ECLI:NL:RBGEL:2025:4534

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 juni 2025
Publicatiedatum
13 juni 2025
Zaaknummer
AWB-24_3496
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en verlening van gedoogverklaring voor een coffeeshop door de burgemeester van Apeldoorn

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 16 juni 2025 uitspraak gedaan over de intrekking van een gedoogverklaring voor onbepaalde tijd en de verlening van een gedoogverklaring voor de duur van drie jaar aan een coffeeshop. De burgemeester van Apeldoorn had op 23 april 2024 een gedoogverklaring verleend, maar eisers waren het niet eens met deze beslissing en hebben beroep ingesteld. De rechtbank oordeelt dat de burgemeester in beginsel het recht heeft om een gedoogverklaring voor onbepaalde tijd in te trekken en te vervangen door een gedoogverklaring voor bepaalde tijd, mits dit goed gemotiveerd gebeurt. De rechtbank concludeert dat de burgemeester dit in voldoende mate heeft gedaan en dat de belangen van de eisers zijn afgewogen. Het beroep van eisers is ongegrond verklaard, wat betekent dat de gedoogverklaring voor drie jaar in stand blijft. De rechtbank benadrukt dat de burgemeester zijn beleid heeft aangepast in reactie op landelijke ontwikkelingen en dat de beperking van de geldigheidsduur van de gedoogverklaring gerechtvaardigd is. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te oordelen dat het coffeeshopbeleid uit 2013 onverbindend is of dat de toepassing ervan in dit geval onevenredig is.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 24/3496

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen
[eiser] en [eiseres], h.o.d.n. [naam bedrijf], uit [plaats], eisers
(gemachtigde: mr. J. Nagtegaal),
en

de burgemeester van de gemeente Apeldoorn, de burgemeester

(gemachtigde: mr. M.B. Jansen).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over een besluit van de burgemeester van 23 april 2024 (het bestreden besluit) waarbij aan eisers een gedoogverklaring voor een coffeeshop in de inrichting gevestigd aan de [locatie] in [plaats] is verleend voor de duur van drie jaar, gerekend vanaf 23 april 2024. Eisers zijn het niet eens met dit besluit. Zij voeren daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank het besluit van de burgemeester.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de burgemeester de gedoogverklaring heeft kunnen verlenen voor de duur van drie jaar. Eisers krijgen dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Bij besluit van 17 januari 2020 heeft de burgemeester aan eisers een gedoogverklaring afgegeven voor de exploitatie van een coffeeshop voor de duur van zes jaar, eindigend op 17 januari 2026. Op 14 september 2020 heeft de burgemeester het door eisers daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Op 21 oktober 2021 heeft de rechtbank het door eisers tegen dat besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft op 13 september 2023 het hoger beroep gegrond verklaard. Uit die uitspraak van de Afdeling volgt dat de burgemeester een nieuw besluit moet nemen op het door eisers ingediende bezwaarschrift tegen het besluit van 17 januari 2020. Bij het bestreden besluit heeft de burgemeester het bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 17 januari 2020 herroepen en een gedoogverklaring verleend met een looptijd van drie jaar, dus tot 23 april 2027.
2.1.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 2 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de dochter van eisers, de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van de burgemeester.
2.3.
Het onderzoek ter zitting is geschorst om partijen de gelegenheid te bieden in onderling overleg tot een oplossing te komen. Partijen hebben daarna schriftelijk bericht dat zij geen overeenstemming hebben bereikt en de rechtbank toestemming gegeven om uitspraak te doen zonder nadere zitting. De rechtbank heeft daarop het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van het bestreden besluit
3. Eisers exploiteren coffeeshop [naam bedrijf] aan de [locatie] te [plaats]. Zij beschikten sinds 2008 over een gedoogverklaring voor onbepaalde tijd. Hierbij wordt gedoogd dat in de inrichting van eisers zogenaamde ‘softdrugs’ als bedoeld in artikel 3 van de Opiumwet (lijst II) worden verstrekt. Dit houdt blijkens het bestreden besluit in dat er niet bestuursrechtelijk zal worden opgetreden tegen deze verstrekking als er wordt voldaan aan de in de gedoogverklaring opgenomen voorschriften.
3.1.
In 2013 heeft de burgemeester een gewijzigd coffeeshopbeleid vastgesteld. In dit beleid is (onder meer) opgenomen dat de looptijd van een gedoogverklaring drie jaar bedraagt, waarbij is aangesloten bij de (toen) geldende geldigheidsduur van een Bibob-advies. Verder is opgenomen dat bij wijziging van een leidinggevende steeds een nieuwe aanvraag om gedoogverklaring moet worden gedaan.
3.2.
Eisers hebben in 2019 een aanvraag gedaan om bijschrijving van een leidinggevende. Overeenkomstig het beleid van 2013 is dit verzoek tevens opgevat als een nieuwe aanvraag om gedoogverklaring. Dit heeft uiteindelijk geresulteerd in het bestreden besluit, waarbij een gedoogverklaring is verleend voor de duur van drie jaar.
Heeft de burgemeester de gedoogverklaring kunnen verlenen voor een periode van drie jaar?4. Eisers hebben ter zitting van de rechtbank de beroepsgrond over de bekendmaking en inwerkingtreding van het coffeeshopbeleid 2013 ingetrokken.
5. De rechtbank stelt voorop eisers beschikten over een gedoogverklaring voor onbepaalde tijd en dat zij enkel hebben gevraagd om een wijziging van een leidinggevende. De burgemeester heeft dat verzoek, zonder dat eisers dat als zodanig hebben beoogd en zonder dat daartoe volgens eisers een noodzaak bestond, opgevat als een nieuwe aanvraag om een gedoogverklaring. Daarmee rijst de vraag of het bestreden besluit wel kan worden gezien als een beslissing op een aanvraag. Deze vraag laat de rechtbank onbeantwoord. Ter zitting is namens de burgemeester gesteld dat is beoogd de bestaande gedoogverklaring voor onbepaalde tijd in te trekken en te vervangen door een gedoogverklaring voor drie jaar. Daarom zal de rechtbank beoordelen of de burgemeester hiertoe heeft kunnen overgaan.
6. Eisers betogen dat de burgemeester de gedoogverklaring voor onbepaalde tijd ten onrechte heeft ingetrokken en gewijzigd in een gedoogverklaring voor een periode van drie jaar. Zij voeren aan dat zij als gevolg van toepassing van het coffeeshopbeleid 2013 onevenredig nadelige gevolgen ondervinden. Door nu een gedoogverklaring voor een periode van drie jaar te verlenen, verkeren eisers in onzekerheid omdat zij niet weten of de onderneming na deze periode van drie jaar kan worden voortgezet. Dit terwijl zij grote investeringen hebben gedaan, zoals de aankoop van het pand. En dit heeft ook negatieve gevolgen voor de werknemers van eisers, omdat ook zij niet zeker zijn of zij na afloop van de drie jaar nog een baan hebben. Ook stellen eisers dat de reden om voor wat betreft de geldigheidsduur van een gedoogverklaring aan te sluiten bij de geldigheidsduur van een Bibob-advies achterhaald is. Inmiddels is een Bibob-advies gelet op artikel 29 van de Wet Bibob vijf jaar geldig. Verder wijzen zij er op dat de burgemeester ten onrechte niet bij zijn beoordeling heeft betrokken dat zij nog de enige coffeeshop in [plaats] waren met een gedoogverklaring voor onbepaalde tijd en daarmee een uitzonderingspositie bekleedden. Dit betekent dat het coffeeshopbeleid 2013 volgens eisers het resultaat is van een onzorgvuldige belangenafweging, zodat de burgmeester zich niet op deze beleidsregel kan beroepen. De beleidsregel is daarom onverbindend. Voor zover de beleidsregel wel verbindend is, is de toepassing daarvan in dit concrete geval onevenredig.
7. De rechtbank is van oordeel dat de burgemeester in beginsel het recht toekomt om bij gewijzigde omstandigheden of voortschrijdend inzicht een gedoogverklaring voor onbepaalde tijd in te trekken en te vervangen door een gedoogverklaring voor bepaalde tijd. Wel zal zo’n intrekking steeds goed moeten worden gemotiveerd. Een intrekking is bovendien een belastend besluit, waarbij wordt getornd aan bestaande rechten. Dit betekent dat alle betrokken belangen moeten worden afgewogen.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat de burgemeester dit in voldoende mate heeft gedaan. De burgemeester heeft aan zijn gewijzigde beleid ten grondslag gelegd dat het bestaande coffeeshopbeleid door landelijke ontwikkelingen was achterhaald. In zijn algemeenheid werd in den lande geconstateerd dat coffeeshops waren uitgegroeid tot moeilijk beheersbare verkooppunten, mede veroorzaakt door het “open-deur”-beleid met bijbehorende overlast voor de directe omgeving. Dit heeft geleid tot een gewijzigde Aanwijzing Opiumwet door het College van Procureur-Generaals in 2012, waarbij landelijke gedoogcriteria zijn opgesteld die van toepassing zijn op het coffeeshopbeleid van alle gemeenten in Nederland. In navolging van deze gewijzigde Aanwijzing heeft de burgemeester zijn coffeeshopbeleid in 2013 aangepast. In het licht van de beheersbaarheid is gekozen om niet langer gedoogverklaringen voor onbepaalde tijd te verlenen maar voor een periode van drie jaar. Door elke drie jaar een nieuwe aanvraag te verlangen, wordt een vast toetsingsmoment gecreëerd om een mogelijke overlastsituatie in kaart te brengen en tevens een nieuwe Bibob-toetsing te verrichten, ter voorkoming van ondermijnende activiteiten. Daarmee is de door de burgemeester gekozen beperking gerechtvaardigd door een dwingende reden van algemeen belang. De beperking is bovendien geschikt om het nagestreefde doel te bereiken. Ook gaat de beperking niet verder dan nodig is. Indien vanuit het oogpunt van het belang van de openbare orde geen belemmeringen bestaan, wordt na het verstrijken van de geldigheidsduur opnieuw een gedoogverklaring verleend voor de duur van drie jaar. Daarmee kan niet worden gezegd dat de beperking in de geldigheidsduur leidt tot een zodanige onzekerheid dat een effectieve exploitatie van een coffeeshop niet langer reëel is. Anders dan eisers stellen, bestaat dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het Coffeeshopbeleid uit 2013 onverbindend is.
7.2.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de toepassing van het coffeeshopbeleid in het concrete geval van eisers niet onevenredig is. De omstandigheid dat eisers als laatste coffeeshop nog beschikten over een gedoogverklaring voor onbepaalde tijd, maakt niet dat de burgemeester voor hen een uitzondering moet maken. De burgemeester heeft er op gewezen dat ook andere coffeeshops beschikten over een gedoogverklaring voor onbepaalde tijd en dat ook die gedoogverklaringen zijn omgezet naar bepaalde tijd nadat een wijzigingsaanvraag werd ingediend. De burgemeester wil elke coffeeshop gelijk behandelen. Wat betreft het betoog van eisers over de koppeling tussen de geldigheid van een Bibob-advies en de door de burgmeester gehanteerde termijn van drie jaar, heeft de burgemeester toegelicht dat hij voor deze termijn heeft gekozen, omdat deze termijn in 2013 gold voor de geldigheid van een Bibob-advies. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de burgemeester hiervan moet afwijken. Daarbij geldt dat het kunnen verrichten van een Bibob-toets niet de enige reden is om een vast toetsingsmoment in te voeren. Het toetsingsmoment is ook bedoeld om overlastmeldingen te inventariseren en te beoordelen. Overigens heeft de burgemeester ter zitting toegelicht dat het coffeeshopbeleid op dit moment wordt herzien en dat is beoogd het toetsingsmoment te verleggen naar een periode van vijf jaar. Het nieuwe beleid is nog niet vastgesteld maar zal, zodra dit het geval is, er toe leiden dat een gedoogverklaring in de toekomst wordt verleend voor de duur van vijf jaar. Alles overziend ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de burgmeester het coffeeshopbeleid 2013 ten onrechte heeft toegepast of dat toepassing hiervan onevenredig nadelige gevolgen heeft voor eisers. De burgmeester heeft een deugdelijke belangenafweging gemaakt en voldoende gemotiveerd hoe en waarom hij tot het besluit is gekomen om de gedoogverklaring voor de duur van drie jaar te verlenen.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit, waarbij aan eisers een gedoogverklaring voor de duur van drie jaar is verleend, in stand blijft. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Janse, griffier.
griffier
rechter
Uitgesproken in het openbaar op
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.