ECLI:NL:RBGEL:2025:5077

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 juni 2025
Publicatiedatum
30 juni 2025
Zaaknummer
316909-21
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van poging tot moord en gekwalificeerde doodslag na sepotbeslissing

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 30 juni 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het medeplegen van gekwalificeerde doodslag en poging tot moord. De zaak was eerder in 2004 geseponeerd wegens onvoldoende bewijs. De rechtbank heeft vastgesteld dat er nieuwe getuigenverklaringen zijn gekomen die na de sepotbeslissing zijn afgelegd. Deze verklaringen zijn gedaan door getuigen die de verdachte en zijn medeverdachte hebben gehoord over hun betrokkenheid bij de overval en het schieten op de slachtoffers. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat deze getuigenverklaringen, die als 'de auditu'-verklaringen worden gekarakteriseerd, met voorzichtigheid moeten worden behandeld vanwege het grote tijdsverloop en de aard van de verklaringen. De rechtbank heeft de betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen beoordeeld en geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs is om de verdachte te veroordelen. De rechtbank heeft de verdachte daarom vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De officier van justitie had een gevangenisstraf van zestien jaar geëist, maar de rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de getuigen niet voldoende steunbewijs boden voor de beschuldigingen. De rechtbank heeft ook de vordering tot gevangenneming van de verdachte afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05/316909-21
Datum uitspraak : 30 juni 2025
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1970 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] , [postcode] [woonplaats] .
Raadsman: mr. J.A. Schadd, advocaat in Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 09 oktober 2000 te [plaats] , in elk geval in de gemeente Oude IJsselstreek (ten tijde van plegen van het feit gemeente Wisch), tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, door met dat opzet met een vuurwapen op/in de richting van die [slachtoffer 1] te schieten, waarbij die [slachtoffer 1] in het lichaam werd geraakt, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] is overleden, welke doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten een poging moord/doodslag en/of een poging diefstal met geweld van een hoeveelheid weed en/of geld en/of een of meer goed(eren) van zijn/hun gading, in elk geval van enig goed, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
2
hij op of omstreeks 09 oktober 2000 te [plaats] , in elk geval in de gemeente Oude IJsselstreek (ten tijde van plegen van het feit gemeente Wisch), ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade, [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met een vuurwapen meerdere malen, althans eenmaal, op/in de richting van die [slachtoffer 2] heeft geschoten, waarbij die [slachtoffer 2] in de buikstreek werd geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 09 oktober 2000 te [plaats] , in elk geval in de gemeente Oude IJsselstreek (ten tijde van plegen van het feit gemeente Wisch), tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een hoeveelheid (soft)drugs (te weten weed) en/of geld en/of een of meer goed(eren) van zijn/hun gading, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, en deze poging diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2] , te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemer(s) aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, gewapend (met een vuurwapen) naar de woning van die [slachtoffer 2] is gegaan en/of met een vuurwapen meerdere malen, althans eenmaal, op/in de richting van die [slachtoffer 2] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welk feit zwaar lichamelijk letsel (te weten een of meerdere darmperforaties) voor die [slachtoffer 2] ten gevolge heeft gehad.

2.De standpunten

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden en heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zestien jaar, met aftrek van de tijd die hij in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
De verdediging heeft voor vrijspraak gepleit en heeft verweren ten aanzien van de betrouwbaarheid van diverse getuigen gevoerd. De rechtbank zal eerst ingaan op de vraag of, in verband met de sepotbeslissing in 2004, sprake is van nieuwe bezwaren. Vervolgens zal zij de verweren ten aanzien van de betrouwbaarheid van getuigen bespreken en daarna zal zij ingaan op de vraag of de rechtbank de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen acht.

3.Vervolging na sepotbeslissing

Uit de justitiële documentatie van verdachte volgt dat in 2004 twee feiten van 9 oktober 2000 in [plaats] , te weten het medeplegen van poging tot moord en het medeplegen van moord, zijn geseponeerd wegens onvoldoende bewijs. De rechtbank begrijpt dat het hier gaat om respectievelijk de poging tot moord/doodslag van [slachtoffer 2] en de moord/doodslag van [slachtoffer 1] . In juni 2024 is verdachte gedagvaard voor – kort gezegd – 1) het medeplegen van gekwalificeerde doodslag van [slachtoffer 1] en 2) het medeplegen van poging tot moord/doodslag van [slachtoffer 2] , subsidiair het medeplegen van diefstal met geweld terwijl dat feit zwaar lichamelijk letsel voor die [slachtoffer 2] ten gevolge heeft gehad.
Op grond van artikel 255, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering kan een verdachte na zijn buitenvervolgingstelling, na de hem betekende beschikking, houdende verklaring dat de zaak geëindigd is, of na de hem betekende kennisgeving van niet verdere vervolging ter zake van hetzelfde feit niet opnieuw in rechten worden betrokken, tenzij nieuwe bezwaren bekend zijn geworden.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat [getuige 1] in januari 2021 als getuige is gehoord. Hij heeft verklaard over de betrokkenheid van [verdachte] en [medeverdachte] bij de overval op [slachtoffer 2] en het doodschieten van [slachtoffer 1] . In maart 2024 heeft [getuige 2] ook verklaard over de betrokkenheid van [verdachte] en [medeverdachte] bij bovenbedoelde feiten. De rechtbank constateert dat deze voor verdachte belastende verklaringen dus later, na de sepotbeslissing van 2004, bekend zijn geworden.
De rechtbank is van oordeel dat deze later bekend geworden getuigenverklaringen van [getuige 2] en [getuige 1] als nieuwe bezwaren, zoals bedoeld in artikel 255, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering, kunnen worden aangemerkt. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of (onder meer) deze verklaringen als betrouwbaar kunnen worden beschouwd.
4. De betrouwbaarheid van verklaringen van [getuige 2] en [getuige 1] en [getuige 3]
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van [getuige 1] niet betrouwbaar zijn. De raadsman heeft daarnaast gesteld dat uit de OVC-gesprekken tussen [getuige 1] en zijn broer [getuige 2] volgt dat [getuige 1] zijn broer [getuige 2] heeft beïnvloed. Hij heeft ook gesteld dat de verklaringen van [getuige 3] , ten aanzien van het onderdeel wie volgens hem bij de overval betrokken waren, eveneens niet betrouwbaar zijn.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] betrouwbaar zijn. Hij heeft gesteld dat de verklaringen van [getuige 3] zeer wisselend zijn, waardoor er geen waarde aan zijn verklaringen kan worden gehecht.
De rechtbank overweegt over de betrouwbaarheid van de verklaringen van [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] als volgt.
Verklaringen [getuige 1] en [getuige 2]
Bij de politie heeft [getuige 2] verklaard dat hij de dag na de overval werd gebeld door [medeverdachte] . [medeverdachte] kwam toen bij [getuige 2] en vertelde dat hij samen met [verdachte] een overval had gepleegd en dat die [verdachte] had geschoten. Dat heeft [medeverdachte] later ook tegen [getuige 1] verteld. Desgevraagd heeft [getuige 2] verklaard dat [medeverdachte] vertelde dat hij ‘daar’ [de rechtbank begrijpt: op de plaats delict in [plaats] ] met de rode BMW van zijn schoonmoeder was gekomen. [medeverdachte] vertelde dat het allemaal een beetje hectisch was gegaan, dat [verdachte] [de rechtbank begrijpt: verdachte] geschoten had en hoe het precies allemaal is gegaan wist [getuige 2] niet. Gedurende het verhoor bij de rechter-commissaris heeft [getuige 2] zich op zijn verschoningsrecht beroepen. Hij is niet teruggekomen op zijn verklaring die hij heeft afgelegd bij de politie.
De verklaring van [getuige 2] , inhoudende dat [medeverdachte] heeft gezegd dat hij samen met [verdachte] een overval had gepleegd en dat [verdachte] had geschoten, vindt steun in de verklaring van [getuige 1] op ditzelfde punt. [getuige 2] heeft verklaard dat [medeverdachte] ook over zijn betrokkenheid bij de overval heeft gesproken met [getuige 1] . Ook [getuige 1] heeft verklaard dat [medeverdachte] hem heeft verteld dat hij en [verdachte] een overval wilden plegen op [slachtoffer 2] in [plaats] en dat [verdachte] vervolgens heeft geschoten. [getuige 1] heeft verder verklaard dat hij ook met [verdachte] over het feit heeft gesproken.
De rechtbank overweegt dat de verklaringen van [getuige 2] en [getuige 1] elkaar op het punt van de uitspraken van medeverdachte [medeverdachte] ondersteunen. De rechtbank acht de verklaringen van [getuige 2] en [getuige 1] dan ook betrouwbaar. De verklaringen van [getuige 2] en [getuige 1] verschillen enigszins van elkaar ten aanzien van de vraag op welk moment, waar en bij wie [medeverdachte] het vorenstaande zei, maar in de kern komen deze verklaringen met elkaar overeen. De rechtbank acht ook het gedeelte van de verklaring van [getuige 1] dat hij met [verdachte] over het feit heeft gesproken betrouwbaar. Zij heeft geen reden om daar aan te twijfelen. Het gegeven dat [getuige 1] een vergoeding heeft gekregen voor de verklaring die hij heeft afgelegd en dat hij over informatie uit het dossier kon beschikken, maakt dat oordeel niet anders. Dit laat onverlet dat de mogelijkheid bestaat dat [getuige 1] met betrekking tot details niet naar waarheid heeft verklaard, omdat hij de details van [medeverdachte] heeft gehoord.
Verklaringen [getuige 3]
De eerste vierentwintig verklaringen van [getuige 3] zijn niet aan het procesdossier toegevoegd. In het vijfentwintigste verhoor heeft [getuige 3] verklaard dat [naam 1] tegen hem zei dat ze [slachtoffer 2] gingen overvallen, dat hij toen zei dat hij niet mee zou doen en dat [naam 1] hem vervolgens bedreigde. [getuige 3] moest van [naam 1] op 9 oktober 2000 om 21:00 uur bij de [locatie] komen. Toen [getuige 3] daar kwam, stond [naam 1] daar samen met [medeverdachte] bij een rode BMW. [getuige 3] heeft verklaard dat hij wederom zei dat hij niet mee zou gaan, dat [medeverdachte] hem vervolgens meerdere keren sloeg en dat hij onder dreiging van een vuurwapen van [medeverdachte] op de bestuurdersstoel van de rode BMW plaats moest nemen. [getuige 3] heeft verklaard dat [naam 1] en [medeverdachte] hem uiteindelijk lieten gaan en dat hij de volgende dag hoorde van de schietpartij bij [slachtoffer 2] . In het zevenentwintigste verhoor heeft [getuige 3] verklaard dat zijn voorgaande verklaringen niet juist zijn. Hij heeft vervolgens verklaard dat hij samen met [naam 1] het plan had opgevat om [slachtoffer 2] te overvallen en dat ze op 9 oktober 2000 in Beek afspraken. Daar aangekomen bleek, anders dan afgesproken, ook [medeverdachte] mee te gaan. Uiteindelijk reed [getuige 3] samen met [naam 1] en [medeverdachte] in de rode BMW naar [slachtoffer 2] in [plaats] . [getuige 3] heeft verklaard dat, eenmaal aangekomen bij [slachtoffer 2] , [naam 1] en [medeverdachte] uit de auto stapten en naar de voordeur van [slachtoffer 2] liepen. Vervolgens kwam er nog een vierde man richting de woning van [slachtoffer 2] . Toen [getuige 3] schoten hoorde vluchtte hij, waarna ook [naam 1] vluchtte. In het tweeëndertigste verhoor toonden verbalisanten aan [getuige 3] een foto van [naam 2] . [getuige 3] heeft toen verklaard dat hij deze man herkende als de vierde man die later naar de woning van [slachtoffer 2] liep. Ruim twee jaar later, in april 2003, vertelden verbalisanten [getuige 3] tijdens een verhoor dat er een vierde verdachte was aangehouden in deze zaak. Er vond vervolgens een spiegelconfrontatie plaats met verdachte. Na die confrontatie heeft [getuige 3] verklaard dat hij de man met wie hij werd geconfronteerd, verdachte, herkende als ‘de vierde man van de overval’.
De rechtbank constateert dat [getuige 3] , ook op het punt wie betrokken zou zijn geweest bij de overval op [slachtoffer 2] , zeer inconsistent heeft verklaard. De rechtbank acht gelet op het vorenstaande de verklaringen van [getuige 3] – net als de officier van justitie – niet betrouwbaar.

5.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

De rechtbank heeft reeds overwogen dat zij de verklaringen van [getuige 2] en [getuige 1] op het punt van de uitspraken van [medeverdachte] dat hij en verdachte betrokken zijn bij de overval en dat [verdachte] zou hebben geschoten betrouwbaar acht en dat zulks ook geldt voor het gedeelte van de verklaring van [getuige 1] dat hij het er met [verdachte] over heeft gehad. Ook heeft de rechtbank hierboven reeds overwogen dat zij de verklaringen van [getuige 3] , waaronder de verklaringen omtrent de herkenning van verdachte, niet betrouwbaar acht.
De verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] betreffen zogenoemde ‘de auditu’-verklaringen: verklaringen van getuigen die niet zelf een gebeurtenis hebben waargenomen, maar een ander hebben horen vertellen over die gebeurtenis. De rechtbank overweegt dat de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] , gelet op het ‘de auditu-karakter’ van deze verklaringen en het grote tijdsverloop tussen de gebeurtenissen in 2000 en de vervolgens in 2021 en 2024 door hen afgelegde verklaringen, met voorzichtigheid moeten worden betracht.
De rechtbank constateert dat de verklaringen van verdachte en [medeverdachte] enerzijds en die van [getuige 1] en [getuige 2] anderzijds volledig uiteen lopen waar het gaat om de betrokkenheid van [verdachte] en [medeverdachte] bij de feiten. Zij overweegt voorts dat de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] , inhoudende dat [medeverdachte] heeft verteld dat hij samen met [verdachte] de overval wilde plegen en dat [verdachte] heeft geschoten, afkomstig zijn uit één bron: namelijk [medeverdachte] .
Bewijsminimum
In artikel 342 tweede lid van het Wetboek van Strafvordering is bepaald dat het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ertoe de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te waarborgen, in die zin dat zij de rechtbank verbiedt tot een bewezenverklaring te komen indien de feiten en omstandigheden waarover een getuige verklaart op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat niet is vereist dat de ten laste gelegde handelingen als zodanig bevestiging vinden in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer de verklaring van de getuige, als die betrouwbaar wordt bevonden, op onderdelen steun vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd.
Dit betekent dat alleen de verklaringen van [getuige 2] en [getuige 1] over de uitspraken van medeverdachte [medeverdachte] niet voldoende zijn om aan te nemen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan. De rechtbank zal dus moeten beoordelen of voor de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] voldoende steunbewijs in het dossier aanwezig is en of zij overtuigd is geraakt van de aan verdachte verweten gedragingen. Zij overweegt daarover als volgt.
Steunbewijs
[getuige 4] heeft verklaard dat zij op 9 oktober 2000 rond 21:50 uur in haar bovenwoning aan de [adres 2] in [plaats] zat. Ze hoorde toen lawaai, liep naar het raam en keek naar buiten. Zij zag niets, maar hoorde plotseling twee schoten. Direct daarna zag zij dat haar broer [slachtoffer 1] vanuit de richting van de woning van [slachtoffer 2] voor haar woning langs rende. Er stond een rode BMW voor de woning van [slachtoffer 2] . Bij die auto liep een man en gelijktijdig rende een andere man de oprit van de woning van [slachtoffer 2] af. Getuige heeft deze mannen in haar eerste verklaring omschreven als twee mannen met een donkergekleurd uiterlijk en donker haar en heeft de geschatte leeftijd, lengte en de kleding omschreven. Later heeft [getuige 4] de mannen omschreven als één getinte man en één langere blanke man met kort donker haar. Van de langere blanke man heeft zij verder de geschatte lengte, het postuur, de geschatte leeftijd, de kleding en de schoenen omschreven. Tijdens een later verhoor heeft zij verklaard dat de langere blanke man blond haar had.
Getuige [getuige 5] heeft verklaard dat hij op 9 oktober 2000 rond 21:45 á 21:50 uur zag dat twee mannen hard over de [straatnaam 1] renden. De mannen kwamen uit de richting van de [straatnaam 2] . Eén van deze mannen had een getinte huidskleur en de ander was blank. Bij de getinte man dacht getuige aan een man van Marokkaanse afkomst. De mannen waren nagenoeg even groot. De getinte man droeg een felgekleurde jas en getuige dacht dat daar ook de kleur roze in zat. De blanke man droeg een donkere jas.
De rechtbank constateert dat de verklaringen wat betreft de omschreven signalementen van de twee mannen verschillen en daarnaast geen specifieke onderscheidende kenmerken bevatten. Zij is van oordeel dat deze signalementen daarom onvoldoende specifiek en onderscheidend zijn, in die zin dat de verklaringen daaromtrent niet als ondersteunend bewijs voor de verklaringen van [getuige 2] en [getuige 1] kunnen dienen.
[getuige 1] heeft in 2021, zoals hierboven benoemd, verklaard dat hij ook met [verdachte] over het feit heeft gesproken. Een paar dagen na het feit kwam [verdachte] bij [medeverdachte] thuis. [medeverdachte] vertelde toen dat [getuige 1] wist dat zij betrokken waren bij de overval en het schieten. [verdachte] hoorde dat [getuige 1] wist dat hij [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] had neergeschoten en was daar niet blij mee. [getuige 1] heeft verklaard dat [verdachte] daarop zei “wat gebeurd is, is gebeurd. Bek houden allemaal. Ik kan het niet meer terugdraaien.”
De rechtbank constateert dat ook hier sprake is van een ‘de auditu’- verklaring. [getuige 1] , die ook heeft verklaard over de uitspraken van [medeverdachte] met betrekking tot de betrokkenheid [verdachte] en zichzelf, heeft voorgaande opmerking uit de mond van [verdachte] gehoord. In die zin is [verdachte] zelf als tweede bron te beschouwen.
De rechtbank is van oordeel dat er gelet op het feit dat het gaat om een de auditu verklaring én het grote tijdsverloop tussen het moment waarop [getuige 1] dat zou hebben vernomen, te weten in 2000 en het moment dat hij hierover verklaarde, te weten in 2021, behoedzaam moet worden omgegaan met deze verklaring. Naar het oordeel van de rechtbank is deze verklaring onvoldoende specifiek en in deze omstandigheden niet, zoals de officier van justitie heeft gesteld, op te vatten als impliciete bekentenis van verdachte.
Het vorenstaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat de verklaringen van [getuige 2] en [getuige 1] , met betrekking tot de uitspraken van medeverdachte [medeverdachte] over de betrokkenheid van verdachte, niet met bewijs worden ondersteunt. Daardoor kan niet worden bewezen dat verdachte het onder 1 en/of 2 tenlastegelegde heeft begaan. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder 1 en onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde.

6.De beslissing

De rechtbank:
  • spreekt verdachte vrij van het onder 1 en het onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde;
  • wijst af de vordering tot gevangenneming van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.G.E. ter Hart (voorzitter), mr. J.M.J.M. Doon en mr. A.T.G. van Wandelen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Hessel, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 juni 2025.