ECLI:NL:RBGEL:2025:5088

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 juni 2025
Publicatiedatum
30 juni 2025
Zaaknummer
11413641
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van de overnamebepaling in een inleenovereenkomst met betrekking tot uitzendkrachten

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 27 juni 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen Flex@Work B.V. en een gedaagde partij, die werkzaam is in de energienet-branche. Flex@Work vorderde een overnamevergoeding van € 9.822,83 op basis van de algemene voorwaarden, omdat de gedaagde partij een arbeidsverhouding met een uitzendkracht had aangegaan zonder tussenkomst van Flex@Work. De gedaagde betwistte de redelijkheid van de gevorderde vergoeding, verwijzend naar artikel 9a lid 2 van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi). De kantonrechter oordeelde dat de gevorderde vergoeding van 35% van het opdrachtgeverstarief per uur niet redelijk was, gezien de omstandigheden van de zaak en de niet onderbouwde kosten van Flex@Work. De vordering van Flex@Work werd afgewezen, evenals de nevenvorderingen, en Flex@Work werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde partij. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Nijmegen
Zaaknummer: 11413641 \ CV EXPL 24-3601
Vonnis van 27 juni 2025
in de zaak van
FLEX@WORK B.V.,
te Valkenswaard,
eisende partij,
hierna te noemen: Flex@Work,
gemachtigde: mr. E.J.A. Cuijten,
tegen
[gedaagde],
te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. J.L.J.J. Nelissen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 20 december 2024 en de daarin genoemde processtukken
- de producties 13 tot en met 16 van Flex@Work
- de producties 7 tot en met 10 van [gedaagde]
- de mondelinge behandeling van 27 mei 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ondanks dat de producties van [gedaagde] niet binnen de daarvoor gestelde termijn zijn ingediend, heeft de kantonrechter deze in het kader van de waarheidsvinding wel geaccepteerd.
1.3.
Hierna is bepaald dat een vonnis wordt uitgesproken.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is een bedrijf dat werkzaam is in de energienet-branche. Zij houdt zich bezig met het graven van sleuven en het leggen van kabels.
2.2.
[bedrijf] (hierna: [bedrijf] ) is op 12 februari 2024 een inleenovereenkomst aangegaan met [gedaagde] . In de inleenovereenkomst hebben [bedrijf] en [gedaagde] afspraken gemaakt over de terbeschikkingstelling van uitzendkrachten vanuit [bedrijf] aan [gedaagde] . De dienstverlening van [bedrijf] aan [gedaagde] vindt plaats door bemiddeling van Flex@Work.
2.3.
Op grond van artikel 7 van de inleenovereenkomst zijn de algemene voorwaarden van [bedrijf] van toepassing verklaard op de inleenovereenkomst.
2.4.
In artikel 6 van de inleenovereenkomst is bepaald dat het [gedaagde] vrij staat om een arbeidsverhouding aan te gaan met de uitzendkracht, nadat deze daadwerkelijk ten minste 1.040 uur ter beschikking is gesteld door [bedrijf] .
2.5.
In artikel 20 van de algemene voorwaarden is, voor zover van belang, het volgende bepaald:
‘1. Onder het aangaan van een arbeidsverhouding verstaan we:
a. het aangaan van een arbeidsovereenkomst, aanneming van werk of een overeenkomst van opdracht; of
b. het inlenen van de betreffende uitzendkracht van een derde, zoals een andere uitzendonderneming. (…)
3. Opdrachtgever zal geen arbeidsverhouding met de uitzendkracht aangaan:
a. zolang de terbeschikkingstelling niet rechtsgeldig of conform de overeenkomst en deze algemene voorwaarden is geëindigd en/of
b. zolang de Uitkracht niet ten minste de overname-uren door ons ter beschikking is gesteld en het opdrachtgeverstarief volledig is betaald.
4. Opdrachtgever dient ons schriftelijk te informeren over het voornemen om met de uitzendkracht een arbeidsverhouding aan te gaan, voordat dit wordt uitgevoerd.
5 Bij niet-nakoming van de bovenstaande voorwaarden is opdrachtgever een vergoeding verschuldigd gelijk aan 35% van het opdrachtgeverstarief per uur maal de nog niet door de uitzendkracht gewerkte overname-uren.
6. De vergoeding is ook verschuldigd als een terbeschikkingstelling is geëindigd voordat de overname-uren zijn bereikt en binnen twaalf maanden na het eindigen daarvan een arbeidsverhouding wordt aangegaan.’
2.6.
Op 13 maart 2024 is [bedrijf] , in de hoedanigheid van werkgever, een plaatsingsbevestiging overeengekomen met haar werknemer: [naam] (hierna: [naam] ). Op basis van deze plaatsingsbevestiging is [naam] , in de functie van grondwerker, geplaatst binnen het bedrijf van [gedaagde] .
2.7.
[naam] heeft vanaf week 11 tot en met week 16 van 2024 werkzaamheden verricht voor [gedaagde] en in totaal 137 uren gewerkt op basis van de terbeschikkingstelling van [bedrijf] .
2.8.
Op 2 mei 2024 is de terbeschikkingstelling van [naam] door [gedaagde] beëindigd.
2.9.
[bedrijf] heeft [gedaagde] op 30 mei 2024 een factuur gestuurd voor een bedrag van € 11.855,62, maar [gedaagde] heeft het in rekening gebrachte bedrag niet voldaan.
2.10.
[bedrijf] heeft haar vordering op 8 augustus 2024 overgedragen aan Flex@Work.

3.Het geschil

3.1.
Flex@Work vordert, na vermindering van eis, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 9.822,83, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
Flex@Work legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] , zonder tussenkomst van [bedrijf] , een arbeidsverhouding met [naam] is aangegaan dan wel dat [naam] voor [gedaagde] is blijven werken of dat hij opnieuw voor [gedaagde] is gaan werken vanaf week 19 in 2024. Zij heeft daarbij een aantal foto’s overgelegd, waarop de heer [gedaagde] en [naam] samen te zien zijn. Op dat moment waren de overeengekomen overname-uren (1.040 uur) nog niet volledig door [naam] gewerkt. [naam] was op dat moment namelijk pas 137 uren beschikbaar gesteld door [bedrijf] aan [gedaagde] . [gedaagde] heeft de overnamebepaling van artikel 6 van de inleenovereenkomst en artikel 20 lid 4 en 6 van de algemene voorwaarden dan ook geschonden. Op grond van artikel 20 lid 5 van de algemene voorwaarden is [gedaagde] daarom een bedrag verschuldigd van 35 % van het opdrachtgeverstarief per uur (€ 31,08) maal de nog niet door [naam] gewerkte overname-uren (903 uren), wat neerkomt op een bedrag van € 9.822,83 exclusief btw. Omdat [gedaagde] het bedrag niet binnen de gestelde termijn heeft betaald, is hij ook de wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten verschuldigd.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Zij voert – kort samengevat – het volgende aan. Zij betwist dat zij, zonder tussenkomst van [bedrijf] , een arbeidsovereenkomst met [naam] is aangegaan. Voor zover de kantonrechter van oordeel is dat er wel sprake is van een arbeidsverhouding tussen haar en [naam] die bestreken wordt door de algemene voorwaarden, betwist zij dat de overnamevergoeding van € 9.822,63 een redelijke vergoeding is in de zin van artikel 9a lid 2 Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (hierna: Waadi).
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagde] beroept zich onder meer en onder verwijzing naar het arrest van het Gerechtshof Arnhem Leeuwarden van 21 april 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:3220 op de nietigheid van artikel 20 lid 5 van de algemene voorwaarden, wegens strijd met artikel 9a lid 2 Waadi.
4.2.
Artikel 9a lid 1 Waadi bepaalt dat degene die arbeidskrachten ter beschikking stelt, geen belemmeringen in de weg legt voor de totstandkoming van een arbeidsovereenkomst na afloop van de terbeschikkingstelling tussen de ter beschikking gestelde arbeidskracht en degene aan wie hij ter beschikking is gesteld. Ieder beding, dus ook iedere algemene voorwaarde, die daarmee in strijd komt is nietig, met uitzondering van een beding op grond waarvan de inlener een redelijke vergoeding verschuldigd is aan de uitlener voor de door deze verleende diensten in verband met de terbeschikkingstelling, werving of opleiding van de uitzendkracht, aldus lid 2 van dit artikel.
4.3.
De stelplicht en bewijslast dat er sprake is van een redelijke vergoeding ten laste van [gedaagde] , rust in dit geval op Flex@Work. De wet geeft de kantonrechter de ruimte om de redelijkheid van de in de algemene voorwaarden opgenomen vergoeding te beoordelen. De kantonrechter bezit echter geen matigingsbevoegdheid ten aanzien van de hoogte van de vergoeding, waardoor de vergoeding of redelijk is en daarmee geheel toewijsbaar of niet redelijk en daarmee in zijn geheel niet toewijsbaar. [1] Daarom zal de kantonrechter als eerste ingaan op de vraag of de vergoeding al dan niet redelijk is, voordat hij overgaat tot beantwoording van de vraag of er al dan niet sprake is van een arbeidsverhouding tussen [gedaagde] en [naam] .
4.4.
In de wetsgeschiedenis worden factoren genoemd die van belang zijn voor de vraag of een vergoeding redelijk is. Het gaat dan om wat in de markt gebruikelijk is, de kosten die zijn gemaakt en de duur van de terbeschikkingstelling. [2] [bedrijf] hanteert in haar algemene voorwaarden een percentage van 35 % van het opdrachtgeverstarief maal de nog niet door de uitzendkracht gewerkte overname-uren.
4.5.
[gedaagde] heeft daartoe, onder overlegging van onderbouwende stukken, aangevoerd dat grote uitzendbureaus als Tempo Team en Randstad, maar ook een op de bouw gerichte uitzendorganisatie zoals Haldu Groep, een vergoeding van 25 % van de resterende uitzenduren vermenigvuldigd met het overeengekomen opdrachtgeverstarief hanteren. Dit zou in het geval van [gedaagde] neerkomen op een vergoeding van € 7.016,31. Bij andere uitzendondernemingen in de bouw, zoals De Uitlener en Wil Groep, zou [gedaagde] – hypothetisch – een vergoeding van respectievelijk € 6.464,64 en € 8.000,00 verschuldigd zijn, aldus [gedaagde] . Volgens [gedaagde] is de gevorderde vergoeding die [bedrijf] hanteert van € 9.822,83 dan ook niet marktconform.
4.6.
Daarnaast voert [gedaagde] aan dat als redelijke vergoeding hooguit een bedrag in rekening kan worden gebracht dat overeenstemt met de daadwerkelijk gemaakte wervingskosten vermeerderd met een redelijke winstopslag. Zij heeft daarbij stukken overgelegd waaruit volgt dat de gemiddelde wervingskosten per werknemer € 4.494,00 en € 6.900,40 bedragen. Zij stelt zich verder op het standpunt dat de wervingskosten ook afhankelijk zijn van de functie van de werknemer. De functie van [naam] brengt dan ook minder wervingskosten met zich mee omdat het gaat om een minder gespecialiseerde functie en [naam] door het UWV aan [bedrijf] is aangereikt, aldus [gedaagde] . Volgens haar is het verder onaannemelijk dat [bedrijf] uitvoerige opleidingskosten of andere soortgelijke kosten aan [naam] heeft gehad, gezien zijn eenvoudige functie als grondwerker. [gedaagde] is dan ook van oordeel dat de gevorderde vergoeding niet overeenstemt met de door [bedrijf] gemaakte wervingskosten en eventuele winstmarge.
4.7.
Flex@Work heeft daarop gesteld dat [bedrijf] met een percentage van 35 % in het midden van de bandbreedte zit en dat er bedrijven zijn die een lager percentage hanteren, maar ook veel bedrijven die een hoger percentage hanteren. Zij heeft daartoe stukken van verschillende bedrijven overgelegd. Hieruit volgt dat een bedrijf een vergoeding hanteert van 40 % van het laatst geldende opdrachtgeverstarief, ingaande op het moment dat de arbeidsverhouding is aangegaan tot moment dat de terbeschikkingstelling eigenlijk zou eindigen, maar dat er ook bedrijven zijn die een constructie hanteren met een minimumvergoeding van € 20.000,00 of € 25.000,00 of een boete van zes bruto maandsalarissen van de betreffende kandidaat.
4.8.
Volgens Flex@Work is de vergoeding in dit geval relatief hoog omdat [naam] nog geen 15 % van de overeengekomen arbeidsuren heeft gewerkt. Daarnaast zit er ook een deel winstmarge in de vergoeding. Doordat de terbeschikkingstelling vroegtijdig is beëindigd is de gederfde winst van [bedrijf] € 28.000,00, aldus Flex@Work. Volgens haar is de vergoeding dan ook niet onredelijk.
4.9.
De kantonrechter overweegt als volgt. Uit de stukken die door partijen zijn overgelegd volgt dat er bedrijven in de branche zijn die een hoger percentage hanteren dan 35 %, maar ook veel bedrijven die een lager percentage hanteren. De kantonrechter is echter van oordeel dat [bedrijf] met een percentage van 35 % aan de hoge kant zit. Daarnaast is niet gesteld of gebleken dat de overnamebepaling in artikel 20 lid 5 van de algemene voorwaarden tot doel of strekking heeft om de kosten te dekken die [bedrijf] heeft gemaakt in verband met de terbeschikkingstelling van [naam] aan [gedaagde] . Dit is niet door Flex@Work onderbouwd en volgt ook niet uit de bepaling. Flex@Work heeft weliswaar aangevoerd dat zij met een percentage van 35 % een gemiddeld percentage hanteert en dat de hoogte van de vergoeding lager zou zijn geweest als [naam] meer uren zou hebben gemaakt, maar zij heeft niet onderbouwd wat de (wervings)kosten van [naam] zijn geweest en op welke wijze zich dit verhoudt tot de vordering. Door Flex@Work is ook niet betwist dat de (wervings)kosten in het geval van [naam] laag zijn geweest, omdat zijn functie niet erg gespecialiseerd is en hij door het UWV is aangereikt. In het licht van de gemotiveerde betwisting aan de kant van [gedaagde] had het dan ook op de weg van Flex@Work gelegen om haar (wervings)kosten inzichtelijk te maken en daarmee nader te onderbouwen dat de gevorderde vergoeding in dit geval een redelijke vergoeding is in de in van artikel 9a lid 2 Waadi. Dit heeft zij onvoldoende gedaan nu zij alleen heeft aangegeven dat haar gederfde winst € 28.000,00 bedraagt en een winstmarge onderdeel uitmaakt van de vergoeding. De kantonrechter komt niet toe aan bewijslevering, omdat er door [gedaagde] specifiek verweer is gevoerd op dit punt en Flex@Work hiertegenover onvoldoende onderbouwd heeft gesteld. Daarnaast heeft Flex@Work geen bewijsaanbod gedaan op dit punt.
4.10.
De conclusie is dan ook dat onder deze omstandigheden het gevorderde bedrag van € 9.822,83 geen redelijke vergoeding is in de zin van artikel 9a lid 2 Waadi. Artikel 20 lid 5 van de algemene voorwaarden is daarmee een nietig beding. De vordering van Flex@Work wordt daarom volledig afgewezen, aangezien deze vordering is gebaseerd op artikel 20 lid 5 van de algemene voorwaarden. Omdat de hoofdvordering wordt afgewezen, worden de nevenvorderingen ook afgewezen.
4.11.
Aangezien de gevorderde overnamevergoeding niet redelijk is, komt de vraag of [gedaagde] , zonder tussenkomst van [bedrijf] , feitelijk een arbeidsverhouding met [naam] is aangegaan die wordt bestreken door de algemene voorwaarden niet meer aan de orde omdat deze voor de beoordeling van de zaak niet nodig is.
4.12.
Flex@Work is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
812,00
(2 punten × € 406,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
947,00
4.13.
Dit vonnis wordt voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
5. De beslissing
De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van Flex@Work af,
5.2.
veroordeelt Flex@Work in de proceskosten van € 947,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als Flex@Work niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.C. van Leeuwen en in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2025.
62956/560

Voetnoten

1.Arbeidsovereenkomst, art. 9a Waadi, aantekening 7.
2.MvT, TK, 2010/2011, 32895, nr. 3, p. 14.