ECLI:NL:RBGEL:2025:4759

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 juni 2025
Publicatiedatum
19 juni 2025
Zaaknummer
C/05/451249 / ZJ RK 25-386
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige met complexe gezinsproblematiek

In deze zaak heeft de kinderrechter op 2 juni 2025 uitspraak gedaan over het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming om een minderjarige onder toezicht te stellen en een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen. De minderjarige verblijft al geruime tijd op vrijwillige basis bij de oma van moederszijde. De Raad verzocht om ondertoezichtstelling voor een jaar en uithuisplaatsing in een pleegzorgvoorziening voor zes maanden, omdat er zorgen waren over de hechting en de stabiliteit van de woonsituatie van de minderjarige. De moeder van de minderjarige heeft in het verleden hulpverlening ontvangen, maar deze trajecten zijn niet afgerond. De kinderrechter oordeelde dat, hoewel er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging, de hulp in het vrijwillig kader momenteel voldoende is. De kinderrechter benadrukte dat de moeder openstaat voor hulp en dat het belangrijk is om de situatie van de minderjarige niet verder te destabiliseren door gedwongen maatregelen. De kinderrechter heeft het verzoek van de Raad afgewezen, met de aanbeveling dat de moeder en de oma samen met de hulpverlening een plan maken voor de toekomst van de minderjarige.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Zutphen
Zaaknummer: C/05/451249 / ZJ RK 25-386
Datum uitspraak: 2 juni 2025
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Utrecht,
hierna te noemen de Raad,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. W.F. Boland-van Hal te Zutphen ,
[naam oma] ,
hierna te noemen de oma,
wonende in [woonplaats] .
De kinderrechter merkt als informant aan: de gecertificeerde instelling
Samen Veilig Midden Nederland, hierna te noemen de GI.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 7 mei 2025;
  • het verweerschrift namens de moeder, ontvangen op 22 mei 2025
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 2 juni 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder met haar advocaat;
  • de oma;
  • de partner van de moeder;
  • een vertegenwoordiger van de Raad;
  • een vertegenwoordiger van de GI.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.2.
[de minderjarige] woont bij zijn oma van moederszijde.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt [de minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg te verlenen voor de duur van zes maanden. De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Doordat [de minderjarige] meerdere keren is verhuisd en meerdere wisselingen in verzorgers heeft meegemaakt, zijn er zorgen over het (kunnen) opbouwen van gehechtheidsrelaties. Ook zijn er zorgen dat de moeder [de minderjarige] (onvoorbereid) zal weghalen bij de oma om hem bij haar te laten wonen. Het is belangrijk dat voor [de minderjarige] duidelijk is waar hij nu woont, terwijl er ook nog gekeken moet worden of de moeder op termijn de zorg voor [de minderjarige] volledig op zich kan nemen. Hierbij maakt de Raad zich zorgen dat de moeder na positieve afronding van een traject voor verslaving aan harddrugs en alcohol nog geen plan heeft om een terugval te voorkomen. Verder vindt de Raad het belangrijk dat de moeder hulp krijgt bij de hechting tussen haar en [de minderjarige] en dat zij opvoedondersteuning krijgt. De moeder is begin 2024 in het vrijwillig kader voortvarend aan de slag gegaan met hulp, maar heeft de ingezette trajecten niet afgerond toen zij ervoor koos om niet naar een moeder-kind-huis te gaan en te gaan samenwonen met haar partner in [woonplaats moeder] . Vraag is of de moeder voldoende probleeminzicht heeft. Wel is duidelijk dat moeder openstaat voor hulp in de opvoeding als [de minderjarige] bij haar komt wonen. Volgens de Raad is er nog onvoldoende zicht op de situatie bij de moeder en haar partner thuis. De partner van de moeder heeft drie kinderen en er loopt ten aanzien van één van die kinderen een beschermingsonderzoek. De moeder en haar partner willen dat één van de kinderen van de partner met kind-eigen problematiek om de week bij hen komt wonen. De Raad vraagt zich hierbij af of de moeder het belang van [de minderjarige] voorop stelt en tijd voor hem of de hulpverlening rondom de omgang vrijmaakt. Tot slot maakt de Raad zich zorgen dat [de minderjarige] niet tijdig de hulp krijgt die hij nodig heeft. Al langere tijd is hulp voor [de minderjarige] aangeraden, maar hij is hiervoor nog niet aangemeld. De Raad verwacht dat de moeder de verantwoordelijkheid voor de opvoeding en verzorging van [de minderjarige] binnen een aanvaardbare termijn zal kunnen dragen.

4.De standpunten

4.1.
De moeder is het niet eens met het verzoek. Zij heeft in de eerste jaren na het verbreken van de relatie met de vader van [de minderjarige] niet de zorg aan [de minderjarige] kunnen bieden die hij nodig had. Maar zij heeft dit onderkend en samen met de oma besloten dat het voor [de minderjarige] beter was dat hij door familie werd opgevangen. Zij heeft gewerkt aan haar verslavingsproblematiek en in het vrijwillig kader meegewerkt aan de ingezette hulpverleningstrajecten. Die trajecten verliepen positief, maar konden niet worden voortgezet toen de moeder verhuisde naar [woonplaats moeder] . Toen [de minderjarige] niet meer bij oma leek te kunnen wonen, heeft de moeder hem noodgedwongen willen inschrijven op haar adres in [woonplaats moeder] . Maar inmiddels is de situatie bij oma veranderd en stemt de moeder er opnieuw mee in dat [de minderjarige] daar de komende zes maanden verblijft. In die periode kan gewerkt worden aan uitbreiding van het verblijf van [de minderjarige] bij de moeder, rekening houdend met daarvoor te volgen hulpverleningstrajecten. De moeder is van plan een emotieregulatietraining te volgen en zodra [de minderjarige] meer bij haar is opvoedondersteuning te vragen. Op langere termijn staat de moeder ook open voor een nabehandeling van haar verslavingsproblematiek. De inmiddels al ingezette WMO-ondersteuning kan haar helpen bij het aanvragen van de benodigde hulpverlening. De partner van de moeder wil meewerken aan hulpverlening en screening van de thuissituatie. Op dit moment wordt [de minderjarige] op school begeleid en de moeder is van plan om hem op korte termijn aan te melden voor speltherapie.
4.2.
De oma vertelt dat het heel goed gaat met [de minderjarige] . [de minderjarige] is volgens haar een heerlijk mannetje. Ook op school gaat het goed: hij slaat volgend jaar waarschijnlijk een klas over. Ze vindt dat de moeder nu goed in staat is om voor [de minderjarige] te zorgen en ze laat [de minderjarige] met een gerust hart bij haar achter als ze bijvoorbeeld een boodschap gaat doen. Alhoewel de oma met veel liefde en plezier voor [de minderjarige] zorgt en blijft zorgen, is ze van mening dat hij op termijn bij zijn moeder en haar partner kan wonen. Ze denkt daarbij aan na de zomervakantie, zodat [de minderjarige] dit schooljaar in [woonplaats oma] kan afmaken en daarna kan starten op een fijne school in [woonplaats moeder] . De oma is bereid om zo lang het nodig is in beeld te blijven, ook als [de minderjarige] meer in [woonplaats moeder] verblijft. Ze zal [de minderjarige] niet los laten. Verder merkt oma op dat de moeder wel hulpverlening wilde volgen, maar dat dit niet kon omdat ze hiervoor geen vergoeding kreeg.
4.3.
De GI snapt de zorgen van de Raad. Maar de GI vraagt zich af of hulp in het gedwongen kader nodig is. Mogelijk zou een ondertoezichtstelling juist tot meer vertraging leiden omdat er een wachtlijst van een aantal maanden is voor een vaste jeugdbeschermer beschikbaar is. Bovendien zal de in de woonomgeving van [de minderjarige] in te zetten hulp niet op huisbezoek in [woonplaats moeder] komen, zodat ook de vraag is of het de GI lukt om zich in te spannen de moeder zoveel mogelijk de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] te laten dragen.

5.De beoordeling

5.1.
De kinderrechter zal het verzoek van de Raad afwijzen en uitleggen waarom.
5.2.
De kinderrechter kan een kind onder toezicht stellen als er sprake is van:
  • een ernstige ontwikkelingsbedreiging, en
  • hulpverlening in een vrijwillig kader niet voldoende is.
5.3.
De kinderrechter is van oordeel dat aan de eerste voorwaarde is voldaan. Alhoewel het nu goed lijkt te gaan met [de minderjarige] , is er wel sprake van een ernstige bedreiging van de ontwikkeling van [de minderjarige] . Hij is tot nu toe namelijk opgegroeid in een onvoorspelbare omgeving, doordat er veel wisselingen zijn geweest in zijn woonsituatie en in zijn verzorgers. Hij heeft vanaf zijn geboorte met zijn ouders bij zijn oma gewoond. Een jaar na de geboorte van [de minderjarige] is zijn vader vertrokken, waarna er geen contact meer is geweest tussen [de minderjarige] en zijn vader. Op enig moment heeft [de minderjarige] met zijn moeder op een camping gewoond en later woonde hij bij zijn tante en haar gezin. Vervolgens is [de minderjarige] bij oma en haar toenmalige partner gaan wonen. In 2024 kregen de oma en haar partner relatieproblemen en oma kreeg gezondheidsproblemen. Onduidelijk was of oma zonder [de minderjarige] bij haar huidige partner zou blijven en [de minderjarige] bij zijn moeder of in een pleeggezin (zijn tante of ergens anders) zou gaan wonen of dat oma haar relatie zou verbreken en met [de minderjarige] ergens anders zou gaan wonen. Uiteindelijk heeft oma ‘voor [de minderjarige] gekozen’ en is zij met hem verhuisd van [plaatsnaam] naar [woonplaats oma] . [de minderjarige] moest hierdoor van school wisselen. Alhoewel er geen acute zorgen zijn over de ontwikkeling van [de minderjarige] , is er wel sprake van een ernstige bedreiging van zijn ontwikkeling. Vraag is namelijk welke gevolgen al deze wijzigingen in zijn verdere leven op hem zullen hebben. Het is belangrijk om te voorkomen dat [de minderjarige] opnieuw te maken krijgt met een onvoorbereide en plotselinge wijziging van zijn woonsituatie en zijn verzorgers.
5.4.
De kinderrechter is van oordeel dat aan de tweede voorwaarde niet is voldaan. Op dit moment is hulp in het vrijwillig kader voldoende om de ontwikkelingsbedreiging weg te nemen. De kinderrechter zal dat hierna uitleggen.
5.5.
De kinderrechter is met de Raad van oordeel dat het goed is dat [de minderjarige] op dit moment bij zijn oma woont. De afgelopen jaren heeft de oma voor [de minderjarige] gezorgd en hij heeft daar nu zijn eigen kamer en gaat in die omgeving naar school. Ook de moeder vindt dat [de minderjarige] voorlopig nog bij de oma kan blijven wonen. Aangezien de moeder de afgelopen jaren steeds in het vrijwillig kader heeft meegewerkt aan een verblijf van [de minderjarige] bij de oma of andere familieleden, heeft de kinderrechter geen twijfel dat zij hieraan zal blijven meewerken zo lang dit nodig is. Dat de moeder eind 2024 heeft geprobeerd [de minderjarige] in te schrijven in [woonplaats moeder] , maakt dit niet anders. Voldoende is gebleken dat de moeder dit heeft gedaan omdat [de minderjarige] wegens het mogelijke einde van de relatie van de oma en gezondheidsproblemen van de oma op dat moment niet bij de oma leek te kunnen blijven wonen. En dus niet omdat zij niet meer achter een verblijf van [de minderjarige] bij de oma zou staan.
5.6.
De grootste zorg van de Raad lijkt te zijn dat de moeder de eerder ingezette hulp niet heeft afgerond en onvoldoende hulp voor zichzelf heeft opgestart in [woonplaats moeder] . Alhoewel het juist is dat de ingezette hulp niet is afgerond en geen vervangend traject is gestart in [woonplaats moeder] , is dit volgens de kinderrechter niet te wijten aan onwil van of onvoldoende probleeminzicht bij de moeder. Het is het gevolg van het Nederlandse stelsel van jeugdhulp, waarbij jeugdhulp kan worden ingezet en gefinancierd door de gemeente waar een kind is ingeschreven. Dat betekent dat er op dit moment hulp kan worden gekregen in de gemeente [woonplaats oma] , maar dat deze hulp – zoals de GI ook heeft opgemerkt – niet (structureel) in de thuissituatie van de moeder in [woonplaats moeder] wordt gegeven. Terwijl dit juist de plek is waar (ook) hulp moet worden ingezet. De kinderrechter roept de gemeente [woonplaats oma] (en de gemeente [woonplaats moeder] ) dan ook op om hiermee flexibel om te gaan en bij het zetten van stappen richting een verblijf van [de minderjarige] bij de moeder in [woonplaats moeder] zo nodig hulpverlening uit de regio [woonplaats moeder] in te zetten (voor bijvoorbeeld het monitoren van de thuissituatie van de moeder, het begeleiden van contacten met [de minderjarige] bij de moeder thuis en het werken aan de hechting tussen [de minderjarige] en de moeder). Voldoende is gebleken dat de moeder bereid is hulp te krijgen bij bijvoorbeeld de hechting tussen haar [de minderjarige] en de opvoeding van [de minderjarige] en ook hulp voor [de minderjarige] zelf in te zetten. Ook heeft de moeder ter zitting verklaard dat haar partner en zij zullen meewerken aan een screening van hun thuissituatie.
5.7.
Voor zover de Raad vindt dat de moeder niet in het belang van [de minderjarige] heeft gehandeld door niet te gaan wonen in het voorgestelde ouder-kind-huis en/of te verhuizen naar [woonplaats moeder] , volgt de kinderrechter de Raad hierin niet. Aangezien er sprake was van een vrijwillig kader stond het de moeder vrij om ervoor te kiezen om niet een aantal jaar in een ouder-kind-huis te gaan wonen. En de kinderrechter acht die keuze van de moeder ook voorstelbaar. Ook stond het de moeder vrij om bij haar partner in [woonplaats moeder] te gaan wonen. Dat dit tot gevolg had dat de hulpverleningstrajecten eindigden, is een gevolg van het hiervoor genoemde stelsel van jeugdhulpverlening. Alhoewel het mooi was geweest als die trajecten wel waren afgerond, kan het niet zo zijn dat de moeder haar persoonlijke leven gedurende langere tijd on hold moet zetten in verband met de manier waarop de jeugdhulp in Nederland is ingericht.
5.8.
Het voorgaande betekent dat niet is voldaan aan één van de twee wettelijke vereisten om een ondertoezichtstelling uit te spreken, zodat de kinderrechter het verzoek zal afwijzen. Zoals ter zitting besproken, is het nu aan de moeder en de oma om in samenspraak met de hulpverlening voor [de minderjarige] en voor de moeder een plan te maken om het contact tussen de moeder en [de minderjarige] uit te breiden en dit plan vervolgens uit te voeren. Daarbij is het belang van [de minderjarige] steeds leidend en als het voor [de minderjarige] nodig is zal het plan gaandeweg mogelijk ook moeten worden aangepast. Mocht uiteindelijk blijken dat de hulp in het vrijwillig kader niet voldoende is, dan kan de Raad tegen die tijd een nieuw verzoek indienen.
5.9.
Omdat er geen sprake is van een ondertoezichtstelling, kan de GI ook niet worden gemachtigd om [de minderjarige] uit huis te plaatsen. Dit verzoek van de Raad zal dus ook worden afgewezen.
5.10.
Ten overvloede merkt de kinderrechter nog het volgende op. De moeder heeft ter zitting verklaard dat zij op de langere termijn open staat voor een nabehandeling van haar verslavingsproblematiek. Dit omdat zij nu geen enkele zucht naar drank of drugs heeft en zij haar tijd en aandacht eerst wil besteden aan [de minderjarige] en de hulptrajecten voor de hechtingen de opvoedondersteuning. Alhoewel het heel fijn is dat het nu zo goed gaat met de moeder, wijst de kinderrechter er op dat een verslaving heel hardnekkig is en op onverwachte momenten weer tot een terugval kan leiden. Juist nu het zo goed gaat met de moeder is het heel zinvol zijn om die nabehandeling te volgen en een plan te maken voor eventuele moeilijkere periodes in de toekomst. Want als er op de langere termijn toch een terugval zou zijn, kan dit voor [de minderjarige] opnieuw tot grote onzekerheid leiden en dat moet worden voorkomen. De nabehandeling is dus niet voor de moeder, maar komt zeker ook ten goede aan [de minderjarige] .

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
wijst de verzoeken af.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2025 door mr. S.I. Geerling, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. E.M. van Oosten-Boksem als griffier, en op schrift gesteld op 16 juni 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.