ECLI:NL:RBGEL:2025:513
Rechtbank Gelderland
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van verdachte in zedenzaken met minderjarige pleegkinderen wegens onvoldoende bewijs
Op 21 januari 2025 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van ontucht met zijn minderjarige pleegkinderen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten onder de parketnummers 05/239384-24 en 05/195396-23, omdat er onvoldoende wettig bewijs was om tot een veroordeling te komen. De rechtbank heeft overwogen dat de verklaringen van de aangeefsters, hoewel niet ongeloofwaardig, op essentiële punten onvoldoende steun vonden in ander bewijsmateriaal. De zaak betrof twee minderjarige slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], die beide aangifte deden van seksuele misdragingen door de verdachte. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, maar de rechtbank oordeelde dat de bewijsvoering niet voldeed aan de eisen van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank benadrukte dat in zedenzaken vaak alleen het woord van het slachtoffer tegenover dat van de verdachte staat, en dat dit niet voldoende is voor een veroordeling. De vorderingen van de benadeelde partijen werden eveneens afgewezen, omdat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kwam. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en twee andere rechters betrokken waren.