtbank kan, zonder nader onderzoek, niet vaststellen dat de gevorderde schade van de benadeelde partijen het rechtstreekse gevolg is van het handelen van verdachte. Voor een (nadere) onderbouwing en bewijslevering van de door de benadeelde partijen gestelde schade is in het strafproces geen plaats omdat dit een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Daarom zal de rechtbank de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in de vorderingen verklaren. De benadeelde partijen kunnen de vorderingen nog wel aan de burgerlijke rechter voorleggen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en is gegrond op de artikelen:
- 9, 22 c, 22d, en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
- 7, 8, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

10.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het onder 1 primair ten laste gelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en onder 2 tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 legt op een
taakstraf van 180 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 90 dagen;
 beveelt dat voor de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van de taakstraf in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht;
 ontzegt verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 1 jaar;
 verklaart de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] niet-ontvankelijk in de vorderingen tot schadevergoeding.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Veldhuizen (voorzitter), mr. H.C. Leemreize en mr. R.P.W. van de Meerakker, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.C.N. Witteveen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 juni 2025.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2024543728, gesloten op 6 januari 2025 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal Forensische Onderzoek Verkeer, p. 26-27, 33 .
3.Proces-verbaal van bevindingen tweede verhoor [getuige 1] , p. 232.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , p. 245-246.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 242-243, proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4] , p. 248.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 275.
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 440-442.
8.Verklaring van verdachte tijdens de terechtzitting van 13 juni 2025.