ECLI:NL:RBGEL:2025:5055

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 juni 2025
Publicatiedatum
30 juni 2025
Zaaknummer
11452747
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeoorloofd gebruik van telefoon op kosten van werkgever

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 20 juni 2025 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een eisende partij en een gedaagde partij. De eisende partij, vertegenwoordigd door mr. M.M.C. van de Ven, vorderde betaling van een bedrag van € 2.611,76 aan hoofdsom, € 376,23 aan buitengerechtelijke kosten, en wettelijke rente vanaf 15 augustus 2024. De vordering was gebaseerd op ongeoorloofd gebruik van een simkaart door de gedaagde, die deze had ontvangen in het kader van zijn functie als medewerker hovenier. De gedaagde had de simkaart niet ingeleverd zoals afgesproken tijdens zijn onbetaald verlof en had kosten gemaakt die de eisende partij nu op hem wilde verhalen.

De procedure omvatte een tussenvonnis van 17 januari 2025 en een mondelinge behandeling op 3 juni 2025. De gedaagde is niet verschenen op de zitting, waardoor de vordering van de eisende partij niet werd betwist. De kantonrechter oordeelde dat de eisende partij voldoende bewijs had geleverd voor de vordering, en dat de gedaagde de gemaakte kosten verschuldigd was, met uitzondering van een bedrag van € 291,23 dat reeds was ingehouden op zijn salaris.

De kantonrechter heeft de vordering van de eisende partij toegewezen tot een bedrag van € 2.320,53, te vermeerderen met wettelijke rente. De gedaagde werd ook veroordeeld in de proceskosten van € 892,99. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Nijmegen
Zaaknummer: 11452747 \ CV EXPL 24-3867
Vonnis van 20 juni 2025
in de zaak van
[eisende partij],
te [plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eisende partij] ,
gemachtigde: mr. M.M.C. van de Ven,
tegen
[gedaagde],
te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 17 januari 2025
- het emailbericht van 30 mei 2025 van de zijde van [eisende partij] met productie 2 houdende een
reactie op het antwoord van [gedaagde] en overige producties 2a tot en met 2d
- de mondelinge behandeling van 3 juni 2025.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is op 16 september 2018 getreden van [eisende partij] in de functie van medewerker hovenier.
2.2.
Partijen hebben op 21 september 2023 een overeenkomst onbetaald verlof getekend. In artikel 1 van deze overeenkomst is als reden voor het verlof vermeld dat [gedaagde] voor onbepaalde tijd naar Irak vertrekt om zijn huis te verkopen waarbij een terugkeerdatum zich nog moeilijk laat voorspellen. Bij deze bepaling is wel als kanttekening geplaatst dat in principe gekoerst wordt op een periode van één maand. In de artikelen 2, 3 en 4 is verder bepaald dat [gedaagde] tijdens het onbetaald verlof geen salaris ontvangt, geen vakantiedagen en vakantiegeld opbouwt en dat [eisende partij] geen pensioenpremie betaalt. Verder is er in artikel 6 opgenomen dat alle zaken die ten dienste van de functie (bedrijfswagen, tankpas, gereedschap/materialen, bedrijfstelefoon en simkaart) in bruikleen zijn verstrekt ingeleverd worden en bij terugkeer en aanvang weer worden verstrekt indien noodzakelijk voor de uitvoering van de functie.
2.3.
Productie 2b betreft vermelding van twee facturen van MB’s die in het buitenland zijn verbruikt ten bedrage van (€ 311,40 + € 1.700,- vermeerderd met btw =) in totaal
€ 2.433,79, een en ander gespecificeerd bij daarbij gaande facturen van 7 juni 2024 en 8 juli 2024. Tevens is nog een nadere specificatie van de verbruikte MB’s aangeleverd.
2.4.
Productie 2c betreft een salarisstrook van september 2023. Daarin zijn onder meer de gewerkte uren en de vakantietoeslag tot 1 juni 2023 verwerkt.
2.5.
Productie 2d betreft een salarisstrook van maart 2024 waarin de vakantietoeslag over de periode van 1 juni 2023 tot en met 22 september 2023 is berekend en verder een bedrag in mindering is gebracht ter zake van meeruren, een en ander resulteert in een te betalen bedrag van € 291,23.

3.Het geschil

3.1.
[eisende partij] vordert betaling van:
- een bedrag van € 2.611,76 aan hoofdsom,
- een bedrag van € 376,23 aan buitengerechtelijke kosten,
- een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 15 augustus
2024 tot aan de dag van de volledige betaling,
- de proceskosten.
3.2.
[eisende partij] legt aan de vordering het volgende ten grondslag.
[gedaagde] heeft ongeoorloofd gebruik gemaakt van de simkaart. Deze was hem slechts in het kader van de uitoefening van zijn functie ter beschikking gesteld. Partijen hadden afgesproken dat hij zijn telefoon en simkaart in zou leveren voor zijn verlof en na de beëindiging van het dienstverband. Dat heeft hij niet gedaan, althans na einde dienstverband heeft hij een simkaart ingeleverd die niet aan [eisende partij] toebehoorde.
De telefoonkosten die [gedaagde] heeft gemaakt aan verbruikte MB’s zijn voor zijn rekening. Ondanks betalingsverzoeken heeft [gedaagde] niet betaald.
3.3.
[gedaagde] erkent dat hij telefoonkosten heeft gemaakt, maar betwist de hoogte van de vordering bij gebreke van een nadere specificatie. Verder voert hij aan dat hij van zijn kant nog aanspraak maakt op uitbetaling van overuren en vakantiegeld.

4.De beoordeling

4.1.
Voorafgaand aan de zitting zijn er van de zijde van [eisende partij] nadere stukken in het geding gebracht, te weten een door partijen ondertekende overeenkomst onbetaald verlof, facturen met betrekking tot de telefoonkosten vergezeld van een dik pakket ter zake van het verbruik en salarisstroken.
4.2.
[gedaagde] is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen op de zitting. Dat betekent dat de door [eisende partij] ingebrachte stukken en dat wat verder tijdens de zitting door [eisende partij] is aangevoerd onweersproken is gebleven. De gevolgen daarvan komen voor rekening en risico van [gedaagde] .
4.3.
[eisende partij] heeft de vordering met de overlegging van de hiervoor onder r.o. 4.1. genoemde stukken voldoende onderbouwd. Het verweer van [gedaagde] dienaangaande gaat dus niet meer op.
4.4.
[eisende partij] vordert een bedrag van € 2.611,76 aan hoofdsom. Dit bedrag heeft betrekking op facturen van € 1.700,- aan MB’s mei 2024 en € 311,40 aan MB’s juni 2024, een en ander te vermeerderen met btw, en een bedrag van € 177,97 aan verbruikskosten tijdens het verlof. [gedaagde] is deze bedragen, nu hij daartegen ook geen nader verweer heeft gevoerd, verschuldigd met dien verstande dat daarop een bedrag van € 291,23 in mindering strekt. Uit de door [eisende partij] overgelegde salarisstrook van maart 2024 blijkt namelijk dat zij een bedrag van € 291,23 heeft ingehouden. Dat bedrag heeft zij, zo heeft zij ter zitting medegedeeld, als wisselgeld achtergehouden voor verbruikskosten die tijdens het verlof zijn gemaakt en voor advocaatkosten. Wat betreft de verbruikskosten geldt dat deze niet twee keer in rekening kunnen worden gebracht. Wat betreft de advocaatkosten geldt dat het te ver voert deze bij [gedaagde] in rekening te brengen. Het ingehouden bedrag van € 291,23 strekt dan ook in mindering op de in deze procedure gevorderde hoofdsom van € 2.611,76. In totaal moet [gedaagde] gelet daarop nog een bedrag van € 2.320,53 betalen. De vordering wordt in zoverre toegewezen, te vermeerderen met de daarover gevorderde wettelijke rente.
4.5.
[eisende partij] vordert verder vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De vordering moet worden beoordeeld op grond van artikel 6:96 BW en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De gevorderde vergoeding komt niet voor toewijzing in aanmerking, nu gesteld noch gebleken is dat voldaan is aan een kosteloze aanmaning conform de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW.
4.6.
[gedaagde] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen, afgestemd op het toe te wijzen bedrag. De proceskosten van [eisende partij] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
112,99
- griffierecht
372,00
- salaris gemachtigde
408,00
(2 punten × € 204,00)
Totaal
892,99

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eisende partij] te betalen een bedrag van € 2.320,53, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover met ingang van 15 augustus 2024 tot aan de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 892,99,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.C. van Leeuwen en in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2025.
548