ECLI:NL:RBGEL:2025:4640

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 juni 2025
Publicatiedatum
18 juni 2025
Zaaknummer
11478422 CV EXPL 25-65
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis over de rechtsgeldigheid van een studiekostenbeding in de arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 18 juni 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen JCL Logistics Benelux B.V. en een werknemer, aangeduid als [gedaagde in conv]. De werknemer was in dienst getreden op 1 december 2021 en had op 14 april 2022 een studieovereenkomst gesloten met JCL Logistics voor een opleiding tot declarant. De arbeidsovereenkomst eindigde op 1 juli 2024, waarna JCL Logistics een vordering instelde tot terugbetaling van studiekosten, omdat de werknemer de arbeidsovereenkomst binnen een jaar na het behalen van het diploma had opgezegd. De kantonrechter moest beoordelen of het studiekostenbeding rechtsgeldig was, waarbij de werknemer aanvoerde dat de opleiding als verplichte scholing kwalificeerde en het beding daarom nietig was op grond van artikel 7:611a BW. De kantonrechter oordeelde dat de opleiding niet als verplichte scholing kon worden aangemerkt, omdat de werknemer niet eindverantwoordelijk was voor douanezaken en de opleiding niet noodzakelijk was voor de functie. De vordering van JCL Logistics tot terugbetaling van € 2.110,01 werd toegewezen, evenals de wettelijke rente. De vorderingen van de werknemer in reconventie werden afgewezen, en de werknemer werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: 11478422 \ CV EXPL 25-65
Vonnis van 18 juni 2025
in de zaak van
JCL LOGISTICS BENELUX B.V.,
te 's-Heerenberg,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: JCL Logistics,
gemachtigde: mr. M.M.A. Timmermans,
tegen
[gedaagde in conv],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde in conv] ,
gemachtigde: mr. M. van Wijk-van den Berg.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 5 maart 2025
- de conclusie van antwoord in reconventie
- de mondelinge behandeling van 16 mei 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde in conv] is op 1 december 2021 in dienst getreden bij JCL Logistics in de functie van Medewerker Customs. Op de arbeidsovereenkomst is de Cao Beroepsgoederenvervoer van toepassing (hierna: de Cao).
2.2.
JCL Logistics beschikt over een Authorised Economic Operator (AEO ) vergunning.
2.3.
Op 14 april 2022 hebben partijen een studieovereenkomst gesloten. In de bevestigingsbrief die JCL Logistics hierover aan [gedaagde in conv] heeft gestuurd, staat - voor zover hier van belang:

Hierbij bevestig ik dat JCL Logistics de studiekosten zal betalen voor de vakopleiding declarant DAG met startdatum 9 september 2022, zijnde € 4.289.45 totaal voor les en examengeld.
De studiekosten dienen conform het gestelde in Art. 45 van de CAO Beroepsgoederenvervoer, terugbetaling tegemoetkoming opleidingskosten, te worden terugbetaald bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
2.4.
In de Cao (looptijd 01-01-2021 – 31-12-2022) is bepaald:

Artikel 43
Scholing algemeen
Ingeval scholing anders dan bedoeld in artikel 44 wordt gevolgd in opdracht van de werkgever en/of op grond van een aan de functie verbonden wettelijke verplichting, dienen aan de werknemer de cursuskosten, het examengeld en de reiskosten (volgens de in dat jaar geldende fiscale maximum netto kilometervergoeding) te worden vergoed. Voorts zal de werkgever de cursustijd, die overdag wordt gevolgd op de doordeweekse dagen, vergoeden. Deze uren tellen niet mee bij de bepaling van het aantal overuren.
(…)
Artikel 45
Studiekostenregeling
De werkgever heeft de mogelijkheid terzake van de in de artikelen 43 (…) genoemde kosten voor aanvang van de opleiding een studiekostenregeling aan z'n werknemers voor te leggen.
Deze studiekostenregeling verplicht de werknemer:
- bij ontslagname van de werknemer binnen een jaar na het behalen van het diploma/certificaat:
75% van de kosten van de genoten opleiding terug te betalen;
- bij ontslagname van de werknemer binnen twee jaar na het behalen van het diploma/certificaat:
50% van de kosten van de genoten opleiding terug te betalen;
- bij ontslagname van de werknemer binnen drie jaar na het behalen van het diploma/certificaat:
25% van de kosten van de genoten opleiding terug te betalen.
2.5.
[gedaagde in conv] is op 9 september 2022 gestart met de opleiding tot declarant.
2.6.
[gedaagde in conv] heeft de opleiding op 19 juli 2023 met goed gevolg afgerond.
2.7.
De arbeidsovereenkomst is na opzegging door [gedaagde in conv] op 1 juli 2024 geëindigd.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
JCL Logistics vordert - samengevat - dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde in conv] zal veroordelen tot betaling van:
I. een hoofdsom van € 2.110,01, te vermeerderen met rente;
II. de buitengerechtelijke kosten ter hoogte van € 316,50, te vermeerderen met rente;
III. de proceskosten.
3.2.
JCL Logistics legt aan de vorderingen het volgende ten grondslag.
[gedaagde in conv] heeft de arbeidsovereenkomst binnen een jaar na het afronden van de opleiding opgezegd. Op grond van de studieovereenkomst is hij gehouden 75% van de door JCL Logistics betaalde studiekosten aan JCL Logistics terug te betalen, zijnde een bedrag van € 3.217,09. Na verrekening van een bedrag van € 1.107,08 resteert daarvan nog een bedrag van € 2.110,01. Door terugbetaling van dit bedrag achterwege te laten, is [gedaagde in conv] op grond van artikel 6:119 BW wettelijke rente verschuldigd geworden. De vordering moest ter incasso uit handen gegeven worden. De kosten daarvan dienen als vermogensschade door [gedaagde in conv] te worden vergoed tot een bedrag van € 316,50.
3.3.
[gedaagde in conv] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van JCL Logistics, met veroordeling van JCL Logistics in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[gedaagde in conv] vordert - samengevat - dat de kantonrechter JCL Logistics zal veroordelen tot betaling van:
I. een bedrag van € 1.107,08 bruto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van € 553,54 netto;
II. de wettelijke rente over de bedragen als genoemd onder I.;
III. de buitengerechtelijke kosten
IV. de proceskosten.
3.6.
[gedaagde in conv] legt aan de vorderingen het volgende ten grondslag.
JCL Logistics heeft ten onrechte een bedrag van € 1.107,08 bruto op het loon van [gedaagde in conv] ingehouden. JCL Logistics is gehouden dit bedrag alsnog aan [gedaagde in conv] te voldoen. Op grond van artikel 7:625 BW is JCL Logistics daarover wettelijke verhoging verschuldigd geworden. Door betaling van voormelde bedragen achterwege te laten, is JCL Logistics op grond van artikel 6:119 BW wettelijke rente over die bedragen verschuldigd geworden. [gedaagde in conv] heeft geprobeerd in der minne betaling van het achterstallig loon te realiseren. De daarvoor gemaakte kosten dienen als vermogensschade door JCL Logistics te worden vergoed.
3.7.
JCL Logistics voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [gedaagde in conv] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [gedaagde in conv] in de kosten van deze procedure.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie
4.1.
Omdat de vorderingen in conventie en in reconventie met elkaar samenhangen, bespreekt de kantonrechter deze gezamenlijk.
4.2.
Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde in conv] is dat het studiekostenbeding op grond van artikel 7:611a lid 4 BW nietig is.
4.2.1.
In lid 1 van artikel 7:611a BW is bepaald dat de werkgever de werknemer in staat stelt scholing te volgen die noodzakelijk is voor de uitoefening van zijn functie en op grond van lid 2 dient die scholing kosteloos te worden aangeboden als de werkgever kort gezegd op grond van de wet of een Cao verplicht is die scholing te verstrekken. Lid 4 van artikel 7:611a BW bepaalt dat een beding waarbij de kosten van scholing als bedoeld in lid 2 worden verhaald op de werknemer, nietig is.
4.2.2.
Lid 2 en 4 van artikel 7:611a BW zijn het gevolg van de implementatie van de EU-richtlijn 2019/1152 betreffende transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden. In de memorie van toelichting bij de implementatiewetgeving in kwestie (Kamerstukken II 2021/22, 35962, nr. 3) is verduidelijkt dat het bij verplichte scholing in de zin van artikel 7:611a lid 2 BW niet gaat om de verplichting van een werknemer om bepaalde opleidingen in de zin van de beroepskwalificatierichtlijn (Richtlijn 2005/36/EG, betreffende de erkenning van beroepskwalificaties) te volgen, maar uitsluitend om aan de werkgever opgelegde verplichtingen tot het verstrekken van een opleiding. De werkgever kan op grond van nationaal recht, of collectieve overeenkomst of Europees recht, gehouden zijn deze opleiding aan te bieden. Het gaat dan meestal om opleidingen op het gebied van veiligheid en arbeidsvoorwaarden.
4.3.
Volgens [gedaagde in conv] betreft de door hem gevolgde opleiding tot declarant verplichte scholing als bedoeld in lid 2, zodat sprake is van een nietig studiekostenbeding. [gedaagde in conv] voert aan dat hij binnen JCL Logistics verantwoordelijk was voor douanezaken. Hij wijst in dit verband op het Douanewetboek en de Uitvoeringsverordening Douanewetboek, waarin is bepaald dat degene die bij de aanvrager van een AEO-vergunning, in dit geval JCL Logistics, verantwoordelijk is voor douanezaken met succes een opleiding over douanewetgeving moet hebben doorlopen ‘bij een erkend instituut dat consistent is met en relevant is voor de mate van zijn betrokkenheid bij douane gerelateerde activiteiten’. De opleiding tot declarant is zo’n opleiding en kwalificeert dus als verplichte scholing, aldus [gedaagde in conv] .
4.3.1.
JCL Logistics betwist gemotiveerd dat de opleiding tot declarant in het geval van [gedaagde in conv] als verplichte scholing kwalificeert. De functie van medewerker Customs kan worden uitgevoerd zonder deze opleiding te hebben doorlopen. Wel is daarvoor de opleiding tot assistent declarant nodig. Die opleiding is kosteloos aan [gedaagde in conv] aangeboden. [gedaagde in conv] geldt niet als degene die binnen JCL Logistics (eind)verantwoordelijk is voor douanezaken. Dat is zijn leidinggevende. De leidinggevende van de medewerkers Customs houdt toezicht op en monitort de werkzaamheden van zijn ondergeschikten. De goedkeuring en formele verantwoordelijkheid van de door hen uitgevoerde handelingen ligt bij hem. De eindverantwoordelijke is degene die aan de opleidingseis moet voldoen, aldus JCL Logistics.
4.3.2.
Met het voorgaande heeft JCL Logistics het verweer van [gedaagde in conv] dat de opleiding tot declarant voor medewerkers Customs wettelijk verplicht is gesteld, gemotiveerd weersproken. Het lag vervolgens op de weg van [gedaagde in conv] om zijn stellingen op dit punt nader te onderbouwen. Dit heeft hij nagelaten. Dit betekent dat niet is vast komen te staan dat het voor de uitoefening van de functie van medewerker Customs nodig was dat [gedaagde in conv] de opleiding tot declarant zou volgen.
Uit de stukken waarop ook [gedaagde in conv] zich beroept, blijkt naar het oordeel van de kantonrechter genoegzaam dat de eindverantwoordelijke voor douanezaken aan de opleidingseis moet voldoen en niet (ook) degene die onder diens verantwoordelijkheid belast is met de feitelijke uitvoering daarvan. Voor zover [gedaagde in conv] heeft gesteld dat hij ook eindverantwoordelijk was, is die stelling eveneens gemotiveerd weersproken en door [gedaagde in conv] niet nader onderbouwd. De conclusie is dat het beroep van [gedaagde in conv] op lid 4 van artikel 7:611a BW niet opgaat.
4.4.
[gedaagde in conv] voert verder als verweer dat de studieovereenkomst nietig is, omdat hij de opleiding tot declarant moest volgen in opdracht van JCL Logistics. Dit stond destijds al in de vacaturetekst en is door JCL Logistics herhaald in het eindejaarsgesprek van 2022. Op grond van het bepaalde in artikel 43 en 45 van de Cao had het studiekostenbeding dus niet overeengekomen mogen worden, aldus [gedaagde in conv] .
4.4.1.
Ook de stelling dat [gedaagde in conv] de opleiding in opdracht van JCL Logistics moest volgen, is gemotiveerd door JCL Logistics betwist. In de vacaturetekst is gesproken over “bereidheid de opleiding te volgen”; dat staat niet gelijk aan een verplichting/opdracht vanuit de werkgever. [gedaagde in conv] heeft zelf gevraagd om de opleiding te mogen volgen om op die manier door te kunnen groeien en aanspraak te kunnen maken op een hoger loon. Direct na het afronden van de opleiding heeft hij per e-mail ook daadwerkelijk om loonsverhoging gevraagd. JCL Logistics heeft hem de gelegenheid geboden om de opleiding te volgen, maar het ging niet om een verplichte doorgroei. Het stond [gedaagde in conv] vrij om er voor te kiezen deze opleiding al dan niet te volgen, aldus JCL Logistics.
4.4.2.
Het had na deze gemotiveerde betwisting door JCL Logistics op de weg van [gedaagde in conv] gelegen om zijn stelling dat hij de opleiding in opdracht van JCL Logistics heeft gevolgd, nader te onderbouwen. Nu hij dit heeft nagelaten, dient ook dit deel van zijn verweer als onvoldoende onderbouwd te worden gepasseerd.
4.5.
Het was JCL Logistics dus toegestaan met [gedaagde in conv] een regeling te treffen over een eventuele terugbetaling van de door JCL Logistics betaalde opleidingskosten. Nu [gedaagde in conv] binnen een jaar na het afronden van de opleiding zijn arbeidsovereenkomst heeft opgezegd, is [gedaagde in conv] overeenkomstig artikel 45 van de Cao 75% van de opleidingskosten aan JCL Logistics verschuldigd.
4.6.
De conclusie is dat JCL Logistics recht heeft op terugbetaling van het door haar gevorderde restant aan opleidingskosten ad € 2.110,01. Dit bedrag is in conventie toewijsbaar. De vorderingen in reconventie zijn gelet op het voorgaande niet toewijsbaar.
4.7.
De door JCL Logistics gevorderde wettelijke rente is als niet afzonderlijk weersproken en op de wet gegrond eveneens toewijsbaar.
4.8.
JCL Logistics maakt ten slotte aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De gevorderde vergoeding komt niet voor toewijzing in aanmerking, omdat niet is gesteld dat aanmaning overeenkomstig de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW heeft plaatsgevonden.
4.9.
[gedaagde in conv] zal als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij zowel in conventie als in reconventie in de proceskosten worden veroordeeld.
In conventie worden de proceskosten van JCL Logistics begroot op:
- kosten van de dagvaarding
112,99
- griffierecht
385,00
- salaris gemachtigde
408,00
(2 punten × € 204,00)
- nakosten
102,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.007,99
In reconventie zal wat het salaris gemachtigde betreft het aantal punten worden gehalveerd vanwege de samenhang met de vorderingen in conventie. De proceskosten van JCL Logistics worden aldus begroot op:
- salaris gemachtigde
204,00
(2 punten × factor 0,5 × € 204,00)
Totaal
204,00

5.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde in conv] om aan JCL Logistics te betalen een bedrag van € 2.110,01, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 10 juli 2024, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde in conv] in de proceskosten van € 1.007,99, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde in conv] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.5.
wijst de vorderingen van [gedaagde in conv] af,
5.6.
veroordeelt [gedaagde in conv] in de proceskosten van € 204,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde in conv] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J.P. Lambooij en in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2025.
(mk)