In deze zaak is de verdachte in 2004 vrijgesproken van een overval op een coffeeshop, waarbij een slachtoffer werd doodgeschoten. De huidige tenlastelegging verwijt de verdachte dat hij, al dan niet samen met medeverdachten, het slachtoffer heeft gedood, na een poging tot moord/doodslag en/of poging tot diefstal met geweld. De verdediging stelt dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging op basis van het ne bis in idem-beginsel, omdat de feiten uit 2004 en de huidige tenlastelegging tot hetzelfde feitencomplex behoren. De rechtbank oordeelt echter dat er een significant verschil is in de juridische aard van de feiten en de omstandigheden, waardoor het ne bis in idem-beginsel niet is geschonden. De rechtbank concludeert dat de vervolging voor gekwalificeerde doodslag in strijd is met de beginselen van een behoorlijke procesorde, omdat feiten waarvoor de verdachte al eerder is vrijgesproken opnieuw een rol spelen. De rechtbank spreekt de verdachte vrij van het tenlastegelegde feit, omdat niet kan worden vastgesteld dat hij degene was die op het slachtoffer heeft geschoten. De rechtbank oordeelt dat er onvoldoende bewijs is voor een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de schutter.