Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van
[eiseres] , uit [plaats] , eiseres
het college van dijkgraaf en heemraden van Waterschap Rivierenland
Inleiding
Totstandkoming van het besluit
Beoordeling door de rechtbank
Het storten, plaatsen of neerleggen van vaste substanties of voorwerpen in, op, onder of over een waterstaatswerk of een daartoe behorende beschermingszone (in de legger te bepalen), of het daar vervolgens achterlaten van deze substanties of voorwerpen ziet met name toe op de bescherming van de waterkering en (ecologische) oevers en op een veilige afvoer van water door oppervlaktewaterlichamen, teneinde wateroverlast en overstroming te voorkomen. Zo mogen bijvoorbeeld boten anders dan op daartoe bestemde aanlegplaatsen niet worden aangemeerd, mag er niet op waterkeringen worden gekampeerd en mag een waterkering of oever niet worden gebruikt voor de (tijdelijke) opslag van materialen.”Hieruit volgt, anders dan het college meent, naar het oordeel van de rechtbank dat een persoon die zelf geen vaste substantie in een watergang heeft neergelegd (grond heeft gestort) niet als overtreder van deze bepaling kan worden aangemerkt omdat hij de vaste substantie in het waterstaatswerk heeft laten staan. Nog daargelaten het antwoord op de vraag of het in stand laten van een demping van een watergang kan worden beschouwd als het laten staan van een vaste substantie in een waterstaatswerk als bedoeld in dit artikel, er wordt in de toelichting niet voor niets gesproken over het storten van vaste substanties in een waterstaatswerk of een daartoe behorende beschermingszone en het daar
vervolgensachterlaten ervan. Omdat het college niet aannemelijk acht dat eiseres de watergangen op haar perceel met grond heeft gedempt, kan zij eiseres dus ook niet als overtreder van artikel 3.2, eerste lid, van de Keur aanmerken omdat eiseres de door het college gestelde demping in stand laat.
Conclusie en gevolgen
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit;
- veroordeelt het college tot het betalen van een schadevergoeding aan eiseres tot een bedrag van € 3.198,30 en wijst het verzoek voor het overige af;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 3.108;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 187 aan eiseres te vergoeden.