ECLI:NL:RBGEL:2025:5045

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 juni 2025
Publicatiedatum
27 juni 2025
Zaaknummer
AWB-23_7164 e.a.
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van de preventieve last onder dwangsom en de opgelegde last onder dwangsom wegens overtreding van de APV

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, gedateerd 30 juni 2025, wordt de intrekking van een preventieve last onder dwangsom uit 2011 en de aan eiser opgelegde last onder dwangsom van 25 oktober 2023 behandeld. Eiser is het niet eens met deze besluiten en voert diverse beroepsgronden aan. De rechtbank beperkt zich echter tot enkele beroepsgronden, terwijl andere gronden als onbegrijpelijk worden afgewezen. De rechtbank oordeelt dat het college in de zaak 23/7146 het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard vanwege het ontbreken van procesbelang. In de zaak 24/273 oordeelt de rechtbank dat het college bevoegd was om een last onder dwangsom op te leggen wegens overtreding van artikel 2:15 van de Algemene plaatselijke verordening (APV) van de gemeente Berg en Dal. Eiser krijgt geen gelijk en de beroepen worden ongegrond verklaard.

De rechtbank behandelt het procesverloop en de relevante feiten, waaronder de intrekking van de preventieve last en de nieuwe last onder dwangsom. Eiser stelt dat de last een inbreuk op zijn eigendomsrecht vormt, maar de rechtbank oordeelt dat de last is opgelegd in het algemeen belang en geen onrechtmatige inbreuk vormt. De rechtbank wijst ook op het belang van handhaving van de APV en concludeert dat het college bevoegd was om op te treden. Eiser's verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen, evenals andere onbegrijpelijke beroepsgronden. De rechtbank benadrukt dat het college in het verleden heeft betoogd dat er sprake is van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht door eiser, wat in toekomstige procedures gevolgen kan hebben.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: ARN 23/7164 en 24/273

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaken tussen

[eiser], uit [plaats], eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Berg en Dal

(gemachtigden: mr. G. Nanda en mr. L.M.B. van den Konink
).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de intrekking van de preventieve last onder dwangsom uit 2011 en de aan eiser opgelegde last onder dwangsom van 25 oktober 2023. Eiser is het niet eens met deze besluiten. Hij voert daartoe talloze beroepsgronden aan. De rechtbank beperkt zich in deze uitspraak tot een aantal beroepsgronden. De overige beroepsgronden zijn voor de rechtbank volkomen onbegrijpelijk en worden dan ook buiten beschouwing gelaten.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college in de zaak 23/7146 het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard vanwege het ontbreken van procesbelang. In de zaak 24/273 komt de rechtbank tot het oordeel dat het college bevoegd was een last onder dwangsom op te leggen vanwege overtreding van artikel 2:15 van de Algemene plaatselijke verordening van de gemeente Berg en Dal (APV). Eiser krijgt dus geen gelijk en de beroepen zijn ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
Onder 2 staat het procesverloop in deze zaak. Onder 3 staan de van belang zijnde feiten en omstandigheden die hebben geleid tot de bestreden besluiten. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf 4. Daarbij gaat de rechtbank eerst in op de zaak 23/7164 en de vraag of het college het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard vanwege het ontbreken van procesbelang. Daarna gaat de rechtbank in op de zaak 24/273. Onder 5 wordt de vraag aan de orde gesteld of het college bevoegd was om een last onder dwangsom op te leggen vanwege overtreding van artikel 2:15 van de APV. Onder 6 behandelt de rechtbank de vraag of de last tot het snoeien van de haag een inbreuk op het eigendomsrecht van eiser oplevert. Onder 7 gaat de rechtbank kort in op de herstelsanctie, onder 8 op het beroep van eiser op het recht van de Europese Unie, onder 9 op het invorderingsbesluit, onder 10 op het verzoek van eiser om schadevergoeding en onder 11 op de overige beroepsgronden. Tot slot doet de rechtbank onder 12 een overweging ten overvloede in het kader van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. Aan het eind staat de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.

Procesverloop

Zaaknummer: 23/7164
2. Met het besluit van 19 april 2023 heeft het college de preventieve last onder dwangsom, die op 14 september 2011 is opgelegd, ingetrokken. Met het bestreden besluit van 26 oktober 2023 heeft het college de bezwaren van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Zaaknummer: 24/273
2.1.
Met het besluit van 25 oktober 2023 heeft het college een last onder dwangsom opgelegd en gelast de overtreding van artikel 2:15 APV ongedaan te maken en de belemmering en de veroorzaakte hinder door de haag op te heffen. Met het bestreden besluit van 28 december 2023 zijn de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
2.1.1.
Op 24 juni 2024 heeft het college een invorderingsbeschikking genomen. Dat besluit is ook onderdeel van deze procedure.
2.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten.
2.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 12 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigden van het college.
Totstandkoming van de bestreden besluiten
3. Eiser is eigenaar van het perceel [locatie] [huisnummer 1] in [plaats] en op zijn perceel groeit een haag. Deze haag zorgt volgens het college al meerdere jaren voor belemmering, hinder en gevaar voor het wegverkeer van de weg tussen eisers perceel en nummer [huisnummer 2]. Dit is een overtreding van artikel 2:15 van de APV.
Zaaknummer: 23/7164
3.1.
Het college van de (voormalige) gemeente Ubbergen heeft op 14 september 2011 aan eiser een preventieve last onder dwangsom opgelegd. Hierover is geprocedeerd tot aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. [1] De preventieve last onder dwangsom is naar aanleiding van andere procedures [2] bij besluit van 19 april 2023 ingetrokken. Het bezwaar daar tegen is niet-ontvankelijke verklaard omdat er volgens het college geen procesbelang meer is. Volgens het college kan eiser zijn doel, namelijk dat de haag niet gesnoeid hoeft te worden als deze het verkeer belemmert, niet bereiken.
Zaaknummer: 24/273
3.2.
Op 9 mei 2023 heeft een toezichthouder naar aanleiding van klachten uit de straat een op ambtsbelofte proces-verbaal van bevindingen opgemaakt. De toezichthouder heeft geconstateerd dat de toegang tussen de woningen met de huisnummers [huisnummer 2] en [huisnummer 1] naar de achterkant van de woningen wordt belemmerd door de haag behorende bij nummer [huisnummer 1]. De weg is niet over de volledige breedte toegankelijk en het verkeersbord aan de ingang is zeer slecht zichtbaar. Bij brief van 16 mei 2023 heeft het college zijn voornemen geuit om aan eiser een last onder dwangsom op te leggen om de overtreding van artikel 2:15 APV te beëindigen. Bij besluit van 25 oktober 2023 heeft het college besloten de last onder dwangsom op te leggen en gelast de overtreding van artikel 2:15 APV ongedaan te maken en de belemmering en de veroorzaakte hinder door de haag op te heffen. Dit kan eiser doen door de haag zodanig te (laten) snoeien dat de doorgang van de weg en het zicht op het verkeersbord niet langer wordt belemmerd en te allen tijde een doorgang van de weg van minimaal 3,40 meter is gegarandeerd. Dit op straffe van een dwangsom van € 750, met een maximum van twee constateringen per week (sub-maximum van € 1.500) en met een maximum van in totaal € 3.000.

Beoordeling door de rechtbank

Heeft het college het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk verklaard? [3]
4. Het college stelt zich op het standpunt dat het bezwaar terecht niet ontvankelijk is verklaard omdat er geen sprake is van een procesbelang. Volgens het college is het doel van eiser gelegen in het niet hoeven snoeien van zijn overhangende haag. Het college betoogt dat eiser meerdere malen heeft aangegeven dat de last onder dwangsom zijn eigendomsrecht aantast en bovendien in strijd is met Europese regelgeving. Volgens het college is eiser het evident oneens met de opgelegde last onder dwangsom. Het door eiser ingestelde rechtsmiddel tegen de intrekking van de last onder dwangsom komt het college dan ook vreemd voor. Het doel dat eiser voor ogen heeft kan volgens het college niet worden bereikt.
4.1.
Eiser heeft op de zitting toegelicht belang te hebben bij de in stand lating van de preventieve last onder dwangsom omdat zolang die preventieve last onder dwangsom van kracht is, aan eiser geen nieuwe last opgelegd kan worden. Daarbij is volgens eiser het college niet bevoegd om over te gaan tot intrekking van de preventieve last onder dwangsom omdat dit volgens eiser alleen kan op verzoek van de burger. Hij verwijst daarvoor naar artikel 5:34 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat voor zover eiser op de zitting heeft betoogd dat zijn belang erin is gelegen dat aan hem geen nieuwe lasten kunnen worden opgelegd zolang de preventieve last onder dwangsom nog van kracht is, dit geen rechtens te respecteren belang oplevert. Daarnaast is de intrekking door het college geen intrekking op verzoek zoals geregeld in artikel 5:34 van de Awb. De bevoegdheid tot intrekking van de preventieve last onder dwangsom volgt uit de wettelijke bevoegdheid om een preventieve last onder dwangsom op te leggen. Als een bestuursorgaan de bevoegdheid heeft om een besluit te nemen is daarbij inbegrepen de bevoegdheid dit besluit in te trekken. Dit betekent dat het college in dit geval bevoegd is om de opgelegde preventieve last onder dwangsom weer in te trekken. De rechtbank verklaart daarom het beroep tegen de intrekking van de preventieve last onder dwangsom ongegrond. Het college heeft het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk verklaard vanwege het ontbreken van procesbelang. Dit betekent dat de rechtbank niet inhoudelijk ingaat op de overige aangevoerde gronden in deze zaak.
Was het college bevoegd een last onder dwangsom op te leggen vanwege overtreding van artikel 2:15 van de APV?
5. Zoals deze rechtbank en de Afdeling eerder hebben overwogen dient de weg die langs het perceel van eiser loopt aangemerkt te worden als openbare weg, als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Wegenwet. [4] Dit betekent dat de eigendomssituatie niet van belang is, van belang is dat het een openbare weg betreft.
5.1
Artikel 2:15 van de APV bepaalt dat het verboden is om beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan weggebruikers het vrije uitzicht wordt belemmerd of daarvoor op andere wijze hinder of gevaar oplevert. Door de omvang van de haag werd de doorgang van de weg en het zicht op het verkeersbord belemmerd. Het college mocht op basis van de door de toezichthouders op ambtsbelofte gemaakte processen-verbaal en de genomen foto’s concluderen dat de doorgang van de weg en het zicht op het verkeersbord werd belemmerd. Daardoor kan hinder en gevaar voor het wegverkeer ontstaan. Dat is verboden op grond van artikel 2:15 van de APV en levert een overtreding van die bepaling op.
5.2.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, moet in geval van een overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruikmaken. Alleen onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevraagd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen als concreet zicht op legalisatie bestaat. Verder kan handhavend optreden onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen, zodat van optreden in die concrete situatie moet worden afgezien. [5] Dat sprake is van concreet zicht op legalisatie of van zodanige onevenredigheid dat van handhavend optreden moet worden afgezien is niet gesteld of gebleken. Het college is dan ook bevoegd om handhavend op te treden en moet van die bevoegdheid gebruikmaken.
Levert de last tot het snoeien van de haag een inbreuk op het eigendomsrecht van eiser?
6. Eiser betoogt dat de last tot het snoeien van de haag een inbreuk is op zijn eigendomsrecht. De haag is namelijk van eiser en hij mag daarmee doen wat hij wil. Ter zitting heeft eiser daarbij te kennen gegeven dat hij graag de naast zijn haag gelegen grond koopt en dat hem dit in het verleden ook al is aangeboden.
6.1
Zoals deze rechtbank en de Afdeling eerder hebben overwogen is het ongestoorde genot van iemands eigendom niet absoluut. Artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden maakt inbreuk op het eigendomsrecht mogelijk in het algemeen belang, onder de voorwaarden voorzien in de wet. De last om de haag te snoeien is opgelegd in het algemeen belang en opgelegd onder de voorwaarden bij wet voorzien. Dit is ook al eerder door deze rechtbank en de Afdeling gezegd. [6] De last tot het snoeien van de haag levert geen inbreuk op het eigendomsrecht van eiser. Voor wat betreft de mogelijke aankoop van de naast zijn haag gelegen grond merkt de rechtbank op dat dit buiten de omvang van dit geding valt. Zoals ter zitting is opgemerkt betreft dat een civielrechtelijke aangelegenheid.
Punitief / herstel sanctie
7. Het doel van de last onder dwangsom is in dit geval het ongedaan maken van de overtreding van artikel 2:15 van de APV. Als eiser de haag zodanig snoeit dat de doorgang van de weg en het zicht op het verkeersbord niet langer wordt belemmerd, verbeurt hij geen dwangsom. Eiser heeft dit dan ook zelf in de hand. De last onder dwangsom heeft daarmee niet tot doel om eiser leed toe te brengen, maar heeft de kans geboden om de overtreding ongedaan te maken. Het gaat dan ook, anders dan eiser lijkt te stellen, niet om een punitieve sanctie maar om een herstelsanctie.
Het beroep van eiser op het recht van de Europese Unie
8. Het is de rechtbank niet gebleken dat bij de besluitvorming in deze procedure het recht van de Europese Unie ten uitvoer wordt gebracht. Alles wat eiser met betrekking tot het recht van de Europese Unie en uitspraken van het Hof van Justitie aanvoert, kan alleen daarom al niet tot vernietiging van de last leiden.
Het invorderingsbesluit
9. Het college heeft op 24 juni 2024 een invorderingsbeschikking genomen ten aanzien van de invordering van de verbeurde dwangsommen. Het beroep heeft ingevolge artikel 5:39, eerste lid, van de Awb mede betrekking op het invorderingsbesluit.
9.1.
Bij een besluit tot invordering van een verbeurde dwangsom moet aan het belang van de invordering een zwaarwegend gewicht worden toegekend. Een andere opvatting zou afdoen aan het gezag dat behoort uit te gaan van een besluit tot oplegging van een last onder dwangsom. Een adequate handhaving vergt dat opgelegde sancties ook worden geëffectueerd en dus dat verbeurde dwangsommen worden ingevorderd. Slechts in bijzondere omstandigheden kan geheel of gedeeltelijk van invordering worden afgezien. [7]
9.2.
De rechtbank is niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college geheel of gedeeltelijk van invordering had moeten afzien.
Verzoek om schadevergoeding
10. Eiser verzoek om compensatie van € 3.000 per dag voor het onrechtmatige dwangsom besluit, € 3.000 per dag voor het bij behorende onrechtmatige invorderingsbesluit en € 1.000 per dag conform artikel 41 van het EU verdrag.
10.1.
Op grond van artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb is de bestuursrechter bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van de schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van een onrechtmatig besluit. Uit hetgeen hierboven is overwogen volgt dat de bestreden besluiten niet onrechtmatig zijn. Het verzoek om schadevergoeding wordt alleen om die reden al afgewezen.
Overige beroepsgronden
11. De overige beroepsgronden zijn voor de rechtbank volkomen onbegrijpelijk en worden dan ook buiten beschouwing gelaten.
Overweging ten overvloede: kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht
12. De rechtbank merkt op dat het college in het verleden heeft betoogd dat er sprake is van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht door eiser. De Afdeling heeft destijds bevestigd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat eiser door het voeren van de toenmalige procedure nog geen kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht heeft gemaakt. [8]
12.1.
De rechtbank kan zich ook nu daar nog in vinden. Het staat eiser in beginsel immers vrij te procederen tegen de aan hem opgelegde last onder dwangsom, de last onder bestuursdwang en een invorderingsbesluit, ook als hij dat jaarlijks wil doen. Op zich staat het eiser ook vrij om met enige vasthoudendheid eenzelfde standpunt in een nieuwe procedure nogmaals aan de orde te stellen in de hoop op een gunstiger rechterlijk oordeel. Van eiser mag in dat geval wel worden verwacht dat hij deugdelijk onderbouwt waarom anders moet worden geoordeeld dan in de eerdere procedure(s) is gedaan. Ook mag van eiser worden verwacht dat hij zijn stellingen concretiseert. Voorkomen moet worden dat er rechterlijke procedures worden gevoerd waarvan objectief gezien kan worden gezegd dat die (inmiddels) geen redelijk doel (meer) dienen, zoals procedures waarin in de kern sprake is van een herhaling van overbekende zetten. Door dergelijke procedures te voorkomen wordt de maatschappij, die het grootste deel van de kosten van rechterlijke procedures draagt, niet nodeloos op kosten gejaagd.
12.2.
Wat eiser in deze en ook andere procedures doet, is omvangrijke en onbegrijpelijke stukken indienen. In de procedure met kenmerk 24/273 bijvoorbeeld een beroepschrift van 75 pagina’s, gevolgd door aanvullende stukken en argumenten van meer dan 400 pagina’s. Deze identieke aanvullende stukken worden naast het beroepschrift van 21 pagina’s in de procedure met kenmerk 24/7164 eveneens ingediend. Het gaat telkens om dezelfde vraag, welbeschouwd de vraag of eiser verplicht kan worden zijn haag te snoeien. Dit is een steeds terugkerende problematiek omdat hagen immers de eigenschap hebben – net als alle andere planten – om te groeien. De rechtbank benadrukt daarbij dat eerder door de Afdeling is geoordeeld dat er sprake is van een openbare weg, in deze zaak oordeelt de rechtbank onder 5 dat het college bevoegd is om op te treden vanwege overtreding van artikel 2:15 van de APV. Zoals hierboven overwogen wordt van eiser in volgende procedures verwacht dat hij deugdelijk en concreet onderbouwt waarom anders moet worden geoordeeld dan in eerdere procedure(s) is gedaan.
12.3.
Het op genoemde wijze en onder genoemde omstandigheden blijven doorprocederen over in de kern hetzelfde punt, dient op den duur geen redelijk doel meer. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat, zoals ter zitting door het college is aangegeven, het college aan eiser heeft aangeboden de haag jaarlijks op kosten van het college te laten snoeien, maar dat eiser dit aanbod heeft afgewezen. De rechtbank wil eiser er daarom op wijzen dat door op deze wijze te procederen eiser in de toekomst mogelijk kennelijk onredelijk gebruikmaakt van het procesrecht zoals bedoeld in artikel 8:75, eerste lid, van de Awb. Als daar sprake van is kan eiser in de proceskosten van verweerder worden veroordeeld.

Conclusie en gevolgen

13. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten. Daarnaast wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Beslissing

De rechtbank verklaart:
- de beroepen ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. van Schagen, rechter, in aanwezigheid van
mr. C.M.J.C. Rooding, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.ABRvS 14 augustus 2013, ECLI:NL:RVS:2013:709.
2.Zie de uitspraken van de rechtbank Gelderland van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RBGEL:2019:3851 en van 6 november 2019, ECLI:NL:RBGEL:2019:4977 en de uitspraak van de ABRvS van 25 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1491.
3.Zaaknummer 23/7164.
4.ABRvS 27 april 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ2683, ro 2.3.1 en 14 augustus 2013, ECLI:NL:RVS:2013:709.
6.ABRvS 14 augustus 2013, ECLI:NL:RVS:2013:709 en rechtbank Gelderland 6 maart 2018, ECLI:NL:RBGEL:2018:1088.
7.Zie bijvoorbeeld ABRvS 5 maart 2025, ECLI:RVS:2025:887.
8.ECLI:NL:RVS:2013:709, rechtsoverweging 6.1.