ECLI:NL:RBGEL:2025:513

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
27 januari 2025
Zaaknummer
239384-24 en 195396-23 (gev.ttz)
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zedenzaken met minderjarige pleegkinderen wegens onvoldoende bewijs

Op 21 januari 2025 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van ontucht met zijn minderjarige pleegkinderen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten onder de parketnummers 05/239384-24 en 05/195396-23, omdat er onvoldoende wettig bewijs was om tot een veroordeling te komen. De rechtbank heeft overwogen dat de verklaringen van de aangeefsters, hoewel niet ongeloofwaardig, op essentiële punten onvoldoende steun vonden in ander bewijsmateriaal. De zaak betrof twee minderjarige slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], die beide aangifte deden van seksuele misdragingen door de verdachte. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, maar de rechtbank oordeelde dat de bewijsvoering niet voldeed aan de eisen van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank benadrukte dat in zedenzaken vaak alleen het woord van het slachtoffer tegenover dat van de verdachte staat, en dat dit niet voldoende is voor een veroordeling. De vorderingen van de benadeelde partijen werden eveneens afgewezen, omdat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kwam. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en twee andere rechters betrokken waren.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummers: 05/239384-24 en 05/195396-23 (gev.ttz)
Datum uitspraak : 21 januari 2025
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1962 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] ( [postcode] ) in [woonplaats] .
Raadsman: mr. Y. ten Tuijnte, advocaat in Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting
van 7 januari 2025.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Parketnummer 05/239384-24
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode tussen
17 januari 2022 en 2 juni 2023
te [plaats 1] , gemeente [gemeente] , in elk geval in Nederland,
ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig pleegkind te weten
[slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] 2018,
immers heeft hij (telkens),
zijn ontblote geslachtdeel tegen het ontblote geslachtsdeel van die [slachtoffer 1] gedrukt
en/of
zijn ontblote geslachtdeel door die [slachtoffer 1] laten betasten,
terwijl hij daarbij misbruik heeft gemaakt van de kwetsbare positie van die [slachtoffer 1] .
Parketnummer 05/195396-23
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van
1 juni 2022 tot en met 25 januari 2023
te [plaats 1] , gemeente [gemeente] en/of op [plaats 2] ,
in elk geval in Nederland,
met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 3] 2011,
die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt,
een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede
bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , te
weten (telkens)
het brengen/duwen van de vinger(s) tussen de schaamlippen en/of in de vagina van
die [slachtoffer 2] en/of
het (hard) heen en weer bewegen met de vinger(s) tussen de schaamlippen en/of in
de vagina van die [slachtoffer 2] en/of
waarbij hij voornoemde [slachtoffer 2] verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin
en/of
terwijl die [slachtoffer 2] aan zijn zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid was
toevertrouwd en/of
terwijl hij misbruik maakt van de kwetsbare positie van die [slachtoffer 2] ;
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van
1 juni 2022 tot en met 25 januari 2023
te [plaats 1] , gemeente [gemeente] en/of op [plaats 2] ,
in elk geval in Nederland,
ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig pleegkind te weten
[slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 3] 2011,
immers heeft hij (telkens),
terwijl die [slachtoffer 2] op een bed en/of op een bank lag,
zijn hand in de broek en/of onderbroek van die [slachtoffer 2] gebracht en/of
(vervolgens) over de schaamlippen en/of de vagina gewreven, althans de
schaamlippen en/of de vagina van die [slachtoffer 2] betast en/of
zijn hand op de buik van die [slachtoffer 2] gelegd en/of
zijn hand in het kruis van die [slachtoffer 2] gelegd en/of gebracht,
terwijl hij daarbij misbruik heeft gemaakt van de kwestbare positie van die
[slachtoffer 2] .

2.De standpunten

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de tenlastegelegde feiten onder de parketnummers 05/239384-24 en 05/195396-23 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden en heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Tevens is verzocht om aan verdachte een beroepsverbod voor de duur van 5 jaren op te leggen. In dit verband heeft de officier van justitie samengevat de volgende punten aangevoerd.
Ten aanzien van het parketnummer 05/239384-24 is aangevoerd dat de verklaring van [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) authentiek en betrouwbaar is en wordt ondersteund door het volgende steunbewijs. Verdachte was in de gelegenheid om de verwijtbare handelingen met [slachtoffer 1] te verrichten omdat hij op momenten alleen met haar was en haar hielp met het douchen. Verder bestaat het steunbewijs uit de waarschuwing door de partner van verdachte over het lichamelijk contact dat hij met de kinderen in huis zou hebben. Tot slot is als steunbewijs aangevoerd dat [slachtoffer 1] en verdachte opvallend contact met elkaar hadden tijdens bezoekmomenten.
Ten aanzien van het parketnummer 05/195396-23 is hiertoe het volgende aangevoerd. Allereerst kan de verklaring van [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) als betrouwbaar worden aangemerkt waardoor haar verklaring als uitgangspunt dient te worden gebruikt. Het steunbewijs bestaat uit de volgende punten. [slachtoffer 2] was angstig en verdrietig, zij had last van een ruw spleetje en verdachte is op momenten alleen met [slachtoffer 2] geweest. Tot slot heeft de hand van verdachte op het kruis van [slachtoffer 2] gelegen en heeft [slachtoffer 2] over het gedrag van verdachte een berichtje gestuurd naar [naam 1] (een logée van het gezinshuis).
De verdediging heeft ten aanzien van de ten laste gelegde feiten onder de parketnummers 05/239384-24 en 05/195396-23 voor integrale vrijspraak gepleit.

3.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Algemene overwegingen ten aanzien van de feiten onder de parketnummers 05/239384-24 en 05/195396-23
De rechtbank stelt voorop dat in zedenzaken (zoals in deze zaken) bij de beoordeling van het bewijs zich vaak de situatie voordoet dat alleen het veronderstelde slachtoffer en de veronderstelde dader aanwezig zijn geweest bij de bewuste handelingen. Als de verdachte ontkent, is het het woord van de één (aangever) tegen het woord van de ander (verdachte). Dat is ook in deze zaken het geval. Verdachte heeft bij de politie en ook ter zitting ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan het plegen van de aan hem ten laste gelegde seksuele handelingen jegens [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Dit laatste betekent ook dat als de rechter de verklaringen van een getuige geloofwaardig acht, daarmee nog niet is voldaan aan het bewijsminimum. Het gaat dan immers nog steeds om één bewijsmiddel. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, kan, volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad, niet in algemene zin worden beantwoord, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Uit de rechtspraak kan worden afgeleid dat in zedenzaken niet is vereist dat het misbruik als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer de verklaring van de aangever op onderdelen steun vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Tussen de verklaring en het overige gebezigde bewijsmateriaal mag geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband.
Ten aanzien van [slachtoffer 1] (parketnummer 05/239384-24)
Namens [slachtoffer 1] is door haar voogd [aangever] aangifte gedaan. In deze aangifte is – samengevat weergegeven – verklaard dat [slachtoffer 1] in de periode van januari 2022 tot juni 2023 in het gezinshuis van verdachte en zijn vrouw heeft gewoond. In januari 2023 is verdachte uit het gezinshuis vertrokken en in juni 2023 is [slachtoffer 1] verhuisd naar het gezinshuis van [naam 2] en [naam 3] . Als verdachte en zijn vrouw in juni 2023 op een begeleid bezoek komen bij [slachtoffer 1] dan is [slachtoffer 1] vooral gericht op verdachte, daagt ze hem uit met spelletjes en wil ze hem kusjes op zijn mond geven. In augustus 2023 blijkt dat [slachtoffer 1] een aantal klachten had, waaronder last van haar vagina. [slachtoffer 1] heeft op een vraag van [naam 2] verteld dat zij aan de plasser van verdachte moest zitten en dat zij stiekem spelletjes deden.
De rechtbank overweegt dat aangiftes en verklaringen van slachtoffers in strafzaken altijd kritisch, zorgvuldig en behoedzaam moeten worden bezien. Dat geldt nog meer als sprake is van een zedenzaak met een zeer jong vermeend slachtoffer. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of ander bewijs, naast de verklaring van [slachtoffer 1] , voldoende steunbewijs oplevert gelet op de eerder geschetste bewijsproblematiek. Daarbij moet bedacht worden dat (de auditu) verklaringen van getuigen over wat [slachtoffer 1] hun vertelde, te herleiden zijn tot dezelfde bron (en dus één bewijsmiddel): [slachtoffer 1] . De vraag is met name of de getuigenverklaringen de concrete delictscontext van het tenlastegelegde feit bevestigen.
Steunbewijs
Volgens de officier van justitie is steunbewijs te vinden in het feit dat verdachte alleen met [slachtoffer 1] is geweest, dat zijn partner hem heeft gewaarschuwd over lichamelijk contact met de kinderen en dat verdachte en [slachtoffer 1] opvallend contact hadden tijdens bezoekmomenten. Ten aanzien van de momenten waarop verdachte en [slachtoffer 1] alleen waren overweegt de rechtbank als volgt. [slachtoffer 1] en verdachte woonden samen in één huis waarbij verdachte haar gezinsvader was. Zij woonden onder één dak en [slachtoffer 1] ontving zorg van haar beide gezinsouders. Deze zorg was door de gezinsouders tussen hen beiden verdeeld. Gelet op het voorgaande is het voorstelbaar en zelfs logisch dat verdachte en [slachtoffer 1] op veel momenten alleen zijn geweest. De rechtbank ziet in het voorgaande geen steunbewijs voor de ten laste gelegde seksuele gedragingen.
Voldoende steunbewijs kan evenmin gevonden worden in de beschreven contactmomenten tussen [slachtoffer 1] en verdachte. De voogd [aangever] heeft hierover verklaard dat [slachtoffer 1] met verdachte opvallende spelletjes wilde spelen. Verdachte heeft hierover verklaard dat hij meer fysiek contact met de kinderen heeft dan zijn vrouw en dat hij de kinderen vastpakt vanuit een spelsituatie. De rechtbank overweegt dat zij niet kan vaststellen dat er meer is gebeurd dan door verdachte is verklaard of dat spelletjes tussen verdachte en [slachtoffer 1] een andere lading zouden hebben. Naar het oordeel van de rechtbank leveren de beschreven contactmomenten tussen [slachtoffer 1] en verdachte daarom onvoldoende steunbewijs op. Tot slot overweegt de rechtbank dat de waarschuwing van verdachte door zijn vrouw evenmin als steunbewijs gebruikt kan worden, nu deze waarschuwing op zichzelf geen steun biedt aan de verklaring van [slachtoffer 1] of de ten laste gelegde handelingen. De rechtbank kan op dit punt de lezing van de officier van justitie niet volgen. Concluderend zijn de momenten tussen verdachte en [slachtoffer 1] alleen in huis, de contactmomenten tijdens bezoekjes en de waarschuwing door de vrouw van verdachte onvoldoende specifiek en verschaffen zij geen duidelijkheid over de kern van de verwijten.
Conclusie
Alles afwegend kan de rechtbank, op basis van de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting, niet met voldoende zekerheid vaststellen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Om die reden dient hij daarvan te worden vrijgesproken. Dit betekent niet dat de rechtbank meent dat de verklaringen van [slachtoffer 1] onbetrouwbaar of ongeloofwaardig zijn. Haar verklaringen vinden echter op essentiële punten onvoldoende steun in ander bewijsmateriaal. Het bovenstaande betekent dat de rechtbank komt tot een vrijspraak van het ten laste gelegde feit wegens het ontbreken van wettig bewijs.
Ten aanzien van [slachtoffer 2] (parketnummer 05/195396-23)
Feiten 1 en 2
De rechtbank zal deze feiten tegelijk behandelen gelet op hun onderlinge samenhang.
Namens [slachtoffer 2] is door haar vader aangifte gedaan. In deze aangifte is – samengevat weergegeven – verklaard dat [slachtoffer 2] tegen haar ouders heeft verteld dat verdachte naast haar op bed is komen liggen en met zijn vinger in haar spleetje op en neer is gegaan. Dit gebeurde op vakantie in [plaats 2] . Verder heeft [slachtoffer 2] verteld dat verdachte naast haar op de bank heeft gezeten en dat hij toen wederom met zijn vinger in haar spleetje is gegaan. [slachtoffer 2] heeft toen via Snapchat aan [naam 1] verteld dat verdachte dit gedaan had. [slachtoffer 2] heeft verder verklaard dat het vaker is gebeurd en dat zij aan het geslachtsdeel van verdachte moest zitten.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij naast [slachtoffer 2] op de bank heeft gezeten en dat zij op enig moment zijn hand heeft gepakt en naar haar kruis heeft gebracht. Dit is nog een keer gebeurd toen verdachte naast [slachtoffer 2] op bed lag. Beide keren is verdachte daarna weggegaan. Hij heeft deze incidenten niet gemeld.
De rechtbank heeft eerder in dit vonnis, bij de ten laste gelegde feiten ten aanzien van [slachtoffer 1] , overwogen dat de rechtbank kritisch, zorgvuldig en behoedzaam moet omgaan met de aangifte en verklaringen van jonge aangevers van zedenzaken. Dit geldt dus ook bij de zaak van [slachtoffer 2] . Over de vraag in hoeverre de verklaring van [slachtoffer 2] steun vindt in andere bewijsmiddelen overweegt de rechtbank als volgt.
Steunbewijs
Volgens de officier van justitie is steunbewijs te vinden in de emoties van angst en verdriet die [slachtoffer 2] toonde, het gegeven dat [slachtoffer 2] kampte met een ruw spleetje, dat de hand van verdachte op haar kruis heeft gelegen en in de inhoud van berichtjes die [slachtoffer 2] naar [naam 1] heeft gestuurd. Ten aanzien van de emoties van [slachtoffer 2] , zoals waargenomen door haar vader, overweegt de rechtbank als volgt. Uit het dossier volgt niet dat sprake is geweest van specifieke emoties of gedragsveranderingen van [slachtoffer 2] gedurende de ten laste gelegde periode. Daarbij overweegt de rechtbank verder dat, gelet op het verleden van [slachtoffer 2] , het niet uit te sluiten valt dat de emoties die zij aan haar vader liet zien in januari 2023 een andere oorsprong hebben dan het vermeende gedrag van verdachte. De rechtbank overweegt dat [slachtoffer 2] deze emoties en gevoelens geuit heeft, maar dat dit naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende steunbewijs oplevert voor de ten laste gelegde seksuele gedragingen.
De rechtbank is verder van oordeel dat evenmin voldoende steunbewijs gevonden kan worden in het bij [slachtoffer 2] waargenomen rode/ruwe spleetje. Uit het dossier kan de rechtbank niet afleiden wat hier de oorzaak van is geweest en of dit verband houdt met de aan verdachte verweten gedragingen. Ten aanzien van de hand van verdachte die op het kruis van [slachtoffer 2] heeft gelegen overweegt de rechtbank als volgt. Door de officier van justitie is naar voren gebracht dat deze handelingen van verdachte als grensoverschrijdend aangemerkt dienen te worden. De rechtbank overweegt op dit punt het volgende. De rechtbank stelt vast dat er geen andere bron dan [slachtoffer 2] is, die bevestigt dat deze handelingen een grensoverschrijdend dan wel ontuchtig karakter gehad hebben. Bij deze stand van zaken kan de rechtbank, bij gebrek aan andere bewijsmiddelen die de lezing van [slachtoffer 2] op dit punt ondersteunen, niet uitsluiten dat de lezing van verdachte klopt.
Daarom kan het leggen van de hand op het lichaam van [slachtoffer 2] in deze context niet worden gezien als enige seksuele handeling door verdachte. Tot slot overweegt de rechtbank over de berichtjes die [slachtoffer 2] naar [naam 1] heeft gestuurd het volgende. Naar het oordeel van de rechtbank bieden deze berichtjes onvoldoende steun voor de verklaring van [slachtoffer 2] , nu de informatie uit deze berichtjes afkomstig is uit dezelfde bron (namelijk [slachtoffer 2] ).
Conclusie ten aanzien van de feiten 1 en 2
Alles afwegend kan de rechtbank, op basis van de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting, niet met voldoende zekerheid vaststellen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft gepleegd. Om die reden dient hij daarvan te worden vrijgesproken. Dit betekent niet dat de rechtbank meent dat de verklaringen van [slachtoffer 2] onbetrouwbaar of ongeloofwaardig zijn. Haar verklaringen vinden op essentiële punten onvoldoende steun in ander bewijsmateriaal. Het bovenstaande betekent dat de rechtbank komt tot een vrijspraak van de ten laste gelegde feiten wegens het ontbreken van wettig bewijs.

4.De beoordeling van de civiele vorderingen

Parketnummer 05/239384-24
Namens de benadeelde partij [slachtoffer 1] is een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 4.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Overweging van de rechtbank
Nu de rechtbank niet tot een bewezenverklaring komt, zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
Parketnummer 05/195396-23
Namens de benadeelde partij [slachtoffer 2] is een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 307,00 aan materiële schade en € 5.000,00 aan
aan immateriële schade, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Overweging van de rechtbank
Nu de rechtbank niet tot een bewezenverklaring komt, zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.

5.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van de ten laste gelegde feiten onder de parketnummers 05/239384-24 en 05/195396-23;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.S.M. van Bergen (voorzitter), mr. A.A.M. Bögemann en
mr. E.H.T. Rademaker, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.A.M. Disberg, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 januari 2025.
De griffer is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.