ECLI:NL:RBGEL:2025:4506

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 april 2025
Publicatiedatum
12 juni 2025
Zaaknummer
11225591 \ HA VERZ 24-59
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zwangerschapsdiscriminatie bij niet-verlenging arbeidsovereenkomst van zwangere werkneemster

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 1 april 2025 uitspraak gedaan in een geschil over zwangerschapsdiscriminatie. De verzoekster, een zwangere werkneemster, had een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die op 31 mei 2024 afliep. De werkneemster stelde dat haar arbeidsovereenkomst niet was verlengd vanwege haar zwangerschap, wat volgens haar een verboden onderscheid op grond van zwangerschap zou vormen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werkneemster voldoende feiten heeft aangevoerd die het vermoeden van zwangerschapsdiscriminatie kunnen ondersteunen, zoals een gesprek op 16 november 2023 waarin haar zwangerschap ter sprake kwam en de irritatie van de werkgever over haar zwangerschap.

Echter, de werkgever, Bakkerij Schuld B.V., heeft aangetoond dat de beslissing om de arbeidsovereenkomst niet te verlengen niet te maken had met de zwangerschap van de werkneemster, maar met organisatorische veranderingen binnen het bedrijf en de wens om te voorkomen dat er een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zou ontstaan. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever erin geslaagd was te bewijzen dat er geen verboden onderscheid was gemaakt en wees de verzoeken van de werkneemster af. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Apeldoorn
Zaaknummer / rekestnummer: 11225591 \ HA VERZ 24-59
Beschikking van 1 april 2025
in de zaak van
[verzoeker],
te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
gemachtigde: mr. M.A. Knobben,
tegen
BAKKERIJ SCHULD B.V.,
te Oldebroek,
verwerende partij,
hierna te noemen: Bakkerij Schuld,
gemachtigde: mr. M.D.P. Mollema.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de tussenbeschikking van 29 oktober 2024
- de akte uitlating van [verzoeker] van 26 november 2024
- de akte uitlating van Bakkerij Schuld van 21 januari 2025.
1.2.
De beschikking is bepaald op vandaag.

2.De verdere beoordeling

De verzoeken onder 3.1 sub a en e van de tussenbeschikking; verboden onderscheid vanwege zwangerschap?
2.1.
De kantonrechter heeft [verzoeker] in de gelegenheid gesteld zich bij akte nader uit te laten over de geluidsopname die is ingebracht met het e-mailbericht van mr. Knobben van 27 september 2024. Van die gelegenheid is gebruik gemaakt met de akte van 26 november 2024. Bakkerij Schuld heeft met de akte van 21 januari 2025 op deze uitlatingen gereageerd.
2.2.
Zoals overwogen in de tussenbeschikking van 29 oktober 2024 moet allereerst worden beoordeeld of [verzoeker] feiten heeft aangevoerd die kunnen doen vermoeden dat Bakkerij Schuld het verboden onderscheid (onderscheid op grond van zwangerschap) heeft gemaakt bij haar beslissing de op 31 mei 2024 aflopende arbeidsovereenkomst van [verzoeker] niet te verlengen. De kantonrechter is van oordeel dat dit het geval is op grond van het navolgende.
2.3.
Vast staat dat de zwangerschap van [verzoeker] de aanleiding was voor het gesprek dat [naam 1] met haar heeft gevoerd op 16 november 2023 in bijzijn van [naam 2] (thans: [naam 2] ). Partijen zijn het erover eens dat de insteek van dit gesprek was om de mogelijkheden van passend werk te bespreken. Partijen zijn het oneens over het verloop van het gesprek, maar dat doet er niet aan af dat duidelijk is dat het hoofdthema van het gesprek de zwangerschap van [verzoeker] was.
2.4.
Duidelijk is ook dat Bakkerij Schuld in het gesprek van 16 november 2023 richting [verzoeker] blijk heeft gegeven van een zekere irritatie. [verzoeker] stelt - kort gezegd - dat Bakkerij Schuld niet bereid was tot het aanbieden van passend werk en in het gesprek slechts uit was op beëindiging van het dienstverband in verband met haar zwangerschap. Bakkerij Schuld betwist dit en voert aan dat het juist [verzoeker] was die niet daadwerkelijk bereid bleek tot het verrichten van passend werk. Volgens haar kreeg het gesprek daardoor een andere wending en moeten haar uitlatingen dan ook worden beschouwd in verband met de (in haar ogen) niet flexibele en ongemotiveerde opstelling van [verzoeker] ten opzichte van het verrichten van passende arbeid. Dit neemt echter niet weg dat een en ander in verband te brengen valt met de zwangerschap van [verzoeker] .
2.5.
Vast staat verder dat er op 16 november 2023 ook gesproken is over verlenging van de arbeidsovereenkomst. Of dat - zoals Bakkerij Schuld zegt - alleen ging over de verlenging per 1 december 2023 of - zoals [verzoeker] stelt - ook over een (mogelijke) aansluitende verlenging per 1 juni 2024 is hier niet van overwegend belang. Voldoende is de vaststelling dát verlenging onderwerp van gesprek is geweest.
2.6.
Ten slotte staat vast dat Bakkerij Schuld, terwijl (nog) sprake was van zwangerschap van [verzoeker] , heeft besloten de op 31 mei 2024 aflopende arbeidsovereenkomst niet te verlengen.
2.7.
Het voorgaande in samenhang bezien, maakt reeds dat [verzoeker] voldoende feiten heeft aangevoerd die het verboden onderscheid kunnen doen vermoeden. De combinatie van het gesprek op 16 november 2023 naar aanleiding van de zwangerschap, een daar blijkende irritatie van Bakkerij Schuld die met die zwangerschap in verband te brengen is en het feit dat er bij die gelegenheid ook gesproken is over verlenging van de arbeidsovereenkomst, terwijl vervolgens op de eerst mogelijke datum na dit gesprek - en tijdens de zwangerschap - van verlenging is afgezien, is voldoende voor dat vermoeden.
2.8.
Daarbij wordt opgemerkt dat niet vaststaat dat Bakkerij Schuld [verzoeker] op
16 november 2023 heeft verweten dat zij te laat heeft verteld dat zij zwanger was en heeft gezegd dat als zij dat eerder had gedaan, de arbeidsovereenkomst niet zou zijn verlengd. Evenmin staat vast dat toen is gezegd dat een verdere verlenging er vanwege de zwangerschap en het aanstaande moederschap niet in zat. Een en ander blijkt niet uit de door [verzoeker] overgelegde WhatsApp correspondentie met [naam 2] en evenmin uit de door [verzoeker] in haar akte van 26 november 2024 nader aangeduide geluidsfragmenten uit de door haar eerder overgelegde geluidsopname. Elke andere onderbouwing ontbreekt. Verder is het niet juist dat de verlenging per 1 december 2023 een verlenging had moeten zijn met een jaar. [verzoeker] baseert zich hier op een onjuiste uitleg van het addendum bij de arbeidsovereenkomst van 30 april 2022. De frase
“Na 1 jaar bij goede beoordelingen mag [verzoeker] er een functie jaar bij”ziet niet op een (eventuele) verlenging met (weer) een jaar per 1 december 2023, maar op een loonstijging na een jaar goed functioneren.
2.9.
Verboden onderscheid wordt dus vermoed. Het is vervolgens aan Bakkerij Schuld om te bewijzen dat zij geen verboden onderscheid heeft gemaakt. Zij zal dus moeten aantonen dat het niet verlengen van de arbeidsovereenkomst niet te maken had met de zwangerschap en/of de daaraan verbonden klachten en/of het aanstaande moederschap van [verzoeker] . Naar het oordeel van de kantonrechter is Bakkerij Schuld daarin geslaagd.
2.10.
In de kern komt het betoog van Bakkerij Schuld erop neer dat de hoofdreden voor het niet-verlengen van de arbeidsovereenkomst is gelegen in het feit dat een verlenging een vierde schakel in de keten zou zijn, waardoor een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zou ontstaan. Bakkerij Schuld wilde dat voorkomen. Daarbij speelde volgens haar een andere factor (mede) een rol, namelijk dat - kort gezegd - Bakkerij Schuld een organisatorische verandering doormaakt waarbij de logistieke afdeling, de afdeling waar [verzoeker] werkte, wordt afgeschaald omdat deze verlieslatend is.
De kantonrechter acht dit betoog in het licht van hetgeen ook overigens uit het dossier blijkt voldoende overtuigend. Zo heeft Bakkerij Schuld interne e-mailcorrespondentie uit oktober 2023 overgelegd die ziet op het al dan niet verlengen van de arbeidsovereenkomst van [verzoeker] (en van een andere werknemer, naar de kantonrechter begrijpt: de moeder van [verzoeker] ). Uit die correspondentie blijkt dat Bakkerij Schuld zich toen al bewust was van het feit dat na een verlenging per 1 december 2023, een daarop volgende verlenging zou betekenen dat sprake zou worden van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. De correspondentie maakt duidelijk dat Bakkerij Schuld wel een verlenging voor korte duur wilde, maar ook toen al geen arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Ter toelichting heeft Bakkerij Schuld nog gesteld dat een (korte) verlenging op dat moment van belang was om de drukke periode tijdens de feestdagen in december goed door te komen.
Daar komt bij dat Bakkerij Schuld onbetwist heeft aangevoerd dat rond dezelfde tijd als hier in geding en om dezelfde reden (het niet willen laten ontstaan van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd) ook de arbeidsovereenkomsten van twee anderen (waaronder die van de moeder van [verzoeker] ) niet zijn verlengd.
Een dergelijke afweging is niet onbegrijpelijk en staat los van zwangerschap.
Het maakt ook dat waar [verzoeker] erop heeft gewezen dat Bakkerij Schuld ten tijde van haar inleidende verzoek nog steeds vacatures had uitstaan voor de functie zoals die haar haar werd uitgeoefend, daar niet het gewicht aan kan worden toegekend dat zij daaraan hecht: een mogelijke aanname van nieuw personeel impliceert namelijk niet zonder meer ook het aangaan van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Ten slotte was Bakkerij Schuld niet gehouden in haar brief van 23 april 2024 de reden van niet-verlengen te vermelden.
2.11.
De kantonrechter komt op grond van de voorgaande overwegingen tot de conclusie dat Bakkerij Schuld erin is geslaagd te bewijzen dat zij geen verboden onderscheid heeft gemaakt. Hetgeen overigens door partijen op dit punt nog is uitgewisseld behoeft verder geen bespreking. Het leidt er tot dat de verzoeken onder 3.1 sub a en e van de tussenbeschikking moeten worden afgewezen.
Het verzoek onder 3.1 sub b van de tussenbeschikking
2.12.
De kantonrechter heeft [verzoeker] in de gelegenheid gesteld meer duidelijkheid te geven over dit deel van het verzoek en de berekening die daaraan ten grondslag ligt. Zij heeft echter volstaan met het opnieuw weergeven van wat zij in haar productie 15 van het verzoekschrift ook al had verwoord. Nader inzicht in die berekening is niet gegeven.
De kantonrechter wijst om die reden ook dit deel van het verzoek af.
Het verzoek onder 3.1 sub d van de tussenbeschikking (transitievergoeding)
2.13.
In haar akte van 26 november 2024 heeft [verzoeker] laten weten dit verzoek in te trekken. Hierop behoeft daarom niet meer te worden beslist.
Slotsom
2.14.
De verzoeken van [verzoeker] , voor zover zij deze heeft gehandhaafd, worden dus afgewezen.
2.15.
De proceskosten zullen worden gecompenseerd omdat de aard van de zaak daartoe aanleiding geeft.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
wijst de verzoeken van [verzoeker] af;
3.2.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij belast blijft met de eigen kosten.
Deze beschikking is gegeven door mr. L.J.P. Lambooij en in het openbaar uitgesproken op 1 april 2025.