ECLI:NL:RBGEL:2025:5092

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 juni 2025
Publicatiedatum
30 juni 2025
Zaaknummer
028433-25
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting met gevaar voor goederen en levensgevaar

Op 17 juni 2025 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van brandstichting. De zaak betreft twee incidenten van brandstichting, waarbij de verdachte op 28 augustus 2024 en 7 september 2024 betrokken was. In de eerste zaak werd de verdachte vrijgesproken van het primair en subsidiair tenlastegelegde, omdat de rechtbank niet kon vaststellen dat hij wetenschap had van de brandstichting door zijn medeverdachte. In de tweede zaak, echter, werd de verdachte wel schuldig bevonden aan het medeplegen van brandstichting, omdat hij actief betrokken was bij het plan en de uitvoering van de brandstichting, inclusief het achterlaten van een dreigbrief. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van gemeen gevaar voor goederen en dat de verdachte opzet had op het delict. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, en stelde voorwaarden aan de reclassering. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen, die schade hadden geleden door de brandstichting.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05/028433-25
Datum uitspraak : 17 juni 2025
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag 1] 2002 in [geboorteplaats] , ingeschreven in de basisregistratie personen aan de [adres 1] , [postcode] in [woonplaats] .
Raadsvrouw: mr. K. Taha, advocaat in Nijmegen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 28 augustus 2024 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander/anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht door een goed en/of middel in te brengen op de motorkap van een voertuig (kenteken: [kenteken] ) en hierna vuur en/of een brandend voorwerp op dit voertuig achter te laten, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten een of meer omliggende voertuigen en/of straatmeubilair en/of bosschages en/of struikgewas en/of bomen en/of een woning en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] , in elk geval een of meerdere personen, te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] op of omstreeks 28 augustus 2024 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander/anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht door een goed en/of middel in te brengen op de motorkap van een voertuig (kenteken: [kenteken] ) en hierna vuur en/of een brandend voorwerp op dit voertuig achter te laten, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten een of meer omliggende voertuigen en/of straatmeubilair en/of bosschages en/of struikgewas en/of bomen
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] , in elk geval een of meerdere personen, te duchten was;
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 28 augustus 2024 te [plaats] , opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door een mededader met de auto van verdachte naar het adres van de brandstichting te brengen;
2
hij op of omstreeks 7 september 2024 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander/anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht door tegen en/of voor de deur van de woning een ontbrandbare vloeistof te gieten en/of te besprenkelen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten een bloempot en/of het raam en/of de kozijnen en/of overige delen van de woning, althans andere goederen die zich in de directe nabijheid van de voordeur bevonden, te duchten was.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feit 1 subsidiair en feit 2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte wordt vrijgesproken van feit 1 primair en subsidiair en feit 2, omdat in alle gevallen geen sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking dan wel opzettelijk hulp bieden en geen opzet op het delict.
Beoordeling door de rechtbank
Feit 1 – 28 augustus 2024
Aan verdachte is primair tenlastegelegd het medeplegen van brandstichting en subsidiair medeplichtigheid daaraan.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij medeverdachte [medeverdachte 1] op 28 augustus 2024 heeft opgehaald, in [plaats] heeft afgezet en vervolgens hem weer heeft weggebracht. Verdachte heeft verklaard dat hij niet wist wat er zou gebeuren en dat hij enkel de opdracht had gekregen om iemand van A naar B te brengen. Pas toen medeverdachte [medeverdachte 1] , nadat hij de brand had gesticht weer in de auto stapte, wist verdachte wat er was gebeurd.
Uit de aangifte volgt dat de auto op 28 augustus 2024 rond 01.10 uur op de oprit aan de [adres 2] in [plaats] in brand stond. [2]
In de telefoon van verdachte is een afbeelding gevonden waarop het adres [adres 2] is gemarkeerd. De aanmaakdatum van deze afbeelding is 27-8-2024 om 23.57.00, dus ruim een uur voor de brandstichting. Daarnaast zijn twee afbeeldingen gevonden van een rode Kia Picanto op het adres [adres 2] in [plaats] waarop een persoon leek weg te rennen van de brand. Deze afbeeldingen hebben als aanmaakdatum 28-8-2024 01.35.44 en 28-8-2024 01.37.47.
De rechtbank stelt voorop dat voor zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde vereist is dat verdachte er wetenschap van moet hebben gehad dat medeverdachte [medeverdachte 1] bij de woning van aangeefster brand zou gaan stichten.
De rechtbank is van oordeel dat deze wetenschap aan de hand van het dossier en het onderzoek op de zitting niet kan worden vastgesteld. De op de telefoon aangetroffen afbeeldingen zijn onvoldoende om buiten redelijke twijfel vast te stellen dat verdachte heeft geweten dat medeverdachte [medeverdachte 1] de auto van aangeefster in de brand zou steken. Dit betekent dat verdachte wordt vrijgesproken van het primair en subsidiair tenlastegelegde.
Feit 2 – 7 september 2024
Aangever heeft verklaard dat er op 7 september 2024 omstreeks 03.00 uur brand is gesticht bij zijn woning, aan de [adres 2] te [plaats] . Er is door de brandstichting schade ontstaan aan de voordeur, de plantenbak en de kozijnen. De ruit naast de voordeur is gebarsten. [3]
Op camerabeelden was te zien dat de dader een brief achterliet. Daarop stond de volgende tekst: “Ik hoop dat de waarschuwingen duidelijk zijn. [slachtoffer 3] kan contact opnemen op deze apps om het
netjes op te lossen APP: SIGNAL Gebruikersnaam: [gebruikersnaam] .” [4]
Op de achterzijde van de brief stond: "Gebeurt dit niet komen er verdere consequenties". [5]
Verbalisant en forensisch brandonderzoeker [verbalisant 1] concludeert dat het te duchten gevaar voor goederen ten gevolge van het sprenkelen en ontsteken van een ontbrandbare vloeistof aanwezig was. De bloempot en de voordeur hadden brandschade. Indien de brand later was ontdekt of in een later stadium was geblust zou deze schade zich hebben kunnen uitbreiden in de vorm van ernstigere aantasting van de buitenzijde van de deur, het naastgelegen raam, diens kozijnen en mogelijk hittebreuken aan de buitenlaag van de thermopane ruit. [6]
De rechtbank neemt de conclusie van de forensisch brandonderzoeker over en stelt vast dat sprake was van gevaar voor goederen
.
Verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte 2] hem had benaderd met de vraag of hij [medeverdachte 1] wilde ophalen. Hij moest hem van A naar B brengen. Verdachte had [medeverdachte 1] daar ook naartoe gebracht in de nacht van 28 augustus 2024, toen [medeverdachte 1] daar de auto in brand had gestoken. [7]
[getuige] heeft verklaard dat zij in de nacht van 7 september 2024 met verdachte in de auto zat. Toen zei hij dat zij een andere vriend van hem moesten ophalen en dat hij (de rechtbank leest dit als ‘hij, verdachte’) een jerrycan ging vullen, omdat iemand hem geld verschuldigd was. Hij wilde hem een lesje leren. Toen stapte zij uit met de jongen die zij niet kende. Toen de jongen uitstapte vroeg verdachte haar om het te filmen. Zij stond een eindje verderop. De jongen die zij niet kende ging brandstichten. [8]
Op de bij verdachte inbeslaggenomen telefoon zijn op Telegram berichten aangetroffen die op 6 september 2024 vanaf 14:29:02 uur zijn verstuurd door “ [medeverdachte 2] ”:
- VANAVOND KKKK ACTIE
- Is die brief ready?
- Tonight’s it’s showtime
- Niet met je eigen die Jerry can vullen [verdachte]
- En neem je Bully mee alles moet op film [verdachte]
- Heb je een printer toevallig? [verdachte] [9]
De rechtbank concludeert hieruit dat verdachte een aantal uur voor de brandstichting van “ [medeverdachte 2] ” berichten heeft ontvangen waarin onder meer tegen hem wordt gezegd dat hij niet zelf de jerrycan moet vullen en de opdracht krijgt om zijn ‘Bully’ mee te nemen omdat alles op film moet. Uit de verklaring van [getuige] volgt dat verdachte haar uiteindelijk de opdracht heeft gegeven om [medeverdachte 1] te filmen.
Daarnaast worden aan verdachte berichten gestuurd over een brief en wordt aan hem gevraagd of hij een printer heeft. De rechtbank stelt vast dat verdachte is meegenomen in het plan om de dreigbrief bij de tweede brandstichting achter te laten.
Verdachte heeft dus niet alleen medeverdachte [medeverdachte 1] van A naar B gereden, maar heeft ook aan [getuige] opdracht gegeven om te filmen en was betrokken bij het plan om een dreigbrief achter te laten. Bovendien wist verdachte dat [medeverdachte 1] de eerste keer dat verdachte hem naar [plaats] had gebracht (op 28 augustus 2024), de auto bij diezelfde woning in brand had gestoken. Daarom is de rechtbank van oordeel dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten en dat verdachte opzet had op het delict.
Het verweer dat de verklaring van [getuige] niet betrouwbaar is slaagt niet. Bij de politie en later als getuige bij de rechter-commissaris heeft zij gelijkluidend verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding aan haar verklaring te twijfelen.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte feit 2 heeft begaan.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks7 september 2024 te [plaats] , tezamen en in vereniging met
een ander/anderen,
althans alleen,opzettelijk brand heeft gesticht door tegen en/of voor de deur van de woning een ontbrandbare vloeistof te gieten en/of te besprenkelen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten een bloempot en
/ofhet raam en
/ofde kozijnen en
/ofoverige delen van de woning, althans andere goederen die zich in de directe nabijheid van de voordeur bevonden, te duchten was.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring cursief verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht een contact- en locatieverbod zullen worden opgelegd en gevorderd dat deze dadelijk uitvoerbaar zullen worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat rekening moet worden gehouden met de ondergeschikte, gedwongen rol van verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden. De raadsvrouw heeft bepleit dat de straf moet worden beperkt tot de reeds ondergane voorlopige hechtenis van zeventien dagen, eventueel aangevuld met een taakstraf en een (voorwaardelijke straf met een) proeftijd van twee jaar. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou disproportioneel zijn gelet op zijn persoonlijke omstandigheden en toekomstperspectief.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Ernst en gevolgen van het feit
Verdachte heeft op 7 september 2024 samen met zijn medeverdachten brand gesticht bij de woning van aangevers. Verdachte wist dat er tien dagen eerder daar ook brand was gesticht en heeft toch de medeverdachte weer naar hetzelfde adres gebracht.
Deze tweede keer werd ook een dreigbrief door de brievenbus gedaan. De brand werd ’s nachts gesticht, terwijl er in de woning mensen lagen te slapen. Aangevers, hun gezin en de hele buurt zijn enorm geschrokken en lange tijd angstig geweest. Direct na de tweede brand is de woning door de burgemeester gesloten en heeft het gezin halsoverkop voor twee weken ander onderdak moeten vinden.
Het is een groot geluk dat er bij de voordeur niet meer brandbare goederen hebben gestaan, waardoor het gevaar zich heeft beperkt tot goederen. Anders was er levensgevaar geweest voor de bewoners die op dat moment in het huis lagen te slapen.
In haar slachtofferverklaring heeft aangeefster verteld dat zij maanden niet heeft kunnen slapen en dat zij na 9 maanden met EMDR-, hapto- en psychotherapie tot op de dag van vandaag stress ervaart en niet kan werken.
Het handelen van verdachte en zijn medeverdachten was zeer intimiderend en gevaarzettend. De impact, zeker nu twee keer kort na elkaar brand is gesticht, was voor velen gigantisch.
De rechtbank weegt mee dat verdachte niet degene is geweest die de opdracht heeft gegeven of de brand daadwerkelijk heeft gesticht, maar neemt het verdachte wel kwalijk dat hij medeverdachte [medeverdachte 1] een tweede keer naar de woning van aangevers heeft gebracht terwijl hij wist dat [medeverdachte 1] daar de vorige keer ook brand had gesticht.
Dat verdachte ten tijde van de tweede brandstichting onder druk werd gezet, zoals hij op de zitting heeft verklaard, heeft de rechtbank aan de hand van het dossier niet kunnen vaststellen. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om dit in strafverminderende zin mee te wegen.
Persoonlijke omstandigheden verdachte
Uit de justitiële documentatie van 15 april 2025 volgt dat verdachte ook is gedagvaard voor fraude met betaalproducten.
Uit het reclasseringsadvies van 19 mei 2025 volgt dat de reclassering financiën, sociaal netwerk en psychosociaal functioneren als delictgerelateerde criminogene factoren ziet. Zijn dagbesteding zoals werk en opleiding werken beschermend.
De voorlopige hechtenis van verdachte is sinds 14 februari 2025 geschorst onder de voorwaarde van een meldplicht en een contactverbod.
De reclassering ziet meerwaarde in een verder reclasseringstraject om te kunnen monitoren of verdachte de hulpverlening blijft aangaan en te motiveren waar nodig. De grootste zorgen van de reclassering liggen in de mate van weerbaarheid van verdachte. Verdachte is daarom reeds aangemeld bij GGZ Batz.
Op de zitting heeft verdachte toegelicht dat hij inmiddels een telefonische intake heeft gehad en binnenkort een eerste gesprek zal plaatsvinden. Verdachte heeft verder toegelicht dat hij in de laatste paar maanden van zijn opleiding zit en dat als hem een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd wordt hij zijn werk en opleiding kwijtraakt.
Straf en maatregel
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ernst van het feit alleen een gevangenisstraf, voor een groot deel onvoorwaardelijk, passend en geboden is. De gevolgen die dit voor verdachte heeft maken dit niet anders. Alles overwegende zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk opleggen.
Voor de voorwaardelijke gevangenisstraf zal een proeftijd van 2 jaar gelden en een deel van de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd: verdachte moet zich melden bij de reclassering en meewerken aan ambulante behandeling.
Daarnaast zal de rechtbank een vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht voor de duur van 5 jaar opleggen inhoudende een contactverbod met [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] en een gebiedsverbod voor het adres [adres 2] in [plaats] en een straal van 500 meter daaromheen. De rechtbank zal bevelen dat deze vrijheidsbeperkende maatregel per direct ingaat.

8.De beoordeling van de civiele vorderingen

De benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 5] en [slachtoffer 4] hebben een vordering tot schadevergoeding ingediend.
[slachtoffer 1] vordert € 2.824,84 aan materiële schade voor de posten:
- aanschaf camera’s € 518
- kosten tandheelkunde € 96,84
- kosten behandeling haptonoom € 960
- eigen risico autoverzekering € 150
- eigen risico inboedelverzekering € 100
- eigen risico opstalverzekering € 100
- giften € 900
Daarnaast vordert zij € 2.000 aan smartengeld. Zij verzoekt het bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente, oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en hoofdelijke veroordeling van verdachte en de mededaders tot vergoeding van de schade.
[slachtoffer 5] en [slachtoffer 4] vorderen beiden € 2.000 aan smartengeld, telkens vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en hoofdelijke veroordeling van verdachte en de mededaders tot vergoeding van de schade verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen, met uitzondering van de post giften bij benadeelde [slachtoffer 1] , kunnen worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en de officier van justitie vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het handelen van verdachte geen rechtstreeks oorzakelijk verband heeft met de door de benadeelde partij gestelde schade. Verdachte was niet de uitvoerder van het feit, had geen wetenschap van het voornemen daartoe en is op geen enkel moment betrokken geweest bij de daadwerkelijke uitvoering. De benadeelde partij moet daarom niet-ontvankelijk in de vordering worden verklaard. Als de rechtbank tot toewijzing overgaat wordt verzocht het aandeel van verdachte als uiterst gering aan te merken en de vordering overeenkomstig te matigen.
Overweging van de rechtbank
De vordering van [slachtoffer 1]
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank overweegt dat de schadeposten eigen risico verzekering auto, eigen risico inboedelverzekering en eigen risico opstalverzekering voldoende zijn onderbouwd.
Naar het oordeel van de rechtbank is in het geval van deze posten ook sprake van rechtstreekse schade, nu verdachte als medepleger van het feit wordt veroordeeld. Dat hij niet degene is geweest die de brand daadwerkelijk heeft gesticht, doet daar niet aan af.
Ook wat betreft de post kosten behandeling haptonoom is de rechtbank van oordeel dat er een rechtstreeks verband bestaat tussen deze kosten en de strafbare feiten. Het is zeer goed voorstelbaar dat wanneer er een tweede keer brand wordt gesticht bij een woning waarbij een dreigbrief door de brievenbus wordt gedaan dit zorgt voor dusdanig veel angst en stress dat de bewoners hulp zoeken door middel van behandelingen binnen meerdere disciplines.
Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Daarom is de rechtbank van oordeel dat de vordering voor wat betreft de hiervoor genoemde posten (tot een hoogte van € 1.310) kan worden toegewezen.
De post aanschaf camera’s ziet op kosten die zijn gemaakt naar aanleiding van de brand op 28 augustus 2025 en voorafgaand aan de brand op 7 september 2025. Omdat verdachte wordt vrijgesproken van de brandstichting op 28 augustus 2025, zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk voor dit deel van de vordering verklaren.
Wat betreft de post kosten tandheelkunde is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is gemotiveerd dat deze kosten een rechtstreeks verband hebben met het strafbare feiten. Daarom zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in dit deel van de vordering verklaren.
De post giften ziet op bedragen die benadeelde onverplicht aan anderen heeft gegeven als dank voor aangeboden hulp. Deze giften zijn daarom niet aan te merken als schade. Daarom zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in dit deel van de vordering verklaren.
Smartengeld
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen meerdere categorieën van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt.
Door brand te stichten bij de woning van benadeelde is de benadeelde op andere wijze in de persoon aangetast. De aard en ernst van de normschending en de gevolgen voor benadeelde rechtvaardigen in dit geval die conclusie.
Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van de feiten en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 2.000 vaststellen.
Verdachte is vanaf 7 september 2024 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.
De rechtbank overweegt dat verdachte en zijn medeverdachten ieder voor het hele schadebedrag (hoofdelijk) kunnen worden aangesproken. Verdachte hoeft niet meer aan de benadeelde partij of aan de Staat te betalen indien en voor zover zijn medeverdachten de schade hebben vergoed.
De vordering van [slachtoffer 5]
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen meerdere categorieën van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt.
Door brand te stichten bij de woning van benadeelde is de benadeelde op andere wijze in de persoon aangetast. De aard en ernst van de normschending en de gevolgen voor benadeelde rechtvaardigen in dit geval die conclusie.
Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van de feiten en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 2.000 vaststellen.
Verdachte is vanaf 7 september 2024 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.
De rechtbank overweegt dat verdachte en zijn medeverdachten ieder voor het hele schadebedrag (hoofdelijk) kunnen worden aangesproken. Verdachte hoeft niet meer aan de benadeelde partij en aan de Staat te betalen indien en voor zover zijn medeverdachten de schade hebben vergoed.
De vordering van [slachtoffer 4]
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen meerdere categorieën van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt.
Door brand te stichten bij de woning van benadeelde is de benadeelde op andere wijze in de persoon aangetast. De aard en ernst van de normschending en de gevolgen voor benadeelde rechtvaardigen in dit geval die conclusie.
Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van de feiten en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 2.000 vaststellen.
Verdachte is vanaf 7 september 2024 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.
De rechtbank overweegt dat verdachte en zijn medeverdachten ieder voor het hele schadebedrag (hoofdelijk) kunnen worden aangesproken. Verdachte hoeft niet meer aan de benadeelde partij en aan de Staat te betalen indien en voor zover zijn medeverdachten de schade hebben vergoed.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w, 47 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
• spreekt verdachte vrij van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde;
• verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
• verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
• verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
• verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
• veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden;
• bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten
3 maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd,tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van drie jaren niet heeft gehouden aan de volgende voorwaarden:
• stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
• stelt als
bijzondere voorwaardendat:
  • verdachte zich gedurende de proeftijd meldt op afspraken met de reclassering op het adres [adres 3] , zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering bepaalt op welke dagen en tijdstippen deze afspraken zijn;
  • verdachte gedurende de proeftijd zich laat behandelen door GGZ Batz te Arnhem of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, zolang de reclassering de behandeling nodig vindt. De zorgverlener bepaalt de wijze van behandeling en verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
geeft opdracht aan de reclassering om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Hierbij gelden als voorwaarden dat verdachte:
meewerkt aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een geldig identiteitsbewijs ter inzage aanbiedt om de identiteit vast te stellen;
meewerkt aan reclasseringstoezicht, waaronder het meewerken aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
• beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
• legt een
vrijheidsbeperkende maatregelop grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht op, inhoudende
Een gebiedsverbod. Het gebiedsverbod houdt in dat verdachte zich gedurende
5 jarenniet bevindt in een straal van 500 meter van het adres [adres 2] in [plaats] ;
En
Een contactverbod. Het contactverbod houdt in dat verdachte gedurende
5 jarenzich onthoudt van – direct of indirect – contact met:
[slachtoffer 1] , geboren op [geboortedag 2] 1978
[slachtoffer 2] , wonende aan de [adres 2] in [plaats]
[slachtoffer 3] , geboren op [geboortedag 3] 2004
[slachtoffer 4] , wonende aan de [adres 2] in [plaats]
[slachtoffer 5] , geboren op [geboortedag 4] 1969;
• beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt ten hoogste 1 week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van zes maanden in totaal.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen op grond van de opgelegde maatregel niet op.
• beveelt dat de maatregel
dadelijk uitvoerbaaris;
• veroordeelt verdachte in verband met de bewezenverklaarde feiten tot betaling van schadevergoeding aan de
benadeelde partij [slachtoffer 1]van € 1.310 aan materiële schade en € 2.000 aan smartengeld, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 september 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
• veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
• verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade;
• legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 1] , een bedrag te betalen van € 3.310 aan materiële schade/smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 september 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 43 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
• bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
• bepaalt dat als de medeverdachten (een deel van) het schadebedrag betalen dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht;
• veroordeelt verdachte in verband met het feit het bewezenverklaarde tot betaling van schadevergoeding aan de
benadeelde partij [slachtoffer 5]van € 2.000 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 september 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
• veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
• legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 5] , een bedrag te betalen van € 2.000 aan smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 september 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 30 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
• bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
• bepaalt dat als de medeverdachten (een deel van) het schadebedrag betalen dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht;
• veroordeelt verdachte in verband met het feit het bewezenverklaarde tot betaling van schadevergoeding aan de
benadeelde partij [slachtoffer 4]van € 2.000 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 september 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
• veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
• legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 4] , een bedrag te betalen van € 2.000 aan smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 september 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 30 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
• bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
• bepaalt dat als de medeverdachten (een deel van) het schadebedrag betalen dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht;
Dit vonnis is gewezen door mr. W.H.S. Duinkerke (voorzitter), mr. E.H.T. Rademaker en mr. C.L.A. van der Veeken, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.I. Tuk, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 juni 2025.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 2] van de politie Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, onderzoeksnummer ON5R024084/LANCIA, gesloten op 12 februari 2025 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte, p. 27.
3.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 5] , p. 67.
4.Algemene paragraaf, p. 8.
5.Algemene paragraaf, p. 12.
6.Proces-verbaal forensisch brandonderzoek voor een woning, p. 76.
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte bij de rechter-commissaris, p. 273.
8.Proces-verbaal van verhoor [getuige] , p. 281-283.
9.Proces-verbaal van bevindingen, p. 121.