ECLI:NL:RBGEL:2025:4782

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
19 juni 2025
Zaaknummer
427663
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadebegroting in civiele procedure tussen bedrijfsvoeringsorganisatie en arbodienst

In deze civiele procedure, die plaatsvond voor de Rechtbank Gelderland, hebben de publiekrechtelijke rechtspersonen, aangeduid als BWB c.s., een schadevergoeding geëist van De Arbodienst B.V. De zaak betreft een geschil over de nakoming van een overeenkomst tot het verlenen van arbodiensten, die op 1 oktober 2021 was aangegaan. BWB c.s. hebben de overeenkomst ontbonden op grond van toerekenbare tekortkomingen van De Arbodienst. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 11 december 2024 geoordeeld dat De Arbodienst aansprakelijk is voor de schade die BWB c.s. lijden door de ontbinding van de overeenkomst. De schade is begroot op basis van het verschil tussen de werkelijke kosten van de nieuwe dienstverlener en de hypothetische kosten die BWB c.s. aan De Arbodienst zouden hebben betaald zonder ontbinding. De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld om hun standpunten over de schadebegroting verder toe te lichten. BWB c.s. hebben hun eis vermeerderd en vorderen nu een schadevergoeding van € 196.839,97, terwijl De Arbodienst bezwaar heeft gemaakt tegen deze eiswijziging. De rechtbank heeft de vermeerdering van eis van BWB c.s. buiten beschouwing gelaten, maar heeft de vordering tot vergoeding van kosten voor een deskundige wel beoordeeld. Uiteindelijk heeft de rechtbank De Arbodienst veroordeeld tot betaling van € 33.944,03 aan BWB c.s., vermeerderd met wettelijke rente, en de proceskosten gecompenseerd.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/427663 / HA ZA 23-484
Vonnis van 28 mei 2025
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersonen,
1.
BEDRIJFSVOERINGSORGANISATIE WEST BETUWE,
zetelend te Culemborg,
2.
GEMEENTE WEST BETUWE,
zetelend te Geldermalsen,
3.
GEMEENTE CULEMBORG,
zetelend te Culemborg,
4.
GEMEENTE TIEL,
zetelend te Tiel,
5.
REGIONAAL ARCHIEF RIVIERENLAND,
zetelend te Tiel,
eiseressen (hierna: BWB c.s.),
advocaten: mr. P.H.L.M. Kuypers en mr. A. Kul te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid,
DE ARBODIENST B.V.,
gevestigd te Nieuwegein,
gedaagde (hierna: De Arbodienst),
advocaat: mr. J.R.N. Klazinga en mr. L.N. Nunumete te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 11 december 2024,
- de akte na tussenvonnis, tevens houdende akte wijziging van eis van BWB c.s. van 5 februari 2025,
- de akte van De Arbodienst van 5 februari 2025,
- de antwoordakte van De Arbodienst van 5 maart 2025.
1.2.
Ten slotte is opnieuw vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

Het tussenvonnis van 11 december 2024
2.1.
In het tussenvonnis van 11 december 2024 heeft de rechtbank het volgende overwogen. De Arbodienst is toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst tot het verlenen van arbodiensten van 1 oktober 2021. BWB c.s. hebben die overeenkomst op die grond rechtsgeldig ontbonden. De Arbodienst is verplicht de schade te vergoeden die BWB c.s. lijden doordat De Arbodienst de overeenkomst niet is nagekomen en BWB c.s. deze op die grond hebben ontbonden. Die schade kan worden begroot op het verschil tussen de nieuwe maandelijkse kosten (werkelijke situatie, met ontbinding) en het bedrag dat BWB c.s. aan De Arbodienst hadden moeten betalen over de periode van 1 januari 2023 tot 1 oktober 2026 (hypothetische situatie, zonder ontbinding). De nieuwe maandelijkse kosten worden niet concreet begroot op de kosten van de nieuwe dienstverlener maar abstract op € 17.438,63, dat is het bedrag van € 15.501,- dat BWB c.s. aan De Arbodienst verschuldigd waren op basis van de overeenkomst met haar, verhoogd met een opslag van 12,5%. Over de genoemde schadeperiode van 45 maanden is dat € 784.738,13 (€ 17.438,63 × 45). [1] Welk bedrag BWB c.s. aan De Arbodienst hadden moeten betalen, kon nog niet worden bepaald omdat niet duidelijk was of De Arbodienst haar tarieven met ingang van 1 juli 2023 mocht indexeren. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop bij akte in te gaan.
Eisvermeerdering van BWB c.s.
2.2.
BWB c.s. hebben in hun akte hun eis vermeerderd. Zij vorderen thans onder I dat de rechtbank De Arbodienst veroordeelt tot betaling aan hen van € 196.839,97, althans € 144.833,97. Deze bedragen zijn de totalen van de posten die BWB c.s. hebben opgenomen in hun akte na tussenvonnis onder 5.5. Dat zijn dezelfde als de posten die zij hebben opgenomen in hun dagvaarding onder 2.6, met twee aanpassingen. De eerste is dat zij een post hebben toegevoegd van € 10.812,69 voor dossierchecks door de nieuwe dienstverlener. De tweede aanpassing is dat zij de post voor het verschil in kosten van De Arbodienst en de nieuwe dienstverlener hebben verminderd tot € 148.762,- dan wel € 96.759,-. In hun akte hebben BWB c.s. aangekondigd dat zij aan hun vordering toevoegen een post tot betaling van € 7.789,38 als vergoeding van kosten van de deskundige die voor hen de schade heeft berekend, primair op grond van art. 237 Rv, subsidiair op grond van art. 6:96 lid 2 aanhef en onder b BW. Deze vordering komt niet terug in de onder I gevorderde bedragen maar wel in de vordering onder II, in zoverre dat BWB c.s. daar vorderen dat de rechtbank De Arbodienst veroordeelt in de kosten, met inbegrip van de kosten voor het inschakelen van een deskundige.
2.3.
Volgens De Arbodienst is de eiswijziging in strijd met de goede procesorde. Zij wijst erop dat de facturen van de dossierchecks dateren van 23 maart 2023 en 5 oktober 2023 en leidt daaruit af dat BWB c.s. de vordering tot vergoeding van deze kosten hadden kunnen opnemen in de dagvaarding (die is uitgebracht op 14 november 2023). Doordat zij dit niet hebben gedaan, kan deze post niet volledig in het debat worden betrokken. Zij meent verder dat de extra kostenposten onvoldoende zijn gespecificeerd, dat het causaal verband met de ontbinding niet is onderbouwd en dat daar nu geen gelegenheid meer voor is. Zij verzoekt de rechtbank de eiswijziging buiten beschouwing te laten.
2.4.
De Arbodienst heeft haar bezwaar tegen de wijziging van eis alleen toegelicht voor zover het ziet op de vordering tot vergoeding van de kosten van de dossierchecks. De rechtbank overweegt daarover het volgende. Zij heeft in het vonnis van 11 december 2024 geoordeeld over de vordering van BWB c.s. Zij heeft partijen in de gelegenheid gesteld zich nog uit te laten over een enkel aspect van de zaak. Naar het oordeel van de rechtbank is het in strijd met de goede procesorde om in het stadium waarin de procedure door dat vonnis is geraakt een nieuwe schadepost op te voeren die aanleiding kan geven tot een afzonderlijke discussie. De rechtbank zal deze vermeerdering van eis daarom buiten beschouwing laten (art. 130 Rv).
2.5.
Voor zover De Arbodienst bezwaar heeft tegen de vermeerdering van eis met de vordering tot vergoeding van de kosten van de deskundige, is het onvoldoende toegelicht. De rechtbank ziet ook ambtshalve geen aanleiding om die eiswijziging buiten beschouwing te laten. Deze vordering zal daarom worden beoordeeld.
Begroting van de schade: de resterende looptijd
2.6.
De Arbodienst stelt vast dat de rechtbank in rov. 5.21.5 en 5.21.6 van het tussenvonnis ervan uitgaat dat de ontbonden overeenkomst een resterende looptijd had van 45 maanden, namelijk van 1 januari 2023 tot 1 oktober 2026. Volgens haar gaat de rechtbank er klaarblijkelijk van uit dat BWB c.s. de overeenkomst na 1 oktober 2024 nog twee keer met een jaar zouden hebben verlengd. De Arbodienst acht het uitgesloten dat BWB c.s. dat zouden hebben gedaan, omdat zij ontevreden waren over haar dienstverlening. Daarom moet de schade volgens De Arbodienst worden begroot op basis van een resterende looptijd tot 1 oktober 2024.
2.7.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis in rov. 5.18 gemotiveerd waarom zij de schade zal begroten op basis van een resterende looptijd tot 1 oktober 2026. Daarbij heeft zij het standpunt over de resterende looptijd zoals De Arbodienst dat heeft ingenomen bij conclusie van antwoord onder 81 en 82 meegewogen. De standpunten die De Arbodienst over dat onderwerp in dit stadium van de procedure opnieuw inneemt, geven geen grond om van dat oordeel terug te komen.
Begroting van de schade: de werkelijke situatie
2.8.
BWB c.s. menen in navolging van de deskundige die zij heeft ingeschakeld dat de schade dient te worden bepaald door de overeenkomst met De Arbodienst te vergelijken met de overeenkomst met de nieuwe dienstverlener omdat beide overeenkomsten zien op arbodienstverlening. De rechtbank heeft in rov. 5.21.3 van het tussenvonnis overwogen dat zij dat niet zal doen en waarom zij dat niet zal doen. Hetgeen De Arbodienst bij akte heeft aangevoerd, geeft ook hier geen grond om van dit oordeel terug te komen.
Begroting van de schade: indexering in de hypothetische situatie
2.9.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis overwogen dat zij de vermogenspositie van BWB c.s. in de hypothetische situatie (zonder ontbinding) niet kon vaststellen, omdat het debat over de mogelijkheid dat De Arbodienst haar prijzen mocht indexeren niet voldoende was gevoerd. Daarom heeft zij partijen in de gelegenheid gesteld zich daarover uit te laten. [2]
2.10.
Partijen hebben dat gedaan. Zij hebben allebei gewezen op het programma van eisen van de aanbestedingsprocedure die aan de overeenkomst tussen BWB c.s. en De Arbodienst is voorafgegaan. Daar staat bij eis F7:
Indexering
Alle prijzen en tarieven zijn vast tot 01-07-2023. Opdrachtnemer is gerechtigd de prijzen conform het onderstaande te indexeren:
Ten hoogste één maal per jaar, voor het eerst op 01-07-2023, kunnen de door u geoffreerde tarieven (zoals opgenomen in het prijsinvulformulier) worden herzien. Ook in het geval van een negatieve indexering moet de herziening van de tarieven worden doorgevoerd. De tarieven worden geïndexeerd met als maximum een tarief te berekenen op basis van de volgende prijsherzieningsformule:
Tarief nieuw = Tarief oud * (L1/L0)
Daarin staat voor;
Tarief oud:Tarieven zoals door u geoffreerd op [DD-MM-JJJJ]
Tarief nieuw:Nieuw overeen te komen tarieven
L0:CBS index: CAO-lonen, contractuele loonkosten en arbeidsduur, Cao-lonen per uur incl. bijz. beloningen, (2010 = 100), maand februari 2022
L1:CBS index: CAO-lonen, contractuele loonkosten en arbeidsduur, Cao-lonen per uur incl. bijz. beloningen, (2010 = 100), maand februari 2023 (dit aangegeven jaar wordt gedurende de looptijd van de overeenkomst telkens met 1 verhoogd).
2.11.
Partijen zijn het er aldus over eens dat De Arbodienst haar tarieven vanaf 1 juli 2023 op deze wijze mocht indexeren.
Begroting van de schade
2.12.
BWB c.s. hebben een deskundige ingeschakeld die een rapport over de schade heeft uitgebracht. Volgens deze deskundige zouden BWB c.s. in de hypothetische situatie over de periode van 1 januari 2023 tot 1 oktober 2026 in totaal € 774.049,- exclusief btw aan De Arbodienst hebben moeten betalen. Hierin is de overeengekomen indexering verwerkt. In de werkelijke situatie zouden BWB c.s. volgens haar deskundige € 870.805,- moeten betalen. Bij de berekening van dat bedrag is de deskundige uitgegaan van het maandelijks verschuldigde bedrag van € 17.439,- zoals de rechtbank dat heeft vastgesteld, welk bedrag zij ook heeft geïndexeerd. De deskundige berekent de schade van BWB c.s. op het verschil tussen deze twee bedragen, dat is € 98.756,- exclusief btw.
2.13.
De Arbodienst heeft berekend dat zij in de hypothetische situatie over de periode van 1 januari 2023 tot 1 oktober 2026 in totaal € 771.828,36 exclusief btw bij BWB c.s. in rekening zou hebben gebracht. Dat bedrag is het totaal van de maandelijks verschuldigde bedragen, die door de overeengekomen indexering steeds hoger worden. De Arbodienst leidt uit haar berekening af dat vanaf 1 juli 2024 haar kosten hoger zijn dan die van de nieuwe dienstverlener, namelijk € 17.459,15 per maand ten opzichte van het door de rechtbank vastgestelde bedrag van € 17.438,63 per maand. Daaruit concludeert zij dat BWB c.s. vanaf die datum geen schade meer lijden. De schade van BWB c.s. over de periode van 1 januari 2023 tot 1 juli 2024 begroot De Arbodienst dan op € 24.568,62, dat is het verschil tussen de bedragen die BWB c.s. in die periode aan haar hadden moeten betalen en de bedragen die BWB c.s. in die periode aan de nieuwe dienstverlener zouden moeten betalen.
2.14.
De rechtbank volgt de schadeberekening van BWB c.s. niet. In het bedrag van € 17.438,63 zoals de rechtbank dat voor de werkelijke situatie heeft begroot, is immers al een opslag voor inflatie verdisconteerd, zodat dit bedrag niet nog eens moet worden geïndexeerd, zoals de deskundige van BWB c.s. ten onrechte heeft gedaan. De schadeberekening van De Arbodienst volgt de rechtbank wel. De Arbodienst stelt de vermogenssituatie van BWB c.s. in de hypothetische situatie op een lager bedrag dan BWB c.s. zelf doet. Dat is in het voordeel van BWB c.s., zodat de rechtbank daarvan zal uitgaan. De Arbodienst gebruikt vervolgens de juiste methode om het verschil te berekenen tussen de hypothetische situatie en de werkelijke situatie. De rechtbank zal daarom de schade die BWB c.s. lijden doordat de kosten van de nieuwe dienstverlener hoger zijn dan die van De Arbodienst begroten op het door De Arbodienst berekende bedrag van € 24.568,62 exclusief btw.
Overige schadeposten, reeds beoordeeld
2.15.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis verder reeds het volgende geoordeeld, uitgaande van de specificatie van de opgevoerde schade in de dagvaarding onder 2.6. De volgende schadeposten zullen worden afgewezen: € 2.556,70 aan kosten van interne juridische ondersteuning, € 718,27 aan directiekosten, € 5.226,96 aan personeelskosten en € 901,20 aan inkoopkosten (rov. 5.19 en 5.20). Ook de vordering tot vergoeding van eventueel nog te lijden schade (vordering onder II) zal worden afgewezen (rov. 5.24). De schadeposten van € 4.672,- aan kosten van implementatie en € 3.600,- aan kosten voor een systeemkoppeling zullen worden toegewezen (rov. 5.21.2). De vergoedingsplicht van De Arbodienst zal niet worden verminderd omdat de schade van BWB c.s niet een gevolg is van een omstandigheid die aan hen moet worden toegerekend (rov. 5.23). De rechtbank zal de gewone wettelijke rente toewijzen, steeds vanaf het moment dat BWB c.s. de (extra) kosten verschuldigd zijn geraakt (rov. 5.26).
Slotsom, proceskosten, buitengerechtelijke incassokosten, kosten van de deskundige
2.16.
Op grond van het voorgaande zal de rechtbank het volgende toewijzen:
implementatiekosten € 4.672,-
kosten voor een systeemkoppeling € 3.600,-
kostenverschil met nieuwe aanbieder
€ 24.568,62+
TOTAAL € 32.840,62
2.17.
In het tussenvonnis is voorts geoordeeld dat externe juridische kosten voor vergoeding in aanmerking komen op grond van art. 6:96 lid 2 onder c BW en dat de hoogte van het toe te wijzen bedrag zal worden beoordeeld aan de hand van de toe te wijzen hoofdsom en de gebruikelijke staffel (rov. 5.22). De in totaal toe te wijzen hoofdsom is € 32.840,62. De op basis van dat bedrag toe te wijzen vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bedraagt € 1.103,41.
2.18.
Partijen worden over en weer gedeeltelijk in het ongelijk gesteld. Daarom zal de rechtbank de proceskosten compenseren (art. 237 lid 1 Rv).
2.19.
BWB c.s. hebben vergoeding gevorderd van kosten voor het inschakelen van een deskundige als onderdeel van de proceskosten (akte na tussenvonnis onder 5.1 en 7.II). Omdat de kosten zullen worden gecompenseerd, zullen deze kosten voor rekening van BWB c.s. blijven. In de akte van 5 februari 2025 specificeren BWB c.s. deze vordering op € 7.789,38 en kondigen zij aan dat zij het bedrag subsidiair zullen vorderen op de grond dat het redelijke kosten zijn ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid (art. 6:96 lid 2 aanhef en onder b BW; akte na tussenvonnis onder 5.6). Als zij die vordering subsidiair zouden hebben ingesteld, zou de rechtbank deze hebben afgewezen omdat het niet nodig was dit rapport te laten opstellen en het bij de beoordeling van de schadevergoeding niet van belang is geweest, zodat de kosten niet in redelijkheid zijn gemaakt.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt De Arbodienst tot betaling aan BWB c.s. van € 33.944,03 te vermeerderen met de gewone wettelijke rente, steeds vanaf het moment dat BWB c.s. de (extra) kosten verschuldigd zijn geraakt,
3.2.
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.3.
compenseert de proceskosten zo dat partijen hun eigen proceskosten dragen,
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Schippers en in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2025.
1011 / 560

Voetnoten

1.In het tussenvonnis staat per abuis € 748.738,13 (rov. 5.21.5)
2.Tussenvonnis rov. 5.21.4 – 5.21.6