ECLI:NL:RBGEL:2025:5128

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 juni 2025
Publicatiedatum
1 juli 2025
Zaaknummer
05.285108.24
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 19-jarige man voor brandstichting met voorwaardelijke gevangenisstraf

Op 20 juni 2025 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een 19-jarige man, die werd beschuldigd van brandstichting. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en bijzondere voorwaarden. De zaak kwam voort uit een incident op 5 september 2024, waarbij de verdachte opzettelijk brand had gesticht in een woning in [woonplaats]. De officier van justitie stelde dat er gemeen gevaar voor goederen was, maar dat er geen levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen was. De verdediging pleitte voor vrijspraak, omdat er geen voltooide brand zou zijn geweest. De rechtbank oordeelde dat er wel degelijk gemeen gevaar was, maar sprak de verdachte vrij van de beschuldiging van levensgevaar.

De rechtbank concludeerde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de brandstichting, omdat hij zich bewust was van het risico dat hij nam door brandbare materialen aan te steken. De rechtbank hield rekening met de psychologische toestand van de verdachte, die een ongespecificeerde psychotrauma- of stressgerelateerde stoornis had, wat leidde tot verminderde toerekeningsvatbaarheid. De rechtbank legde een deels voorwaardelijke straf op, waarbij de verdachte onder toezicht van de reclassering komt te staan en verplicht wordt tot behandeling en begeleiding. De uitspraak benadrukt de ernst van brandstichting en de noodzaak van rehabilitatie voor de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05.285108.24
Datum uitspraak : 20 juni 2025
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2005 in [geboorteplaats] (Syrië),
wonende aan de [adres 1] , [postcode] in [woonplaats] .
Raadsman: mr. M.W.J. Rosendaal, advocaat in Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 5 september 2024 te [woonplaats] opzettelijk brand heeft gesticht in een woning gelegen aan de [adres 1] , door open vuur in aanraking te brengen met vloerbedekking, althans trapbekleding en/of een of meerdere stukken papier, in ieder geval brandbare stoffen
terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten de in die woning zich bevindende goederen en/of die woning zelf, in elk gevaar gemeen gevaar voor goederen, en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten (mede)bewoners en/of een of meerdere in die woning aanwezige personen, te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 5 september 2024 te [woonplaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten in een woning gelegen aan de [adres 1] , terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten de in die woning zich bevindende goederen en/of die woning zelf, in elk gevaar gemeen gevaar voor goederen, en/of,
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten (mede)bewoners en/of een of meerdere in die woning aanwezige personen, te duchten was
open vuur in aanraking heeft gebracht met vloerbedekking, althans trapbekleding en/of een of meerdere stukken papier, in ieder geval brandbare stoffen terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde brandstichting met gevaar voor goederen. Van het onderdeel levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen dient verdachte te worden vrijgesproken, aldus de officier van justitie.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit dat verdachte wordt vrijgesproken van de primair ten laste gelegde brandstichting, omdat geen sprake is van een voltooide brand.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte integraal van het tenlastegelegde moet worden vrijgesproken, omdat het (voorwaardelijk) opzet op de (poging tot) brandstichting niet kan worden bewezen. Verdachte heeft weliswaar zakdoekjes, tissues en/of wc-papier in brand gestoken, maar heeft dit ook meteen weer geblust. Hieruit blijkt dat hij niet de intentie had om andere dingen te laten branden.
Beoordeling door de rechtbank
Op 5 september 2024 rond 01:00 uur waren verbalisanten ter plaatse op het adres [adres 1] in [woonplaats] . Verbalisant [verbalisant 1] liep de trap op richting de eerste verdieping. Hij zag diverse brand/schroeiplekken op het tapijt van de trap. Hij zag dat er stukjes toiletpapier op de trap lagen. Ook zag verbalisant dat het tapijt van de bovenste trede van de trap volledig verschroeid was. Verbalisant trof op een stoel in een slaapkamer verdachte aan. Verdachte verklaarde, uit eigen beweging en voordat de verbalisant de kans had gekregen hem de cautie mede te delen, dat hij boos was en brand had gesticht. Verbalisanten hebben verdachte vervolgens aangehouden. [2]
Op donderdag 5 september 2024 deed verbalisant [verbalisant 2] als forensisch brandonderzoeker onderzoek op de locatie [adres 1] in [woonplaats] . Verbalisant zag na opening van de trapdeur dat de volledige trap bekleed was met kortpolig tapijt, zowel de treden als de stootborden. Op nagenoeg elke trede zag verbalisant brandschade, zijnde roet- en/of schroeiplekken op de treden. Bij meerdere schroeiplekken zag verbalisant restanten deels verbrand papier. Op de onderste trede zag verbalisant een niet door het vuur aangetast restant papier overeenkomstig met de structuur van toiletpapier. Op de bovenste trede, naar de overloop op de eerste verdieping, zag verbalisant een diepe inbranding op zowel de trede als het stootbord. Hierbij was de volledige vloerbedekking van deze trede weggebrand en toonde de rand van de overgang van de trap naar de overloop inbrandingen in het hout alsmede roetafzetting tegen de muur links naast de bovenste trede. Aan de trapzijde was het laminaat in de hal van de eerste verdieping reeds aan de zij- en onderrand ingebrand. Gezien de inbranding van de rand en het laminaat had het langzaam brandende vuur zich kunnen uitbreiden zowel richting de vloerbedekking en het laminaat. [3]
Tijdens het onderzoek op de terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij toiletpapier in brand heeft gestoken. [4]
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat door toedoen van verdachte brand is ontstaan in de woning aan de [adres 2] in [woonplaats] , waarvoor gemeen gevaar voor goederen te duchten was. Immers is de vloerbedekking van de bovenste traptrede volledig weggebrand en zaten er al inbrandingen in het hout en het laminaat. De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van brandstichting terwijl daarvan levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten is.
Opzet
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of het veroorzaken van de brand met (voorwaardelijk) opzet is gebeurd. De raadsman heeft aangevoerd dat geen sprake is van (voorwaardelijk) opzet, omdat verdachte de door hem in brand gestoken zakdoekjes/tissues/wc-papier direct heeft geblust.
Vast staat dat verdachte losse tissues/zakdoekjes in brand heeft gestoken en op de trap heeft gegooid. Daaruit kan op zichzelf niet worden afgeleid dat verdachte vol opzet heeft gehad op het stichten van brand in de woning.
De rechtbank ziet zich daarom de vraag gesteld of sprake is geweest van voorwaardelijk opzet. De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg, zoals hier de brand in de woning, aanwezig is als de verdachte zich van dat gevolg bewust diende te zijn en de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden.
Het sporenbeeld dat de forensisch brandonderzoeker heeft geconstateerd, past niet bij de verklaring van verdachte, afgelegd op de terechtzitting, dat hij een wc-rol heeft aangestoken en deze per ongeluk op de trap heeft laten vallen waardoor deze brandend van de trap is gerold. De forensisch brandonderzoeker zag namelijk op nagenoeg elke trede brandschade en meerdere schroeiplekken. Hij zag bij meerdere schroeiplekken restanten deels verbrand papier. Op de onderste trede zag hij een niet door het vuur aangetast restant papier overeenkomstig met de structuur van toiletpapier. Daarnaast zag de forensisch brandonderzoeker op de bovenste trede een diepe inbranding op zowel de trede als het stootbord, waarbij de volledige vloerbedekking van deze trede was weggebrand en toonde de rand van de overgang van de trap naar de overloop inbrandingen in het hout en roetafzetting op de muur links naast de bovenste trede. Hieruit leidt de rechtbank af dat er meerdere brandhaarden zijn geweest, waardoor dit past bij het aansteken van meerdere losse stukken papier en niet bij een brandende rol wc-papier die van de trap af valt. Nu er over de hele trap meerdere brandhaarden zijn geweest, moet hij meerdere brandende stukken hebben laten vallen, tot onderaan de trap. Het kan dan niet anders dan dat verdachte, die bovenaan de trap stond, op enig moment heeft gezien dat de vloerbedekking door de gegooide stukken in brand stond/weg schroeide en toen door is blijven gaan met gooien. Daaruit leidt de rechtbank af dat verdachte zich bewust is geweest van het risico dat hij met het aansteken van de losse stukken papier nam en dat hij dat risico ook heeft aanvaard door ermee door te gaan.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de brandstichting. De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde brandstichting.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks5 september 2024 te [woonplaats] opzettelijk brand heeft gesticht in een woning gelegen aan de [adres 1] , door open vuur in aanraking te brengen met vloerbedekking,
althans trapbekleding en/of een of meerdere stukken papier, in ieder geval brandbare stoffen
terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten de in die woning zich bevindende goederen
en/of die woning zelf, in elk gevaar gemeen gevaar voor goederen, en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten (mede)bewoners en/of een of meerdere in die woning aanwezige personen,te duchten was.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
primair:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluit.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De raadsman heeft met betrekking tot de subsidiair ten laste gelegde poging tot brandstichting aangevoerd dat sprake is van vrijwillige terugtred en dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De rechtbank laat bespreking van dit verweer buiten beschouwing, omdat de rechtbank het primair tenlastegelegde bewezen acht en daarmee niet toekomt aan een beoordeling van het subsidiair tenlastegelegde.
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte volledig uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals de reclassering heeft geadviseerd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat aan verdachte een deels voorwaardelijke straf, waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het voorarrest wordt opgelegd, met een proeftijd van 2 jaren. Verder heeft de raadsman bepleit dat in de strafmaat rekening wordt gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting in de woning waar hij en zijn moeder wonen. Verdachte heeft door zijn handelen een gevaarlijke situatie veroorzaakt in die woning. Dit rekent de rechtbank verdachte aan. Hoewel verdachte bewust de brand zelf heeft veroorzaakt, heeft hij ook de brand zelf gedoofd waardoor de brand beperkt is gebleven tot de vloerbedekking op de trap.
Bij de stukken bevindt zich een psychologische rapportage van drs. L. Aa van 16 december 2024. De psycholoog concludeert dat sprake is van een ongespecificeerde psychotrauma- of stressgerelateerde stoornis. Deze stoornis was ten tijde van het ten laste gelegde feit aanwezig en beïnvloedde de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte tijdens het ten laste gelegde feit. De psycholoog komt tot de conclusie dat de stoornis een rol heeft gespeeld in het plegen van het ten laste gelegde feit en adviseert verdachte het tenlastegelegde in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank neemt dit advies over en acht het aannemelijk dat sprake is van verminderde toerekeningsvatbaarheid ten aanzien van het ten laste gelegde feit.
De reclassering heeft in haar rapportages van 21 december 2024 en 2 juni 2025 geadviseerd om bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf met de volgende bijzondere voorwaarden op te leggen:
  • een meldplicht bij de reclassering;
  • een ambulante behandeling;
  • dagbesteding;
  • meewerken aan ambulante begeleiding.
De reclassering vindt het van belang dat verdachte wordt behandeld voor de vastgestelde stoornissen en vermijdende coping om het recidiverisico te verminderen. Daarnaast is het van belang dat er wordt ingezet op passende begeleiding. De combinatie van een ambulante behandeling, passende begeleiding en de inzet van een reclasseringstoezicht als stok achter de deur, kunnen in de toekomst zorgen voor vermindering van de risico’s.
Gelet op de ernst van het feit acht de rechtbank enkel een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf passend. Alles afwegende zal de rechtbank een gevangenisstraf van 3 maanden waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren opleggen. De rechtbank acht het in het belang van verdachte en van de maatschappij dat verdachte gedurende een langere periode hulpverlening krijgt, waardoor de rechtbank een proeftijd van 3 jaren zal opleggen. Deze straf is anders dan de officier van justitie heeft geëist, omdat de geëiste straf naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende recht doet aan het feit dat de gevaarzetting beperkt is gebleven omdat verdachte de brand uiteindelijk zelf heeft geblust.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden;
  • bepaalt dat
  • stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
 stelt als bijzondere voorwaarden dat:
1) verdachte zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd zal melden bij Reclassering Nederland op het adres: Nieuwe Oeverstraat 65 in Arnhem. Verdachte zal zich blijven melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
2) verdachte zich ambulant zal laten behandelen door Kairos of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. Verdachte zal zich blijven houden aan de afspraken die met de behandelinstelling zijn gemaakt. Verdachte zal zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
3) verdachte zich zal inspannen voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
4) verdachte zal blijven meewerken met de ambulante begeleiding van Yes & You, of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De begeleiding duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte zal zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de begeleiding.
 Geeft opdracht aan de reclassering om toezicht te houden op de nalevering van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
 Hierbij gelden als voorwaarden dat verdachte:
  • meewerkt aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een geldig identiteitsbewijs ter inzage aanbiedt om de identiteit vast te stellen;
  • meewerkt aan reclasseringstoezicht, waaronder het meewerken aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.C.A.M. Janssen (voorzitter), mr. A.P. Sno en mr. A. Bril, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.L. Goedheer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 juni 2025.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant 3] , brigadier van de politie Eenheid Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2024415390, gesloten op 5 september 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aanhouding verdachte, p. 25-26.
3.Proces-verbaal forensisch brandonderzoek woning, p. 48-50.
4.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 6 juni 2025.